5.2.Artikel 3.4.1, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018 (Combiverordening 2018) bepaalt dat als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening of een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, de cliënt daartoe volgens een door het college ter beschikking gesteld format een aanvraag en pgb-plan indient waarbij hij aangeeft:
a. wat hij met het pgb wenst in te kopen;
b. waarom hij de ondersteuning in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;
c. indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb
te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;
d. hoe hij de ondersteuning wenst te organiseren;
e. op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;
f. hoe hij de voorziening volgens een puntsgewijze begroting dan wel een gespecificeerde
offerte wenst te financieren;
De machtiging en verklaring als bedoeld in artikel 3.4.1, vijfde lid, maken deel uit van het
pgb-plan.
Artikel 3.4.1, tweede lid, van de Combiverordening 2018 bepaalt dat een pgb alleen mogelijk is als naar het oordeel van het college wordt voldaan aan alle wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb:
a. er geen wettelijke weigeringsgrond van toepassing is;
b. de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen beoogde resultaat;
c. de kwaliteit van de met het pgb ingekochte ondersteuning minimaal voldoet aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren;
d. er op geen enkel manier druk is uitgeoefend op cliënt om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van deze persoon of organisatie te betrekken.
Artikel 3.4.1, derde lid, aanhef en onder h, van de Combiverordening 2018 bepaalt dat het college een persoon niet in staat acht de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren indien bij hem sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden: twijfels op overige gronden over de pgb-vaardigheid.
Artikel 3.4.1, vierde lid, aanhef en onder a, van de Combiverordening 2018 betaalt dat een vertegenwoordiger alleen geacht wordt de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren indien hij niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht of geen financiële relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij dit gezien de situatie van de cliënt of jeugdige, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden.
Beoordeling door de rechtbank