ECLI:NL:RBROT:2021:12625

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
KTN-9212297_20122021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van boetes wegens overtreding van geheimhoudings- en relatiebeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, een besloten vennootschap, betaling van boetes van gedaagde wegens overtreding van het geheimhoudings- en relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst. Gedaagde was eerder in dienst bij eiser en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Na beëindiging van het dienstverband heeft gedaagde een LinkedIn-bericht geplaatst dat volgens eiser in strijd was met het relatiebeding, omdat het zakelijke contacten met relaties van eiser zou hebben aangetrokken. Eiser vorderde een boete van €10.000 voor de schending van het geheimhoudingsbeding en €40.000 voor de schending van het relatiebeding, alsook een dwangsom van €1.000 per dag voor verdere overtredingen.

De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat gedaagde het geheimhoudingsbeding had geschonden. De stelling dat gedaagde zich negatief had uitgelaten over eiser werd niet onderbouwd. Evenmin was er bewijs dat gedaagde relaties van eiser had benaderd voor het aanbieden van diensten, wat een schending van het relatiebeding zou impliceren. Het LinkedIn-bericht werd niet als een overtreding van het relatiebeding beschouwd, omdat het niet was aangetoond dat gedaagde actief relaties had benaderd. De rechter concludeerde dat eiser in het ongelijk was gesteld en veroordeelde eiser in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9212297 CV EXPL 21-2060
uitspraak: 16 december 2021 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats eiser 1] ,

2. [eiser 2] ,

wonende te [woonplaats eiser 2] ,
eisers,
gemachtigde: mr. E. Vijge,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.P. Jongeneel.
Eisers worden hierna aangeduid als ‘ [eiser 1] ’ en ‘ [eiser 2] ’. Gedaagde wordt aangeduid als ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 30 april 2021, met producties;
de conclusie houdende een exceptie van onbevoegdheid alsmede conclusie van antwoord, met producties;
de conclusie van antwoord in het (bevoegdheids)incident, tevens wijziging van eis;
het vonnis in incident van 9 september 2021;
het tussenvonnis van 23 september 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door [eiser 1] overgelegde producties;
de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door [gedaagde] overgelegde producties;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2021;
de notitie van de zijde van mr. Vijge.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] is op 1 oktober 2014 in dienst getreden bij [eiser 1] als intercedent/consultant. Op 31 december 2017 zijn partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overeengekomen. In de arbeidsovereenkomst staat onder meer:
Artikel 13: GeheimhoudingWerknemer verbindt zich zowel gedurende het bestaan van het dienstverband als nadat het dienstverband om welke reden dan ook is geëindigd, op geen enkele wijze aan wie dan ook (daarbij inbegrepen andere personeelsleden van werkgever, tenzij deze(n) in verban met hun werkzaamheden in dienst van werkgever van een en ander op de hoogte dienen te worden gesteld) enige mededeling van gegevens van vertrouwelijke aard te doen betreffende de onderneming van werkgever waarvan werknemer in het kader van zijn werkzaamheden bij werkgever kennis heeft genomen en waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of behoort te kennen.
Artikel 17: RelatiebedingHet is werknemer niet toegestaan voor een periode van 12 maanden, na beëindiging van zijn dienstverband, relaties van werkgever te benaderen, hetzij direct hetzij indirect, voor het voor eigen rekening of voor rekening van derden aanbieden van producten en/of diensten gelijk of verwant aan welke die door werkgever worden geleverd of nog zullen worden geleverd of op andere wijze met de betreffende relaties zakelijk betrekkingen aan te gaan welke op enigerlei wijze schadelijk kunnen zijn voor de onderneming van werkgever of aan haar onderneming gelieerde ondernemingen (onder relaties wordt op enig moment verstaan: (rechts)personen die producten en/of diensten van werkgever afnemen of minder dat twee (2) jaar daarvoor producten en/of diensten van werkgever hebben afgenomen). Het is werknemer niet toegestaan na beëindiging van het dienstverband opdrachtgevers en werknemers van werkgever te benaderen (onder opdrachtgever wordt op enig moment verstaan: (rechts)personen die producten en/of diensten van werkgever afnemen of minder dan twee (2) jaar daarvoor producten en/of diensten van werkgever hebben afgenomen).
