ECLI:NL:RBROT:2021:12627

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
10/750192-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren en regelen van vervoer van uithalers naar containerterminal in de haven van Rotterdam

Op 20 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het vervoeren en regelen van vervoer van zogenaamde 'uithalers' naar de ECT Delta Terminal in de haven van Rotterdam. De verdachte, die als schilder werkzaam was, had toegang tot het terrein van de containerterminal en heeft in de periode van 7 februari 2020 tot 7 september 2020 meerdere malen tegen betaling uithalers op het terrein afgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de invoer van harddrugs, waaronder heroïne en cocaïne, en dat hij zich daarbij niet heeft gerealiseerd dat hij betrokken was bij criminele activiteiten. De officier van justitie had negen maanden gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, met daarnaast een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en dat hij een stabiel leven leidde. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, omdat er geen gevaar voor recidive werd gezien. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van het feit en de maatschappelijke gevolgen van drugshandel heeft meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750192-20
Datum uitspraak: 20 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3 februari 2021, 23 november 2021, 24 november 2021 en 20 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Voor het bewijs heeft zij onder meer gewezen op de bekennende verklaringen van de verdachte.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich voor de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van drie gedachtenstreepjes inhoudende de feitelijke handelingen dat de verdachte een ander heeft benaderd om mee te doen en/of om diensten te verlenen, dat de verdachte een toegangspas beschikbaar heeft gesteld en/of geregeld of verstrekt en dat de verdachte diverse levensmiddelen en/of slaapzakken en/of telefoons en/of powerbank en/of gereedschappen voorhanden heeft gehad. De raadsman heeft partiële vrijspraak voor deze feitelijkheden verzocht.
4.1.3.
Beoordeling
[naam verdachte] heeft op de zitting – in overeenstemming met zijn eerdere verklaringen – bevestigd dat hij in de tenlastegelegde periode als schilder (zzp-er) steeds toegang had tot het ECT-terrein en dat hij toen op verzoek en in opdracht van medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] als chauffeur, met zijn VW Caddy, meerdere malen mannen op het ECT-terrein heeft gebracht. [naam verdachte] heeft verklaard dit, in een periode van een paar maanden, (hooguit) vier keer te hebben gedaan, op 14 en 20 april 2020 voor het laatst, waarvoor hij toen € 8.000,= respectievelijk € 7.000,= heeft ontvangen. Toen hem kort voor 14 april 2020 de betaling in het vooruitzicht werd gesteld, kreeg hij door dat het om het invoeren van verdovende middelen moest gaan, ook vanwege de manier waarop het contact en de ontmoetingen verliepen.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
a. Het onderzoek Kibbeling heeft ertoe geleid dat daarin [naam verdachte] , [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] zijn aangemerkt als verdachten wegens overtreding van de Opiumwet (hierna ook: de verdachten).
Waar in de processen-verbaal van bevindingen identificatie van een of meer gebruikers van getapte nummers heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank voor wat betreft de verdachten [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] in hun eigen zaak uit van de juistheid daarvan, dit mede gelet op hun eigen verklaring op de zitting. In dit vonnis gaat de rechtbank bij de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] uit van een vermoeden dat zij de gebruikers zijn van de bij de taps genoemde nummers.
b. Het is algemeen bekend dat in de Rotterdamse haven op grote schaal harddrugs per container binnenkomen vanuit voornamelijk Zuid-Amerika. Voor verder vervoer wordt (ook) gebruik gemaakt van methodes waarbij de drugs worden verplaatst en/of verspreid vanuit de op een terminal staande container. Hiervoor worden zogenoemde ‘uithalers’ benaderd in opdracht van de belanghebbenden bij de drugs. De uithalers verschaffen zich wederrechtelijk de toegang tot de containerterminals, al dan niet met behulp van corrupte werkers op het terrein. Zij onderhouden contact met de organisatie via ‘organisatietelefoons’.
De rechtbank acht het tenlastegelegde bewezen op grond van de verklaring van [naam verdachte] , die aansluit bij de bewijsmiddelen, zoals die zullen worden opgesomd in bijlage II van dit vonnis.
Uitsluitend van drie (van de acht) feitelijke handelingen die zijn opgenomen in de tenlastelegging, heeft de verdediging (partiële) vrijspraak bepleit.
De verdediging wordt hierin deels gevolgd, zoals blijkt uit de hierna volgende bewezenverklaring, deels echter niet omdat de tenlastelegging ook feitelijke handelingen omvat die zijn verricht – tezamen en in vereniging – door een of meer mededaders.
