ECLI:NL:RBROT:2021:12574

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
C/10/625355 / JE RK 21-2458
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 24 november 2021, wordt het verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige] afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige] sinds 18 oktober 2021 bij haar moeder verblijft, ondanks een eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter oordeelt dat de acute veiligheid van [voornaam minderjarige] niet in gevaar is en dat een crisisplaatsing niet gerechtvaardigd is. De kinderrechter wijst op de zorgen van de GI over de opvoedsituatie bij de moeder, die in 2014 ontheven is uit het ouderlijk gezag, maar concludeert dat de huidige situatie niet zo problematisch is dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter benadrukt dat er een duidelijk plan moet komen voor de toekomst van [voornaam minderjarige] en dat de bijzondere curator, mr. R.A.A.H. van Leur, herbenoemd wordt voor de duur van de ondertoezichtstelling. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/625355 / JE RK 21-2458
datum uitspraak: 24 november 2021

beschikking

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2004 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

mr. R.A.A.H. VAN LEUR ,

hierna te noemen de bijzondere curator, kantoorhoudende te Dordrecht.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 4 oktober 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief van mr. R.W. de Gruijl van 17 november 2021 namens de moeder, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de rapportage van de bijzondere curator van 18 november 2021, ingekomen bij de griffie op 22 november 2021;
- de briefrapportage van de GI van 19 november 2021, ingekomen bij de griffie op 22 november 2021.
Op 22 november 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.W. de Gruijl,
- de bijzondere curator,
- vier vertegenwoordig(st)ers van de GI, dhr. [naam vertegenwoordiger 1] , dhr. [naam vertegenwoordiger 2] , mw. [naam vertegenwoordigster 1] en mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader.
[voornaam minderjarige] verblijft bij de moeder.
Bij beschikking van 28 juni 2021 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot 7 juli 2022. De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 oktober 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 4 januari 2022. Het verzoek is voor het overige aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Drie maanden hiervan zijn reeds verleend.
De GI heeft het aangehouden verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige] is de afgelopen jaren heel duidelijk geweest in haar wens om geen enkel contact te hebben met haar moeder. [voornaam minderjarige] wilde niets met haar moeder te maken hebben. Nadat het bij de vader uit de hand gelopen is, is [voornaam minderjarige] op een crisisgroep geplaatst. [voornaam minderjarige] heeft aangegeven dat zij bij de vader nooit vrijuit heeft kunnen praten over wat zij wil. Ook op de groep was [voornaam minderjarige] ongelukkig. Zij zag kennelijk nog maar één optie: naar de moeder gaan. Sindsdien wil [voornaam minderjarige] alleen nog maar bij de moeder wonen. Dit staat lijnrecht tegenover haar wens van de afgelopen jaren. Deze ommezwaai is zorgelijk. [voornaam minderjarige] is wispelturig. De vraag is in hoeverre zij echt achter een plaatsing bij de moeder staat of dat zij dit enkel wenst bij een gebrek aan alternatief. Ook heeft de GI zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De moeder is in 2014 ontheven uit haar gezag omdat de situatie onveilig was bij de moeder. Ook ontbreekt een fundamentele ouder-kind basis omdat er de afgelopen jaren geen contact is geweest. De GI acht een open groep met begeleiding en controle het meest passend voor [voornaam minderjarige] . Van daaruit kan zij toewerken naar zelfstandigheid en heeft ze de keuze om bij de moeder langs te gaan wanneer zij wil. [voornaam minderjarige] staat hier echt niet voor open. Ook is er nog geen plek beschikbaar. De plek van [voornaam minderjarige] bij de locatie Waaierpad van de JP van den Bent Stichting, waar zij tot oktober verbleef, is niet meer voor haar beschikbaar. De GI zal wel alvast meerdere aanmeldingen doen voor [voornaam minderjarige] bij open groepen, ook buiten de regio, maar daar ze zal waarschijnlijk pas over een aantal maanden terecht kunnen. De wachtlijstproblematiek zou echter niet de beslissing op het verzoek moeten beïnvloeden. Voor de tussenliggende periode, of bij afwijzing van het verzoek, kan aan de vader toestemming worden gevraagd voor het verblijf van [voornaam minderjarige] bij de moeder.