Artikel 18: BoeteWerknemer die het bepaalde in de artikelen 13, 15, 16 en 17 niet in acht neemt, zal aan werkgever een direct opvorderbaar bedrag van € 10.000,- per overtreding verbeuren, benevens een bedrag van € 1.000,- voor iedere dag de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om van werknemer volledige schadevergoeding te vorderen, indien deze meer mocht belopen. Voor zover geen aantoonbare schade bij werkgever aanwezig is, strekt de door werknemer verbeurde boete ten voordeel van werkgever.”
2.3
[eiser 2] en [gedaagde] zijn op 23 februari 2018 een aandeelhoudersovereenkomst overeengekomen waarin de afspraken omtrent de participatie in de rechtspersoon [naam rechtspersoon] zijn opgenomen.
2.4
[eiser 1] en [gedaagde] hebben de arbeidsovereenkomst in een vaststellingsovereenkomst van 17 april 2020 met wederzijds goedvinden beëindigd. In de vaststellingsovereenkomst is ten aanzien van geheimhouding en het relatiebeding het volgende opgenomen in artikel 3.4:
“Het in de arbeidsovereenkomst (getekend d.d. 31 december 2017, bijlage 1) overeengekomen geheimhoudingsbeding blijft onverminderd van kracht. Het in de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding blijft eveneens van kracht, als is de duur beperkt tot en met 28 februari 2021. Op verzoek van werknemer wordt aan deze overeenkomt een bijlage gehecht met daarop de relaties waardoor het relatiebeding geldt. […]”
2.5
Op 4 juni 2020 is ook de participatie van [gedaagde] in [naam rechtspersoon] beëindigd.
2.6
Bij brief van 13 juli 2020 heeft [eiser 1] [gedaagde] nogmaals gewezen op het relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst.
2.7
In het e-mailbericht van 15 januari 2021 dat [eiser 1] van medewerker [naam 1] , werkzaam als uitzendkracht, heeft ontvangen, staat het volgende:
“[…] Wat jij met [gedaagde] geflikt heb ben ik niet over te spreken dat was de beste bij jou op kantoor.”
2.8
Naar aanleiding van dit e-mailbericht heeft [eiser 1] [gedaagde] bij brief van 29 januari 2021 gesommeerd over te gaan tot betaling van € 10.000,- boete wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding.
2.9
[gedaagde] heeft op 19 januari 2021, tezamen met een compagnon, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) opgericht. De activiteiten van deze vennootschap bestaan uit: het uitlenen van personeel, het verrichten van detachering, advisering, alsmede dienstverlening met betrekking tot Windenergie-, Bagger-, en Offshore sector.
2.1
[gedaagde] heeft op of omstreeks 26 februari 2021 het navolgende LinkedIn (pers)bericht op zijn profiel en het profiel van [naam bedrijf 1] geplaatst:
[afbeelding]
Persbericht [naam bedrijf 1][plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] slaan de handen in één
[naam 2] en [gedaagde] zetten een nieuwe maritiem-uitzendbureau op onder de naam “ [naam bedrijf 1] ”. De samenwerking zal voor velen als onverwachts worden gezien. [naam bedrijf 2] is namelijk gevestigd in het vissersdorp [plaatsnaam 1] , wat zo’n 133 km van het baggerdorp [plaatsnaam 2] vandaan ligt. Met een nieuwe vestiging in [plaatsnaam 2] en [gedaagde] aan het roer, wordt verwacht dat [naam bedrijf 2] verder kan uitbreiden op het gebied van bagger, windenergie en offshore.
[naam 2] , eigenaar van [naam bedrijf 2] , geeft aan enthousiast te zijn over de nieuwe samenwerking: “de gedachte voor een kantoor in het maritieme hart van Nederland. Toen [gedaagde] beschikbaar kwam zag ik direct een kans die ik niet heb laten lopen. We zijn het gesprek aangegaan en verwachten elkaar goed te kunnen aanvullen,, waarbij het kantoor op [plaatsnaam 1] zal zorg dragen voor de gehele backoffice”.