Ieders bijdrage was substantieel en van voldoende betekenis voor de conclusie dat sprake is geweest van het medeplegen van de voorbereidingshandelingen.
Met onderling verschillende rollen en handelingen kan rekening worden gehouden bij de strafmaat.
Voor zover [naam verdachte] bij zijn (eerste) handelingen (nog) niet de wetenschap zou hebben gehad dat het hier om hard drugs ging, geldt dat hij in elk geval het voorwaardelijk opzet hierop heeft gehad. In zoverre heeft hij namelijk bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelingen substantieel bijdroegen aan de invoer van harddrugs.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is hetgeen ten laste is gelegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat, met inachtneming van de voorgaande overwegingen, strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 7 februari 2020 t/m 7 september 2020
te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een hoeveelheid van een materiaal bevattendeeen middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en,
- zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot
het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of verschaft en
- voorwerpen en vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende verdachte en zijn, verdachtes, mededader(s):
- contact onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt
en een of meer besprekingenen ontmoetingen gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of verstrekken
en/of vervoeren van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en het afzetten van zogeheten uithalers op het terrein van ECT Delta
Terminal op de Maasvlakte en
- anderen benaderd om mee te doen en/of om diensten te verlenen en
- onbevoegd toegang geregeld en verschaft voor uithalers op het terrein van
ECT Delta Terminal en
- geld aangeboden en/of in het vooruitzicht gesteld en/of verdeeld en/of
verkregen en/of ontvangen voor het (laten) afzetten van zogeheten uithalers op
het terrein van ECT Delta terminal en
- het terrein van ECT Delta Terminal betreden (opgereden met een
auto Volkswagen Caddy, kenteken [kentekennummer] ) en
- zogeheten uithalers op het terrein van de ECT Delta terminal afgezet en/of
laten afzetten en
- gereedschappen voorhanden gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of daarbij behulpzaam te zijn,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en
- voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
[naam verdachte] heeft zich binnen een periode van ongeveer twee maanden bezig gehouden met voorbereidingshandelingen voor de invoer van harddrugs via de Rotterdamse haven. HIj had vanuit zijn functie als schilder toegang tot het terrein van de containerterminal in Rotterdam. [naam verdachte] heeft vier maal tegen betaling uithalers op het terrein van ECT gebracht en hij heeft daaraan gerelateerde ontmoetingen gehad en contacten onderhouden met anderen, onder wie andere medewerkers binnen de Rotterdamse haven.
Met zijn handelen heeft [naam verdachte] een belangrijke bijdrage geleverd aan (de instandhouding van) de handel in harddrugs, verslavende en voor de gezondheid schadelijke stoffen. Drugshandel vormt een ernstig maatschappelijk probleem en gaat vaak gepaard met geweld, corruptie, witwassen en wapenbezit. Hiermee wordt ernstige schade toegebracht aan de veiligheid van de maatschappij, het gevoel van veiligheid en het vertrouwen van de samenleving in de integriteit van publieke instanties. Het gedrag van [naam verdachte] was gericht op zijn eigen financiële voordeel en hij heeft geen oog gehad voor deze maatschappelijke gevolgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 oktober 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Uit ons onderzoek is gebleken dat het leefgebied financiën direct- en het leefgebied dagbesteding indirect delictgerelateerd zijn. Betrokkene was in korte tijd genoodzaakt om twee keer te verhuizen en kreeg een hoge belastingaanslag. Hij is werkzaam als ZZP-er en was zich er niet van bewust dat hij een deel van zijn inkomen apart moest houden voor inkomstenbelasting. Toen hij door een toenmalige collega benaderd werd met het voorstel om tegen betaling mensen af te zetten op de ECT terminal, sloeg hij het aanbod meerdere keren af. De collega bleef echter aandringen en betrokkene is uiteindelijk gezwicht toen hij de belastingaanslag kreeg. Hij kon het geld namelijk goed gebruiken om de schuld af te lossen en zijn woning in te richten. Hij heeft echter geen bewuste keuze gemaakt daar hij zich er (in het begin) niet van bewust was dat de mensen die hij naar de terminal moest brengen daar drugs zouden gaan halen, wat ons inziens naïef is geweest. Positief/beschermend te noemen is dat betrokkene op sociaal/maatschappelijk gebied goed lijkt te functioneren. Hij heeft een huurwoning, werk en inkomsten. Ook toont hij probleembesef en lijkt hij te leren van zijn fouten. Daarnaast komt hij over het algemeen intelligent genoeg over om problemen op een adequate manier op te lossen en lijken de gevolgen van onderhavige zaak hem te hebben wakker geschud. Indien hij een (lange) gevangenisstraf opgelegd krijgt, zal hij zijn werk, inkomen en woning verliezen met alle gevolgen van dien. Betrokkene streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na en wil dit voorkomen waardoor wij de indruk hebben dat hij zich verre zal houden van zaken die justitiecontacten tot gevolg kunnen hebben. Wij zien wel enige risico’s op het gebied van middelengebruik daar hij dit lijkt te gebruiken om negatieve gevoelens te dempen, die ontstaan zijn ten gevolge van onderhavige zaak. Er lijkt echter geen sprake van problematisch gebruik daar betrokkene niet belemmert wordt in zijn functioneren en er geen sprake lijkt van verslaving. Daarnaast is het ook niet delictgerelateerd.
