ECLI:NL:RBROT:2021:12622

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
KTN-9154439_20122021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan brug door gehuurde trekker

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. de Bondt, vorderde schadevergoeding van gedaagde, die door het gebruik van een gehuurde trekker schade had veroorzaakt aan de brug van het Waterschap Hollandse Delta. De huurovereenkomst tussen partijen bevatte bepalingen over aansprakelijkheid en schadevergoeding. Gedaagde erkende de schade, maar betwistte de omvang en stelde dat eiser niet tijdig had gehandeld om de schade te beperken. De rechtbank oordeelde dat gedaagde onzorgvuldig had gehandeld, maar dat eiser niet aan zijn schadebeperkingsplicht had voldaan. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser moest worden afgewezen, omdat gedaagde onverschuldigd een hoger bedrag had betaald dan het eigen risico dat hij verschuldigd was. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9154439 CV EXPL 21-1643
uitspraak: 18 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiser],meer genaamd
[naam], h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. R. de Bondt,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.M. Uijttewaal.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 16 maart 2021, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 24 juni 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiser];
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2021.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] heeft op 22 november 2015 een trekker van het merk DAF en een oplegger van het merk Van Hool van [eiser] gehuurd. In de door partijen getekende huurovereenkomst van de trekker staat:
“[…]Tarief :EUR 135,--per dag (excl. B.T.W.), INCL. CASCO VERZKERINGeventueel omzetverlies bij schadeherstel is voor rekening van de huurder[…]Bijzonderheden : Bijgaand sturen wij u onze huurvoorwaarden.Huurder verklaart middels ondertekening de huurvoorwaarden te hebbenontvangen
[…]
Opmerkingen:- Schade aan trekker en kapotte en- of lekke banden zijn voor rekening huurder. […]- Eigen risico casco verzekering € 700,--"
2.3
Op of omstreeks 9 december 2015 heeft [gedaagde] met de trekker schade toegebracht aan de leuning van de Rijswaardsebrug te Heenvliet (hierna: de brug) van het Waterschap Hollandse Delta (hierna: het Waterschap).
2.4
Op 4 januari 2016 is de huurovereenkomst tussen partijen geëindigd. [eiser] heeft op 5 januari 2016 een factuur aan [gedaagde] gestuurd voor schades veroorzaakt door [gedaagde] aan de trekker en de oplegger. De factuur ten bedrage van € 2.041,17 is door [gedaagde] betaald.
2.5
Bij brief van 4 mei 2017 is [gedaagde] aangeschreven door het Waterschap om de schade aan de brug te vergoeden.
2.6
Het Waterschap heeft [eiser] bij brief van 27 september 2017 aansprakelijk gesteld voor de schade aan de brug.
2.7
Bij vonnis van 20 januari 2021 van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is [eiser] als eigenaar van de trekker veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.784,19 bestaande uit de schade aan de brug en buitengerechtelijke kosten.
2.8
Bij brief van 17 februari 2021 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden schade. [gedaagde] wordt aangemaand tot betaling van een bedrag van € 7.471,24, bestaande uit het hierboven genoemde bedrag van € 5.784,19 en de proceskosten van Hollandse Delta ad € 1.687,05 die [eiser] ingevolge het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant diende te voldoen.
2.9
Op 2 maart 2021 is aan [eiser] verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van [gedaagde]. Het beslag is op 3 maart 2021 gelegd.

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot:
betaling aan [eiser] van een bedrag van € 7.471,24, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
betaling aan [eiser] van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 748,56;
betaling van de proceskosten en de beslagkosten ten bedrage van € 614,54;
betaling van de nakosten.
3.2
[eiser] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft onzorgvuldig gehandeld door op of omstreeks 9 december 2015 schade te veroorzaken aan de brug van het Waterschap. Aldus is [gedaagde] tevens tekortgeschoten in zijn verplichting om als een goed huurder met de trekker om te gaan. [eiser] heeft de schade aan het Waterschap moeten vergoeden. Op basis van de huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden dient [gedaagde] ons hiervoor te vrijwaren.
3.3
[gedaagde] erkent dat hij met de trekker van [eiser] schade heeft veroorzaakt aan de brug van het Waterschap. [gedaagde] betwist echter de omvang van de schade en beroept zich op eigen schuld aan de zijde van [eiser]. [eiser] heeft hem pas op 17 februari 2021 aansprakelijk gesteld. Bovendien heeft [eiser] niet aan zijn schadebeperkingsplicht voldaan door de schade niet tijdig bij zijn verzekeraar te melden. [gedaagde] doet verder een beroep op verrekening met een tegenvordering. Hij betwist dat de huurvoorwaarden hem ter hand zijn gesteld.