[gedaagde] , oud-baggeraar en ervaren consultant in de baggerwereld, is blij met zijn nieuwe stap. De afgelopen jaren is hij in dienste geweest bij maritieme-uitzendbureaus. De kans om nu in samenwerking met [naam 2] iets voor zichzelf te beginnen liet hij daarom niet liggen: “Toen [naam 2] mij benaderde om samen te werken voelde dat direct goed. De gedachte om iets voor mijzelf te beginnen heb ik al vaker gehad. Echter ligt mijn kracht bij de samenwerking en het onderhouden van relaties en niet bij de bijbehorende administratieve taken die daarbij komen kijken. Doordat het kantoor op [plaatsnaam 1] hier gespecialiseerd in is zorgt dit voor de perfecte match”.
[naam bedrijf 1] zal per 1 maart operationeel zijn vanuit ons kantoor in het kantorenpand aan de [adres] . Voor meer informatie naar aanleiding van dit persbericht kunt u contact opnemen met [gedaagde] of [naam 2] , mede-eigenaren [naam bedrijf 1] .”
2.11
[naam 3] van [naam bedrijf 3] , [naam 4] van [naam bedrijf 4] , [naam 5] van [naam bedrijf 5] , [naam 6] van [naam bedrijf 6] en [naam 7] hebben op het LinkedIn bericht van [gedaagde] gereageerd. Deze bedrijven maken onderdeel uit van de relatielijst van de vaststellingsovereenkomst.
2.12
Bij e-mailbericht van 26 februari 2021 heeft [eiser 1] aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat [gedaagde] het relatiebeding met zijn bericht op LinkedIn heeft overtreden.
2.13
Bij brief van 8 maart 2021 heeft de gemachtigde van [eiser 1] [gedaagde] gesommeerd een bedrag van € 50.000,- te betalen. In de brief staat verder:
“In het emailbericht van 26 februari 2021 gaven wij reeds aan dat cliënten geconstateerd hebben dat [gedaagde] het relatiebeding opgenomen in de arbeidsovereenkomst en opnieuw overeengekomen en bevestigd in de beëindigingsovereenkomst (d.d. 20 april 2020) heeft overtreden. Via LinkedIn heeft [gedaagde] zijn LinkedIn-relaties waaronder ook relaties die onder het relatiebeding vielen bericht over zijn nieuwe onderneming. Het contact blijkt uit de reacties die de relaties op het bericht van [gedaagde] hebben gegeven. Dit zijn reacties van [naam bedrijf 5] , [naam bedrijf 6] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 3] . Al deze relaties staan met hun namen ook vermeld op bijlage 2 behorende bij de beëindigingsovereenkomst.”
2.14
[gedaagde] is niet overgegaan tot betaling van dit bedrag.

3..Het geschil

3.1
[eiser 1] vordert – na wijziging van eis – dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling:
  • een boete uit hoofde van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst wegens het overtreden van het geheimhoudingsbeding ter hoogte van € 10.000,-;
  • een boete uit hoofde van artikel 17 alsmede artikel 18 uit de arbeidsovereenkomst wegens het overtreden van het relatiebeding ter hoogte van € 40.000,-;
  • een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan de veroordelingen te voldoen, voor zover [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van de onder 1 en 2 genoemde bedragen of een gedeelte hiervan;
  • vergoeding kosten rechtsbijstand van [eiser 1] nader op te maken bij staat dan wel een vergoeding voor kosten rechtsbijstand van [eiser 1] die de kantonrechter passend vindt;
  • de kosten van de procedure.
3.2
Ter zitting heeft [eiser 2] zijn vorderingen jegens [gedaagde] ingetrokken.