De standpunten

Door en namens de moeder is toegelicht dat de moeder blij is dat [voornaam minderjarige] weer contact met haar wil. Het is belangrijk dat [voornaam minderjarige] geholpen en gehoord wordt. De moeder begrijpt de zorgen van de GI niet. De moeder heeft altijd ontkend dat het bij haar onveilig was. De moeder heeft [voornaam minderjarige] altijd een goede thuisbasis gegeven en doet dit nu ook. Sinds [voornaam minderjarige] bij de moeder verblijft staat zij een stuk positiever in het leven. [voornaam minderjarige] is gemotiveerd om te werken aan haar toekomst en wil een opleiding gaan volgen. Kamertraining is wellicht over een tijdje een optie, maar op dit moment is het belangrijk dat [voornaam minderjarige] haar eigen keuzes mag maken. Zij ervaart bij de moeder een veilige omgeving en vindt de nabijheid van het netwerk fijn. De moeder staat open voor de betrokkenheid en ondersteuning vanuit de GI. Gelet op de huidige situatie en het ontbreken van een geschikte plek op een groep is een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder het meest passend. Een machtiging zoals verzocht door de GI is dat niet. De huidige machtiging tot uithuisplaatsing wordt niet geëffectueerd. Dit zal, gelet op de wachtlijsten, voorlopig ook niet het geval zijn. Het vragen van toestemming aan de vader voor verblijf bij de moeder is te vrijblijvend en tevens in strijd met de wet, nu [voornaam minderjarige] feitelijk verblijft op een ander adres dan bij de gezaghebbende vader terwijl er een ondertoezichtstelling loopt.
De bijzondere curator heeft de kinderrechter verzocht het verzoek van de GI af te wijzen. Het verblijf van [voornaam minderjarige] bij de moeder heeft ertoe geleid dat zij weer vooruit durft te denken, positiever in het leven staat en gemotiveerd is. Hiervan moet gebruik worden gemaakt. [voornaam minderjarige] wil aan een opleiding beginnen en werken aan dagbesteding. [voornaam minderjarige] zit lekkerder in haar vel. Het is jammer dat de GI niet bij de moeder langs is geweest om te zien hoe de opvoedsituatie er bij de moeder uitziet. Ook ontbreekt een duidelijk plan van aanpak en zicht op perspectief voor [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] staat absoluut niet open voor een groep of een KTC. Een dergelijke plaatsing zal daarom averechts werken. Het is van belang dat [voornaam minderjarige] de komende tijd bij de moeder kan blijven met de inzet van hulpverlening. Het is daarbij tevens van belang dat de GI óf met een plan komt wat er moet gebeuren als het niet goed gaat bij de moeder óf een plan waarbij wordt gezorgd dat het wel goed gaat bij de moeder. Het is raadzaam om [voornaam minderjarige] in te schrijven voor een begeleid-wonentraject of een kamertrainingscentrum zodat zij zelfstandig kan wonen voor als het niet goed gaat bij de moeder.

