ECLI:NL:RBROT:2021:12587

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
9111302 CV EXPL 21-11406
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geldleningen en reconventionele vorderingen in een affectieve relatie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiseres vorderde in conventie terugbetaling van geldleningen die zij aan de gedaagde had verstrekt. De gedaagde betwistte de geldleningen en stelde dat hij meer geld aan de eiseres had terugbetaald dan hij had geleend. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de geldleningen en dat de gedaagde een bedrag van € 3.870,- aan de eiseres moest terugbetalen. De vordering voor buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen omdat de eiseres niet de juiste documentatie had overgelegd.

In reconventie vorderde de gedaagde terugbetaling van bedragen die hij als teveel betaald beschouwde, evenals schadevergoeding voor huisvestingskosten, vernieling van inboedel en immateriële schade. De kantonrechter wees deze vorderingen af, omdat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechter oordeelde dat de gedaagde als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld, terwijl de eiseres haar kosten droeg op basis van een toevoeging. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral in het kader van geldleningen en schadeclaims.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9111302 CV EXPL 21-11406
uitspraak: 26 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie
gemachtigde: mr. S. Kara,
tegen:
[gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: [naam 1]
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde 1] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 18 maart 2021;
de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie;
het tussenvonnis van 17 mei 2021 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
de aantekening dat de comparitie heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021;
de overgelegde producties.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
Partijen hebben gedurende zes jaar een affectieve relatie gehad. Zij woonden samen op het adres [adres] .
2.2
De relatie is in augustus 2019 op turbulente wijze beëindigd.

3..De vordering en het verweer in conventie

3.1
[eiseres] vordert in conventie [gedaagde 1] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.881,87, waarvan een bedrag van € 4.220,- binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] betaald dient te zijn en waarvan een bedrag van € 661,87 aan [eiseres] betaald dient te worden tegen behoorlijk bewijs van kwijting, met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.
3.2
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft meerdere geldleningen aan [gedaagde 1] verstrekt. [gedaagde 1] heeft tot op heden nagelaten deze geldleningen volledig terug te betalen. Op grond van artikel 7:129e BW dient [gedaagde 1] het door hem geleende terug te betalen binnen zes weken nadat de uitlener ( [eiseres] ) heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Aangezien [eiseres] op
28 oktober 2020 dit aan de (toenmalige) gemachtigde van [gedaagde 1] heeft medegedeeld, is het geleende bedrag inmiddels opeisbaar. [eiseres] heeft hierdoor tevens buitengerechtelijke incassohandelingen moeten verrichten. Deze dient [gedaagde 1] te vergoeden.
3.3
[gedaagde 1] betwist primair dat sprake is van een lening tussen partijen. Subsidiair stelt [gedaagde 1] dat hij de leningen heeft terugbetaald en dat onder aan de streep [gedaagde 1] € 8.000,- meer aan [eiseres] heeft overgemaakt dan andersom.

4..De vordering en het verweer in reconventie

4.1
[eiser] vordert in reconventie, na vermindering van eis – zo begrijpt de kantonrechter – [gedaagde 2] te veroordelen tot:
terugbetaling van € 8.000,00 aan teveel betaalde bedragen, onder de voorwaarde dat de eis in conventie van [gedaagde 2] wordt toegewezen;
betaling van € 1.786,71 aan 3 maanden 50% van de huisvestingskosten;
betaling van € 900,- aan 3 maanden inwoning bij collega;
betaling van € 1.600,- ter vergoeding van schade door vernieling van inboedel en meubilair en muurbekleding bij het verlaten van het appartement;
betaling van € 3.500,- omdat zij de gezamenlijke auto heeft meegenomen, waarvan de dagwaarde van de auto op dat moment 7.000,00 bedroeg. 50% van dit bedrag komt neer op een bedrag van € 3.500,00.
betaling van € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade vanwege bijtincident/mishandeling;
dat er na deze zitting over en weer niets meer te vorderen valt en verder persoonlijk contact wordt vermeden/verboden.
4.2
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [eiser] vordert, onder de voorwaarde dat de eis in conventie van [gedaagde 2] wordt toegewezen, terugbetaling van het te veel door hem aan [gedaagde 2] betaalde. Ten aanzien van de gevorderde huisvestingskosten stelt [eiser] dat hij op aanwijzing van de politie niet kon verblijven in de woning van [gedaagde 2] en [eiser] . Ten aanzien van de gevorderde vernieling stelt [eiser] dat het behang in het appartement was afgescheurd en dat van het bureau en de kast de deuren waren ingetrapt/vernield. Ten aanzien van de immateriële schade vanwege het bijtincident/mishandeling verwijst [eiser] naar een brief van het Arrondissementsparket Rotterdam, foto’s van zijn knie en een Mutatiekaart van een melding bij de Politie.
4.3
[gedaagde 2] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

