ECLI:NL:RBROT:2021:12450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
10-103506-21, 02-325641-20 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, poging tot zware mishandeling, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving

Op 10 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling, poging tot zware mishandeling, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer voor de duur van 5 jaar, in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.

De zaak betreft meerdere incidenten waarbij de verdachte zijn vriendin op grove wijze heeft mishandeld en haar heeft opgesloten in een kamer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster op verschillende momenten heeft mishandeld, haar heeft verkracht en haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de deskundigen als overtuigend beoordeeld, en heeft de ontkenning van de verdachte terzijde geschoven. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een bedrag van € 11.000,- vorderde voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering grotendeels toegewezen, met wettelijke rente vanaf de data van de feiten. De verdachte is ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10-103506-21, 02-325641-20 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 10 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. F.W.M. Hopmans, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en van een doorlopende nummering voorzien.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. P. Wijnands, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer] en directe uitvoerbaarverklaring van deze maatregel. Bij overtreding van dat verbod dient er (telkens) 2 weken hechtenis te worden toegepast.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het ten laste gelegde is bewezen, gelet op de verklaring van de aangeefster, die wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van de verdachte.
4.1.2.
Beoordeling
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar op 25 december 2020 aan haar haren heeft getrokken omdat zij een pizza niet op at en op 26 december in de auto onderweg naar de moeder van de verdachte op haar hoofd heeft geslagen, omdat haar drinken omviel. De verdachte heeft ontkend. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en de aangeefster de moeder van de verdachte niet op 26, maar op 25 december hebben bezocht in Maassluis. Daar heeft de aangeefster aan de familie van de verdachte verteld wat er volgens haar was gebeurd. Het dossier bevat de verklaringen van de aangeefster, de verklaring van de moeder van de verdachte en de bevindingen van politieagenten die de woning van de moeder van de verdachte op die eerste kerstavond hebben bezocht. In essentie zijn alle verklaringen echter gebaseerd op de verklaring van de aangeefster. Het dossier bevat geen andere bewijsmiddelen die de verklaring van aangeefster steun bieden. Gelet op die vaststelling dient de verdachte te worden vrijgesproken wegens een gebrek aan wettig bewijs.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 1, 2, 3 (feiten april 2021), 5 (feit 17 december 2020) en 6 (feit 28 februari 2021) ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, waar het de gedachtestrepen één, twee en vier betreft. Ten aanzien van de derde gedachtestreep heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is vrijspraak bepleit, waarbij is verwezen naar de ontkennende verklaring van de verdachte en naar de val/sprong uit het raam door de aangeefster, waardoor het letsel kan worden verklaard. Ook ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is vrijspraak bepleit, omdat de verdachte heeft verklaard dat er vrijwillige seks heeft plaatsgevonden tussen hem en de aangeefster en steunbewijs voor het tegendeel ontbreekt. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde. Voor het onder 6 primair ten laste gelegde is vrijspraak bepleit, omdat het letsel van de aangeefster niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Bovendien heeft de verdachte met zijn handelen, door twee à drie keer op haar neus en op de zijkanten van haar hoofd te slaan, niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster daarmee zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.2.2.
Beoordeling
Op 9 april 2021 heeft de verdachte de aangeefster met haar spullen opgehaald bij Stichting Fier in Capelle aan den IJssel. De nacht hebben zij samen doorgebracht in een hotel in Oosterhout, om vervolgens op 10 april 2021 naar Dordrecht te rijden, waar de verdachte een (kantoor)kamer boven een garagebedrijf voor hen had gehuurd.
Uit de verklaringen van de verdachte en de aangeefster volgt dat de aangeefster zich op
11 april 2021 uit het raam van die kamer (gelegen op de eerste verdieping van het gebouw) heeft laten vallen of is gesprongen, dat zij daarbij een onder het raam geparkeerde auto heeft geraakt en dat zij letsel heeft opgelopen.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op verschillende momenten in de ten laste gelegde periode geweld tegen haar heeft gebruikt, dat de verdachte haar opsloot in de genoemde kamer als hij het pand verliet, dat zij uit het raam is gesprongen om uit de kamer weg te komen en hulp te krijgen en dat hij haar heeft verkracht in de nacht van 14 op
15 april 2021. Op 15 april 2021 heeft de aangeefster kans gezien om via haar tablet het alarmnummer te bellen, waarna politieagenten ter plaatse zijn gekomen en haar uit de kamer hebben bevrijd door de deur met een stormram open te breken.