3.3
[eiser 1] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] het geheimhoudings- en relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst heeft geschonden. [eiser 1] stelt dat [gedaagde] het relatiebeding heeft geschonden door op of omstreeks 26 februari 2021 een bericht op zijn LinkedIn te plaatsen betreffende zijn nieuwe onderneming. Via dit sociaal mediakanaal heeft [gedaagde] zakelijk contact gehad met vier relaties van [eiser 1] die onder het relatiebeding vallen. Verder stelt [eiser 1] dat [gedaagde] het geheimhoudingsbeding van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst heeft geschonden door zich ten opzichte van de heer [naam 1] uit te laten over zijn participatie in [naam rechtspersoon] . Op grond van artikel 18 van de arbeidsovereenkomst is [gedaagde] voor iedere schending van zijn geheimhoudings- of relatiebeding een boete verschuldigd van € 10.000,- per keer. Tot slot vordert [eiser 1] nakoming van het geheimhoudings- en relatiebeding op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag.
3.4
[gedaagde] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd. [gedaagde] betwist dat hij het relatiebeding heeft geschonden. Volgens [gedaagde] heeft hij geen relaties van [eiser 1] benaderd en is zijn LinkedIn bericht niet aan te merken als contact dat in de zin van het relatiebeding verboden is. [gedaagde] betwist ook het geheimhoudingsbeding te hebben geschonden. [gedaagde] heeft met [naam 1] niet gesproken over [naam rechtspersoon] . Evenmin heeft [gedaagde] over de reden van zijn ontslag met [naam 1] gesproken. [gedaagde] stelt subsidiair dat eventueel verbeurde boetes gematigd moeten worden.

4..De beoordeling

4.1
Het geschil tussen partijen betreft de vraag of [gedaagde] zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en het relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst heeft overtreden.
Het geheimhoudingsbeding
4.2
De kantonrechter is van oordeel dat het door [eiser 1] in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding niet door [gedaagde] geschonden is. Daartoe wordt het volgende overwogen. [eiser 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] zich negatief over [eiser 1] heeft uitgelaten jegens de heer [naam 1] , uitzendkracht bij [eiser 1] , en dat hij [naam 1] heeft geïnformeerd over zijn participatie bij [naam rechtspersoon] . Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is [eiser 2] naar het telefoongesprek met [naam 1] gevraagd. [eiser 2] heeft desgevraagd toegelicht dat [naam 1] zei dat [gedaagde] ‘belazerd’ is via een Cyprus constructie. [naam 1] is daar tijdens het telefoongesprek verder niet op in gegaan en heeft evenmin met zoveel woorden gezegd dat [gedaagde] hem verteld heeft over zijn participatie in [naam rechtspersoon] . Dit was een aanname van hemzelf, aldus [eiser 2] . Bij deze stand van zaken heeft [eiser 1] onvoldoende gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] [naam 1] heeft geïnformeerd over zijn participatie in [naam rechtspersoon] .
4.3
Indien al was komen vast te staan dat [gedaagde] [naam 1] heeft geïnformeerd over zijn participatie bij [naam rechtspersoon] dan had dit geen schending van de geheimhoudingsplicht van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst opgeleverd. Die bepaling ziet immers – blijkens de tekst van die bepaling – uitdrukkelijk op een verplichting tot geheimhouding van gegevens van
de betreffende onderneming van werkgever. Zonder verdere toelichting van [eiser 1] valt niet in te zien dat deze bepaling niet alleen bedoeld is op de verhouding [gedaagde] en [eiser 1] , maar op alle gelieerde ondernemingen van [eiser 1] meer in het bijzonder op [naam rechtspersoon] . Niet gebleken is dat sprake is van één en dezelfde onderneming dan wel van een zodanig samenwerkingsverband tussen de ondernemingen dat deze met [eiser 1] te vereenzelvigen zijn en dat [gedaagde] zulks bij het accorderen van het relatiebeding had moeten begrijpen. Daarbij komt dat ten laste van een werknemer in de arbeidsovereenkomst opgenomen beperkingen restrictief moeten worden uitgelegd.