De beoordeling

De positie van de moeder
Door en namens de moeder is bij brief van 17 november 2021 verzocht de moeder aan te merken als belanghebbende. Ingevolge artikel 798, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet onder belanghebbende worden verstaan, degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Een belanghebbende in de zin van genoemd artikel heeft specifieke processuele rechten en bevoegdheden. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die persoon in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798, eerste lid, eerste volzin, Rv. De kinderrechter is van oordeel dat dit niet het geval is, nu het verzoek van de GI ziet op een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Daarnaast staat vast dat de vader sinds 17 februari 2014 het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige] heeft en dat er jarenlang geen contact heeft plaatsgevonden tussen de moeder en [voornaam minderjarige] . Pas recentelijk is het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige] hersteld en sinds een maand verblijft zij, ondanks een machtiging voor een open groep en zonder toestemming van de GI, bij de moeder. Gelet op de korte duur van dit verblijf kan niet worden gesproken van een bestendige en structurele opvoeding.
De kinderrechter ziet evenwel aanleiding om de moeder aan te merken als informant. Uit het voorgaande volgt dat de moeder sinds kort wel een belangrijke positie in het leven van [voornaam minderjarige] inneemt en dat [voornaam minderjarige] sinds een maand bij haar verblijft. De rechter is daarom van oordeel dat de verklaring van de moeder in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn.
De uithuisplaatsing
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] tot het voorjaar van 2021 bij haar vader woonde. Vanwege oplopende spanningen is [voornaam minderjarige] vrijwillig op een open groep geplaatst. [voornaam minderjarige] heeft onlangs aangegeven dat zij zich bij de vader nooit vrij heeft durven uiten en dat zij achtergesteld werd ten opzichte van haar broer. [voornaam minderjarige] wil niet meer terug naar de vader en ook de vader staat niet achter een terugplaatsing. Mede vanwege een gebrek aan perspectief heeft de kinderrechter bij beschikking van 4 oktober 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing op een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. De plaatsing bij Stichting JP van den Bent is echter niet goed verlopen. Sinds 18 oktober jl. verblijft [voornaam minderjarige] bij haar moeder. Haar plaatsing op het Waaierpad is beëindigd. De afgelopen jaren heeft [voornaam minderjarige] aangegeven niets te maken te willen hebben met de moeder en het prettig te hebben bij de vader. Sinds de zomer is [voornaam minderjarige] hierin volledig gedraaid. [voornaam minderjarige] heeft sindsdien de sterke wens om bij de moeder te wonen en staat niet meer open voor contact met de vader en haar broer. Deze abrupte en radicale ommezwaai is opmerkelijk en zorgelijk. De moeder is in 2014 ontheven uit het ouderlijk gezag omdat de moeder onvoldoende in staat bleek in het belang van [voornaam minderjarige] (en haar broer) te handelen en dat zij ongeschikt en onmachtig was om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. De opvoedsituatie bij de moeder was onvoldoende veilig en een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] (en haar broer) behoorde niet meer tot de mogelijkheden. Gelet hierop acht de kinderrechter het niet onbegrijpelijk dat de GI zorgen heeft over de huidige opvoedsituatie bij de moeder en haar opvoedvaardigheden. [voornaam minderjarige] wordt volgend jaar 18 jaar. De GI acht een open groep van waaruit gewerkt kan worden naar zelfstandigheid het meest passend voor [voornaam minderjarige] . Een dergelijke passende plek is echter niet voorhanden en wordt, gelet op de wachtlijsten, ook niet op korte termijn verwacht. Daar komt nog bij dat [voornaam minderjarige] hier absoluut niet voor open staat.
Aan de kinderrechter ligt voor een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter stelt vast dat van de huidige machtiging die loopt tot 4 januari 2022, al sinds 18 oktober jl. geen gebruik meer wordt gemaakt. Gelet op het voorgaande is de verwachting niet gerechtvaardigd dat de machtiging op korte termijn wel zal worden geëxecuteerd. Een machtiging tot uithuisplaatsing is naar zijn aard een ingrijpende maatregel en dient in de huidige situatie geen doel. Daar komt bij dat, gelet op het bepaalde in artikel 1:265c, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) een afgegeven machtiging komt te vervallen, wanneer deze gedurende een periode langer dan drie maanden niet wordt gebruikt.
Een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder zonder gezag ligt niet voor en leent zich ook niet voor een ambtshalve verlening. Afwijzing van het onderhavige verzoek is eveneens niet passend, aangezien er een ondertoezichtstelling loopt en [voornaam minderjarige] niet bij de vader met gezag verblijft. Toch acht de kinderrechter dat laatste gelet op de huidige situatie het meest in het belang van [voornaam minderjarige] . De kinderrechter is van oordeel dat, ondanks de genoemde zorgen, de acute veiligheid van [voornaam minderjarige] niet dusdanig in gevaar is dat een crisisplaatsing te rechtvaardigen is. [voornaam minderjarige] zal ook de komende tijd bij haar moeder verblijven. Dat wil echter niet zeggen dat [voornaam minderjarige] zonder meer tot haar meerderjarigheid bij de moeder kan blijven wonen. [voornaam minderjarige] is gebaat bij een opvoedomgeving die haar voorziet van structuur, stabiliteit en voorspelbaarheid. De komende maanden zal in het kader van de ondertoezichtstelling onderzocht moeten worden in hoeverre de moeder [voornaam minderjarige] een dergelijke plek kan bieden, wat de concrete zorgen zijn en of de moeder over voldoende opvoedkwaliteiten beschikt. Ook dient gekeken te worden of de inzet van (intensieve) hulpverlening in de thuissituatie bij de moeder noodzakelijk is. Tegelijkertijd is nog altijd van belang dat [voornaam minderjarige] wordt aangemeld voor een KTC of begeleid-wonentraject zodat opnieuw een afweging kan worden gemaakt welke plek voor [voornaam minderjarige] het meest in haar belang is zodra er voor haar een plek beschikbaar is. Voor [voornaam minderjarige] dient er een duidelijk plan te komen wat er de komende maanden staat te gebeuren, waar zij aan moet werken, welke hulpverlening noodzakelijk is en op welke wijze en van waaruit zij gelet op haar leeftijd toe kan werken naar zelfstandigheid.
Uit het voorgaande volgt dat een verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder niet noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter wijst het verzoek daarom af.
De bijzondere curator
De afgelopen tijd is gebleken dat de bijzondere curator voor [voornaam minderjarige] steunend is geweest. Aangezien nog steeds sprake is van een belangenstrijd acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de bijzondere curator ook de komende tijd betrokken blijft en haar taak blijft voortzetten in het belang van [voornaam minderjarige] .
Gelet hierop zal de kinderrechter mr. R.A.A.H. van Leur , die zich bereid heeft verklaard een nieuwe benoeming te aanvaarden, herbenoemen tot bijzondere curator van [voornaam minderjarige] met ingang van 4 januari 2022 voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 7 juli 2022.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het resterende deel van het verzoek af;
herbenoemt mr. R.A.A.H. van Leur als bijzondere curator van [voornaam minderjarige] voor de periode van 4 januari 2022 tot 7 juli 2022.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Persoon, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.