Het onder 1 ten laste gelegde (wederrechtelijke vrijheidsberoving april 2021)
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de gedachtestrepen één, twee en vier niet kunnen worden bewezen. Voor de derde gedachtestreep, te weten het afsluiten van de deur van die kamer, ligt dat anders. Zowel de verdachte als de aangeefster hebben verklaard dat de verdachte de deur van de kamer afsloot en de enige beschikbare sleutel meenam als hij het pand verliet. De verdachte heeft verklaard dat hij dat in overleg met de aangeefster deed. Dat is echter ontkend door de aangeefster, terwijl die ontkenning steun vindt in het uitgewerkte gesprek van de aangeefster met het alarmnummer en de bevindingen van de politieagenten die de aangeefster ter plaatse in een afgesloten kamer aantroffen.
Het onder 2 ten laste gelegde (poging zware mishandeling april 2021)
Bij de aangeefster is fors letsel aangetroffen op verschillende plaatsen op haar lichaam. De verdachte heeft ontkend dat hij de aangeefster heeft mishandeld en hij heeft zich op het standpunt gesteld dat al dat letsel is veroorzaakt door haar val/sprong uit het raam en mogelijk ook deels doordat hij de aangeefster na die val door een raam naar binnen heeft getild. Aan een forensisch arts (hierna: deskundige) van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is verzocht om onderzoek te doen naar het letsel van de aangeefster en de vragen te beantwoorden of dat letsel past bij stomp/botsend geweld én een val, of alleen bij een val. Uit de conclusie van dat onderzoek, die wordt gedragen door de onderliggende bevindingen, blijkt dat de diversiteit van de geconstateerde letsels en de verdeling van de letsels over het lichaam uitsluitend verklaarbaar zijn door een groot aantal (enkele tientallen) mechanische geweldsinwerkingen van verschillende aard. De vele bloeduitstortingen en botbreuken zijn passend bij: multipele stomp/botsende geweldsinwerkingen (zoals slaan, schoppen /stampen, vallen, (zich) stoten, etc.), stevig vastgegrepen zijn aan armen en benen en samendrukkend/samensnoerend geweld op de hals. Een aantal van die letsels zou het gevolg kunnen zijn van botsende geweldsinwerking zoals bij een val na een sprong van hoogte, maar het wordt zeer onwaarschijnlijk geacht dat alle letsels het gevolg zijn van één val.
Specifiek zijn er ribbreuken aan de voorkant van het lichaam en wervelbreuken aan de achterkant van het lichaam geconstateerd. Volgens de deskundige kan slechts één van die beide groepen breuken door de val vanuit het raam en daarop volgend botsend contact met een geparkeerd staande auto zijn veroorzaakt. Hieruit volgt dat op zijn minst één van die groepen breuken door de verdachte moet zijn veroorzaakt.
De deskundige is op de zitting gehoord en heeft aldaar verklaard dat, ook als de aangeefster na haar val uit het raam klem zou zijn komen te zitten tussen de geparkeerde auto en de muur, daardoor niet zowel ribbreuken aan de voorkant van het lichaam als wervelbreuken aan de achterkant van het lichaam kunnen zijn veroorzaakt.
In de rapportage van het NFI wordt ook verwezen naar het medisch dossier, waarin bloeduitstortingen rond de beide ogen en achter beide oren zijn beschreven. Deze bloeduitstortingen worden volgens de deskundige klinisch in verband gebracht met breuken van de schedelbasis. Van dergelijke schedelbreuken is in dit geval echter niet gebleken. Door de deskundige is op zitting nader toegelicht dat deze letsels moeten zijn veroorzaakt door stomp/botsend geweld, zonder onderliggende fracturen. Omdat de letsels bij beide ogen en beide oren zijn geconstateerd, is het volgens de deskundige uitermate onaannemelijk dat die letsels zijn veroorzaakt door botsend contact met hetzelfde vlak na een val.
De verklaring van de verdachte dat ál het letsel dat bij de aangeefster is geconstateerd door de val uit het raam is veroorzaakt, dan wel (mede) doordat hij aangeefster vervolgens naar binnen heeft gedragen, acht de rechtbank op grond van het rapport van de deskundige en diens verklaring ter terechtzitting, betreffende de aard, de veelheid en diversiteit van de geconstateerde letsels en de verdeling van de letsels over het lichaam, volstrekt onaannemelijk. Die verklaring wordt dan ook terzijde geschoven. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het onder 3 ten laste gelegde (verkrachting april 2021)
Vast staat dat de verdachte en de aangeefster seks hebben gehad in de ten laste gelegde periode. De verdachte heeft echter ontkend dat hij de aangeefster daar met geweld toe heeft gedwongen. Hij heeft verklaard dat de aangeefster het initiatief nam, door te zeggen dat ze zin had, hem bij zijn arm te pakken en hem over zich heen te trekken.