4..De beoordeling

4.1
De stelling van [gedaagde] dat de huurvoorwaarden hem niet voor of bij het sluiten van de huurovereenkomst ter hand zijn gesteld waardoor de huurvoorwaarden vernietigd dienen te worden, wordt verworpen. In de door [gedaagde] ondertekende huurovereenkomst heeft hij verklaard de huurvoorwaarden (wel) te hebben ontvangen. Aan de huurovereenkomst moet op grond van artikel 157 lid 2 Rv dwingende bewijskracht worden toegekend. De enkele betwisting door [gedaagde] van de ontvangst van de huurvoorwaarden is onvoldoende om zijn verweer te kunnen onderbouwen. Het wordt er daarom voor gehouden dat de huurvoorwaarden wel tijdig ter hand zijn gesteld aan [gedaagde]. Vernietiging is daarmee niet aan de orde.
4.2
In de onderhavige procedure wordt de vraag voorgelegd of [eiser] de door hem als gevolg van de aansprakelijkstelling van het Waterschap geleden schade op [gedaagde] kan verhalen.
4.3
Voor het beantwoorden van die vraag doet niet ter zake of [gedaagde] [eiser] wel of niet op de hoogte heeft gebracht van de schade aan de brug. [eiser] is immers op 27 september 2017 zelf aansprakelijk gesteld door het Waterschap en vanaf dat moment was [eiser] van de schade op de hoogte. Ter zitting heeft [eiser] weliswaar gesteld dat zij telefonisch contact heeft gehad met haar verzekeraar over het indienen van een claim ter zake, maar dat heeft er niet toe geleid dat [eiser] de claim van het Waterschap daadwerkelijk bij haar verzekeraar heeft ingediend. Van de zijde van [eiser] is ook niet gesteld, althans onvoldoende gemotiveerd onderbouwd, dat als zij de claim wel had ingediend bij haar verzekeraar, de claim dan niet zou zijn gehonoreerd. Anders gezegd: [eiser] heeft nagelaten om met stukken nader toe te lichten dat de verzekeraar niet zou zijn overgegaan tot uitkering van de schade. [gedaagde] op zijn beurt mocht er op grond van de huurovereenkomst op vertrouwen dat eventuele schade gedekt zou zijn door een verzekering, met uitzondering van een relatief gering bedrag aan eigen risico. Gelet hierop wordt [gedaagde] dan ook gevolgd in zijn standpunt dat [eiser] niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan.
4.4
[gedaagde] betwist vervolgens niet dat hij bij schade volgens de huurovereenkomst een eigen risico verschuldigd is, maar voert aan dat een eventuele vergoedingsplicht dient te worden verminderd met hetgeen hij onverschuldigd aan [eiser] heeft voldaan. Ter zitting heeft [gedaagde] verduidelijkt dat hij zich beroept op verrekening met een tegenvordering omdat hij de factuur van 5 januari 2016 ter hoogte van € 2.041,17 onverschuldigd aan [eiser] heeft betaald omdat ook voor dat schadebedrag gold dat het onder de verzekering zou (moeten) zijn gedekt. Dat de tegenvordering van [gedaagde] zou zijn verjaard, zoals [eiser] ter zitting heeft betoogd, kan [eiser] niet baten. De bevoegdheid tot verrekening eindigt niet door verjaring van de rechtsvordering [1] .
4.5
Al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien leidt tot het volgende. Vast staat dat [gedaagde] met een van [eiser] gehuurde trekker schade heeft veroorzaakt aan de brug van het Waterschap. Vast staat ook dat [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst een eigen risico verschuldigd is. Ter zitting heeft [eiser] aangevoerd dat, in tegenstelling tot hetgeen in de huurovereenkomst staat, de trekker en oplegger door hem niet casco, maar WA waren verzekerd en dat het eigen risico niet € 700,-, maar € 500,- bedroeg. Zoals eerder overwogen moet het ervoor worden gehouden dat, indien [eiser] de claim wel bij haar verzekeraar had ingediend, de schade op € 500,- eigen risico na door de verzekering zou zijn gedekt. Dat betekent dat [eiser] in beginsel geen aanspraak kan maken op een hoger bedrag dan de € 500,- eigen risico die [gedaagde] verschuldigd is. Evenmin kan [eiser] aanspraak maken op de buitengerechtelijke kosten en proceskosten tot betaling waarvan [eiser] in het vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 januari 2021 is veroordeeld. Vast staat dat [eiser] na ontvangst van de brief van het Waterschap van 27 september 2017 geen enkele poging heeft ondernomen om contact op te nemen met [gedaagde]. Bovendien heeft [eiser] het in de zaak tegen het Waterschap tot een procedure laten aankomen en die schade kan niet als een gevolg van de aanrijding door [gedaagde] aan [gedaagde] worden toegerekend.
4.6
Tegenover het in beginsel toewijsbare bedrag van € 500,- aan eigen risico staat het door [gedaagde] onverschuldigd betaalde hogere bedrag van € 2.041,17. Hierboven is reeds overwogen dat en waarom het beroep van [gedaagde] op verrekening slaagt. Dat betekent dat de vordering waarvan [eiser] in deze procedure nakoming vordert, teniet is gegaan en moet worden afgewezen. De vorderingen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de beslagkosten delen dit lot.
4.7
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 622,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [eiser] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 124,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35789

Voetnoten

1.Artikel 6:131 lid 1 BW