5..De beoordeling

eis in conventie: geldleningsovereenkomsten

5.1
Tussen partijen is in geschil of sprake is van geldleningsovereenkomsten tussen hen en, indien zo, of [gedaagde 1] in dit kader nog terugbetaling is verschuldigd aan [eiseres] . [gedaagde 1] betwist dat sprake is van een geldlening en voert aan dat het hier om een
“doodnormale middelenoverdracht tussen samenwonende partners”gaat en dat bovendien geen sprake is van een (schriftelijke) geldleningsovereenkomst. De kantonrechter volgt deze betwisting niet.
Allereerst is het geen vormvereiste dat een geldleningsovereenkomst schriftelijk moet zijn. Zolang de uitlener zich jegens de lener verbindt om een geldsom te verstrekken en de lener zich op zijn beurt jegens de uitlener verbindt dit bedrag terug te betalen is er sprake van een geldlening. [1] Uit de door [eiseres] ingediende stukken blijkt uitdrukkelijk dat zij in de periode van april 2017 – augustus 2019 geld heeft verstrekt aan [gedaagde 1] met een beschrijving die duidt op een lening. [gedaagde 1] heeft op zijn beurt verschillende van deze bedragen terugbetaald aan [eiseres] , eveneens met een beschrijving die duidt op een lening. Ten aanzien van deze betalingen staat dan ook voldoende vast dat sprake is van geldleningsovereenkomsten. Dit betekent in beginsel dat [gedaagde 1] de geleende bedragen moet terugbetalen aan [eiseres] .
5.2
[gedaagde 1] stelt echter dat hij het geleende (en meer) reeds heeft terugbetaald aan [eiseres] en verwijst in dit kader naar stukken waaruit zou blijken dat [gedaagde 1] sinds 2014 € 8.922,- meer geld op de rekening van [eiseres] heeft gestort dan [eiseres] op de rekening van [gedaagde 1] heeft gestort. Dit wordt door [eiseres] betwist. Uit het verweer van [gedaagde 1] blijkt niet dat de door [gedaagde 1] gedane betalingen zien op (terugbetalingen van) de geldleningen tussen partijen. Het had in deze op de weg van [gedaagde 1] gelegen om zijn terugbetalingen te voorzien van beschrijvingen, zoals hij ook met de reeds gedane terugbetalingen heeft gedaan. Los van het algemene verweer heeft [gedaagde 1] gesteld dat in ieder geval € 350,- meer door [gedaagde 1] is afgelost dan [eiseres] stelt. Het betreft de betaling van [naam winkel] van 7 februari 2018 met de beschrijving ‘prive’. Gelet op de te beperkte betwisting van [eiseres] staat voldoende vast dat dit bedrag ziet op een aflossing van de lening, zodat het verweer ten aanzien van € 350,- slaagt. Het verweer ten aanzien van het overige bedrag zal als voldoende gemotiveerd betwist worden afgewezen. De vordering van [eiseres] zal daarom voor een bedrag van € 3.870,- worden toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
5.3
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu [eiseres] heeft nagelaten een afschrift van de kosteloze aanmaning als bedoeld in artikel 6:96, zesde lid BW bij de dagvaarding over te leggen.
eis in reconventie: terugbetaling € 8.000,-
5.4
[eiseres] betwist de door [gedaagde 1] gevorderde terugbetaling van € 8.000,- en voert in dit kader het volgende aan. De door [eiseres] gestelde betalingen zien niet op de geldleningsovereenkomsten. Er staat geen omschrijving bij deze betalingen, zodat niet duidelijk is waar deze betalingen betrekking op hebben. De kantonrechter volgt [eiseres] in haar betwisting. Reeds in 5.2 is overwogen dat deze betalingen niet zien op de geldleningen. [gedaagde 1] laat daarnaast na alternatieve gronden aan te voeren op grond waarvan [eiseres] verplicht is deze bedragen terug te betalen aan [gedaagde 1] . Deze vordering zal daarom als voldoende gemotiveerd betwist worden afgewezen.
huisvestingskosten
5.5
[gedaagde 1] vordert zijn helft van de huisvestingskosten voor de periode van drie maanden waarin hij niet in de woning kon verblijven. [eiseres] betwist dit en voert in dit kader het volgende aan. Uit productie 2 van de aanvullende producties van [eiseres] blijkt dat [gedaagde 1] per brief aangeeft dat hijzelf in de woning mag verblijven. In de periode dat [gedaagde 1] daadwerkelijk niet in de woning verbleef, verbleef zijn zoon hier wel samen met [eiseres] . De kantonrechter volgt [eiseres] in haar betwisting. [gedaagde 1] stelt dat hij op last van de politie niet in de woning kon verblijven, maar gelet op de betwisting van [eiseres] komt dit niet vast te staan. [eiseres] laat namelijk na ter onderbouwing hiervan enig stuk te overleggen in deze procedure. Zelfs al zou [gedaagde 1] een bepaalde tijd niet in het gehuurde zijn verbleven, dan nog laat hij na gronden aan te voeren op grond waarvan [eiseres] de volledige huur zou moeten betalen over deze periode. Deze vordering zal daarom als voldoende gemotiveerd betwist worden afgewezen.
inwoning bij [naam 2]
5.6