De betrokkene komt niet gemotiveerd over voor hulpverlening om justitiecontacten te voorkomen, daar hij van mening is dit niet nodig te hebben.
Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Betrokkene lijkt een stabiel leven te hebben en goed te functioneren. Op basis van de huidige bekend zijnde gegevens zijn er nagenoeg geen risicofactoren geconstateerd en schatten wij het risico op recidive in als laag. Wij vinden interventies of toezicht dan ook niet nodig om het risico op recidive terug te dringen.
Een (lange) gevangenisstraf kan de stabiele factoren zoals werk, inkomen en huisvesting in gevaar brengen waardoor het, naar onze mening, geen positieve invloed zal hebben op het recidiverisico.
Betrokkene is werkstrafgeschikt.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het bewezen misdrijf kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken meestal worden opgelegd. Er zal echter een lagere gevangenisstraf worden opgelegd, ook lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank stelt vast dat verdachten in soortgelijke zaken doorgaans, in tegenstelling tot [naam verdachte] , geen openheid van zaken geven. Verder spelen een rol – naast de meewerkende proceshouding – de betrekkelijk beperkte duur dat hij zich aan het strafbare feit heeft schuldig gemaakt en het beeld dat uit het dossier naar voren komt, waarin [naam verdachte] meermalen duidelijk afstand van zijn medeverdachten heeft genomen. De rechtbank zal naast een gevangenisstraf van beperkte duur de maximale taakstraf opleggen, beide straffen onvoorwaardelijk. Op de gevangenisstraf komt de ondergane voorlopige hechtenis, 17 dagen, in mindering.
De voorlopige hechtenis is tot aan deze uitspraak geschorst. Omdat de rechtbank nu onvoldoende concreet gevaar voor recidive ziet en ook anderszins niet is gebleken van gronden voor voorlopige hechtenis, zal deze worden opgeheven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mr. G.P. van de Beek en mr. M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 7 februari 2020 t/m 7 september 2020
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk
geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of verschaft en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde
feit
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt
en/of een of meer bespreking(en)en/of ontmoetingen gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of verstrekken
en/of vervoeren van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk
geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of het afzetten van zogeheten uithalers op het terrein van ECT Delta
Terminal op de Maasvlakte en/of
- ( een) ander(en) benaderd om mee te doen en/of om diensten te verlenen en/of
- ( een) toegangspas(sen) beschikbaar gesteld en/of geregeld en/of verstrekt
en/of
- ( onbevoegd) toegang geregeld en verschaft voor uithalers op het terrein van
ECT Delta Terminal (door zijn/hun functie(s) als werknemer(s) als schilder
en/of schoonmaker op het terrein van de ECT Delta Terminal) en/of
- geld aangeboden en/of in het vooruitzicht gesteld en/of verdeeld en/of
verkregen en/of ontvangen voor het (laten) afzetten van zogeheten uithalers op
het terrein van ECT Delta terminal en/of
- ( onbevoegd) het terrein van ECT Delta Terminal betreden (opgereden met een
auto Volkswagen Caddy, kenteken [kentekennummer] ) en/of
- zogeheten uithalers op het terrein van de ECT Delta terminal afgezet en/of
laten afzetten en/of
- diverse levensmiddelen en/of slaapzakken en/of telefoons en/of powerbank
en/of gereedschappen voorhanden gehad;
(artikel 10A Opiumwet) art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 10 lid 4 Opiumwet art 10 lid 5 Opiumwet