4.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van overtreding van enig geheimhoudingsverplichting door [gedaagde] waarvoor een boete is verbeurd geen sprake is. Dit onderdeel van de vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Schending van het relatiebeding
4.5
[eiser 1] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] door het bericht op zijn LinkedIn profiel zakelijke contacten heeft gehad met een viertal relaties behorende bij het overeengekomen relatiebeding. Volgens [eiser 1] heeft [gedaagde] contact gehad met [naam bedrijf 5] ( [naam 5] ), [naam bedrijf 6] ( [naam 6] ), [naam bedrijf 4] ( [naam 8] en [naam 4] ) en [naam bedrijf 3] ( [naam 7] ) en heeft [gedaagde] hierdoor het relatiebeding geschonden. Dit wordt door [gedaagde] betwist. Volgens [gedaagde] is enkel sprake van contact met een relatie als [gedaagde] een relatie van [eiser 1] heeft benaderd voor het aanbieden van zijn diensten.
4.6
De inhoud van het LinkedIn bericht brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer mee dat daarmee in strijd is gehandeld met het relatiebeding Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.7
De tekst van het relatiebeding verbiedt [gedaagde] het benaderen van relaties van [eiser 1] , hetzij direct of indirect, voor het aanbieden van producten en/of diensten aan relaties die gelijk zijn of verwant aan welke die door [eiser 1] worden geleverd en zakelijke betrekkingen aan te gaan met relaties die schadelijk kunnen zijn voor [eiser 1] of haar gelieerde ondernemingen. Op grond van het relatiebeding is niet elk contact of connectie tussen [gedaagde] en een relatie van [eiser 1] verboden.
4.8
Het relatiebeding kan wel geschonden zijn voor zover de reacties onder het LinkedIn bericht van [gedaagde] het resultaat zijn van een gerichte benadering van die relaties door [gedaagde] voor het aanbieden van zijn diensten of van het aangaan van een samenwerking met die relaties, een en ander gedurende de looptijd van het relatiebeding. Volgens [gedaagde] was de gedachte van het (pers)bericht op zijn LinkedIn pagina enkel de aankondiging bij zijn LinkedIn connecties van zijn nieuwe bedrijf. Dit vindt steun in de omstandigheid dat het bericht slechts enkele dagen vóór 1 maart 2021 is geplaatst, per welke datum [naam bedrijf 1] Sliedredge operationeel zou zijn en per welke datum het relatiebeding niet meer zou gelden.
4.9
De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat zijn LinkedIn bericht op zichzelf geen overtreding van het relatiebeding is. [eiser 1] heeft tegen deze achtergrond onvoldoende gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] met zijn LinkedIn bericht relaties heeft benaderd voor het aanbieden van zijn relaties of contacten met relaties heeft onderhouden. Weliswaar wordt LinkedIn in deze tijd gebruikt om zakelijke contacten te onderhouden en hebben medewerkers van relaties van [eiser 1] gereageerd met “succes” onder het LinkedIn bericht van [gedaagde] , maar dat maakt nog niet dat moet worden vastgesteld dat [gedaagde] daadwerkelijk relaties van [eiser 1] heeft benaderd voor het aanbieden van zijn diensten. Van handelingen van [gedaagde] die op enige wijze schadelijk kunnen zijn voor [eiser 1] is verder ook niet gebleken. Dat [gedaagde] ter zitting heeft toegelicht dat hij na 1 maart 2021 alsnog een samenwerking met [naam bedrijf 3] is aangegaan doet evenmin aan het voorgaande af, omdat van een verband tussen enige door [gedaagde] tijdens de looptijd van het relatiebeding jegens [naam bedrijf 3] gerichte wervingsactie met die latere samenwerking niet is gebleken.
4.1
Kortom, naar het oordeel van de kantonrechter is het LinkedIn bericht van [gedaagde] geen handeling zoals omschreven in artikel 17 van de arbeidsovereenkomst. De gevorderde boetes vanwege het schenden van het relatiebeding worden dan ook afgewezen. De gevorderde dwangsommen en de vergoeding kosten rechtsbijstand delen dit lot.
4.11
[eiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
verstaat dat [eiser 2] zijn vorderingen jegens [gedaagde] heeft ingetrokken;
wijst de vorderingen van [eiser 1] af;
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.496,- (2 punten à € 748,-) aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35789