[gedaagde 1] vordert tevens de inwoningskosten bij [naam 2] , voor de periode van drie maanden waarin hij niet in de woning kon verblijven. Dit wordt door [gedaagde 1] betwist. De kantonrechter begrijpt uit de vordering van [gedaagde 1] , en de daarvoor ingediende verklaring van [naam 2] , dat hij schade heeft geleden in de vorm van een inwoningsvergoeding en dat hij deze schade wenst te verhalen op [eiseres] . [gedaagde 1] laat echter na gronden aan te voeren op grond waarvan [eiseres] deze kosten zou moeten betalen. Deze vordering zal daarom als voldoende gemotiveerd betwist worden afgewezen.
vernieling van inboedel
5.7
[gedaagde 1] vordert tevens vergoeding van de schade die is ontstaan door vernieling van de inboedel, meubilair en muurbekleding bij het verlaten van de woning. [eiseres] betwist dit en voert in dit kader aan dat zij het meubel niet heeft beschadigd. Het behang heeft zij reeds in oktober, het jaar voordat ze uit het appartement ging, van de muur gehaald. Ten aanzien van de hoogte van de schade voert [eiseres] daarnaast aan dat zij het meubel zes jaar geleden voor € 35,- tweede hands heeft gekocht. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiseres] volstaat de door [gedaagde 1] ingebrachte verklaring van hem en [naam 2] – waarin zij verklaren dat [eiseres] met haar ex man en dochter onder meer de vernielingen hebben aangericht – niet om de vernielingen toe te rekenen aan [eiseres] . Zelfs al zou dit wel het geval zijn, dan nog is de door [gedaagde 1] gestelde schade onvoldoende vast komen te staan. [gedaagde 1] heeft in deze nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat de door hem geleden schade € 1.600,- bedraagt. Tot slot heeft [gedaagde 1] nagelaten gronden aan te voeren op grond waarvan [eiseres] deze schade zou moeten vergoeden. Deze vordering zal daarom als voldoende gemotiveerd betwist worden afgewezen.
gezamenlijke auto
5.8
[gedaagde 1] vordert tevens vergoeding van de helft van de dagwaarde van de gezamenlijke auto die [eiseres] heeft meegenomen. [eiseres] betwist dit en voert in dit kader aan dat de auto eigendom van haarzelf was en dat deze dan ook op haar naam stond. [gedaagde 1] heeft daarop ter zitting erkend dat de auto op naam van [eiseres] stond. [gedaagde 1] heeft verder nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit toch blijkt dat de auto een gezamenlijke auto van [eiseres] en [gedaagde 1] was. Deze vordering zal daarom als voldoende gemotiveerd betwist worden afgewezen.
immateriële schade
5.9
Ten aanzien van de door [gedaagde 1] gevorderde immateriële schade is tussen partijen niet in geschil dat een incident heeft plaatsgevonden waarbij [eiseres] [gedaagde 1] heeft gebeten. In tegenstelling tot [gedaagde 1] heeft [eiseres] echter een aangifte in het geding gebracht, waarin zij verklaart dat het incident wederkerig was en waarin zij [gedaagde 1] ook beschuldigt van mishandeling. [eiseres] heeft daarnaast een stuk overgelegd waarin het arrondissementsparket Rotterdam op 18 november 2019 heeft aangekondigd dat de zaak, waarin [eiseres] werd verdacht van mishandeling van [gedaagde 1] voorwaardelijk is geseponeerd. De proeftijd van 1 jaar is inmiddels verstreken, zodat deze seponering definitief is. [gedaagde 1] heeft daarop slechts zeer summier feiten en omstandigheden aangevoerd. Zo heeft hij geen aangifte noch een verklaring over het bewuste incident ingediend. [gedaagde 1] heeft daarnaast nagelaten gronden aan te voeren op grond waarvan [eiseres] verplicht is de immateriële schade van [gedaagde 1] te vergoeden. Mocht [eiseres] verantwoordelijk zijn voor de door [gedaagde 1] geleden schade, dan nog heeft [gedaagde 1] nagelaten zijn schade nader toe te lichten/onderbouwen. Nu [gedaagde 1] evenmin een vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat heeft ingediend, dient de kantonrechter uit te gaan van de schade zoals deze in dit geding is gesteld door [gedaagde 1] . De kantonrechter kan de door [gedaagde 1] gestelde schade onvoldoende vaststellen. Mede gelet op het uitvoerige verweer van [eiseres] zal de vordering worden afgewezen.
conclusie
5.1
De hoofdvorderingen in reconventie zullen worden afgewezen, zodat ook de nevenvorderingen zullen worden afgewezen.
5.11
In conventie zal [gedaagde 1] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging blijven de proceskosten beperkt tot het verschuldigde griffierecht en het salaris voor de gemachtigde. In reconventie heeft [eiseres] niet om vergoeding van haar proceskosten verzocht, zodat partijen ten aanzien hiervan ieder hun eigen kosten dragen.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie:
veroordeelt [gedaagde 1] aan [eiseres] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 3.870,-;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 85,- aan griffierecht en € 498,- (2 punten x € 249,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
en indien [gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 124,- aan salaris, en een bedrag aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst het door [eiser] gevorderde af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236

Voetnoten

1.Artikel 7:129 BW.