Gelet op al het letsel dat bij de aangeefster is vastgesteld, waaronder meerdere gebroken ribben en wervelbreuken en de verklaring van de verdachte dat zij niet eens zelf naar het toilet kon lopen vanwege de pijn, acht de rechtbank het volstrekt ongeloofwaardig dat de aangeefster het initiatief heeft genomen en de verdachte op zich heeft getrokken om seks met hem te hebben. De door de verdediging geopperde suggestie dat de aangeefster door de ingenomen hoeveelheden drugs en/of medicatie zodanig verdoofd was dat het goed mogelijk was dat zij seks wilde en ook kon hebben met de verdachte, wordt niet aannemelijk geacht. De rechtbank volgt de verklaring van aangeefster dat zij heeft geschreeuwd, omdat haar hele lijf pijn deed, hetgeen steun vindt in de aard en de hoeveelheid van de beschreven letsels. Mede gelet op het letsel dat bij de aangeefster in haar hals is vastgesteld heeft de rechtbank de overtuiging dat het zo gegaan is zoals de aangeefster heeft verklaard, namelijk dat zij niet wilde en dat de verdachte haar in een soort wurggreep hield. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
Het onder 5 ten laste gelegde (mishandeling 17 december 2020)
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde heeft de verdachte verklaard dat hij de aangeefster met zijn vlakke hand op haar been heeft geslagen. Gelet op hetgeen daarnaast in de uitgewerkte bewijsmiddelen is opgenomen – de verklaring van de aangeefster en een beschrijving van het door een arts waargenomen letsel – komt de rechtbank tot een bewezenverklaring.
Het onder 6 ten laste gelegde (poging zware mishandeling 28 februari 2021)
De verdachte heeft bekend dat hij de aangeefster toen zij op bed lag, met zijn vuist op haar neus heeft geslagen en dat hij haar tegen de zijkanten van haar hoofd heeft geslagen, waardoor daar volgens hem bulten zaten. Volgens de aangeefster heeft hij alles met zijn vuisten gedaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat er striemen in de nek van de aangeefster zijn gezien door een arts en dat de ambulancemedewerker zei dat de verkleuring in haar nek paste bij het verhaal van de aangeefster dat de verdachte had geprobeerd haar te wurgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de aangeefster in het gezicht en tegen haar hoofd heeft gestompt, dat hij haar bij de keel heeft vastgepakt en die keel ook heeft dichtgeknepen.
De vraag is hoe deze mishandelingen gekwalificeerd moeten worden. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) wettig en overtuigend bewezen en overweegt in dit verband het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel opzet is voldoende dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op een bepaald gevolg. Opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat het stompen tegen iemands neus en tegen de zijkanten van het hoofd, zeker wanneer met kracht wordt gestompt zoals in het onderhavige geval (gezien het letsel), de aanmerkelijke kans kan opleveren dat zwaar lichamelijk letsel ontstaat. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Harde vuistslagen tegen de zijkant van het hoofd en/of op de neus kunnen permanente beschadigingen van de hersenfuncties en van het (aan)gezicht veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat deze geweldshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Dat de aangeefster desondanks geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen maakt dat er geen sprake is van een voltooid delict, maar wel van een begin van uitvoering (poging) om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 5 en 6 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.hij in ­­­­­­­­­­­­ de periode 10 april 2021 tot en met 15 april 2021 te Dordrecht opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­, immers heeft hij, verdachte, ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­- ­­­­­­­­­­­de deur van ­­­ een kamer afgesloten ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­
2. primairhij op ­­­­­­­­­­­tijdstippen in ­­­­­­­­­­­­de periode 11 april 2021 tot en met 15 april 2021 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht)- heeft ­­­­­­­­­gestompt op de ogen en­­­ in het gezicht, ­­­­­­­ en op het lichaam en­­­­- bij de keel ­­­­­­­­­­­­ heeft vastgegrepen en­­­ vervolgens de keel heeft dichtgeknepen en­­­­- heeft geschopt/getrapt tegen de ribben ­­­of ­­­tegen de rug en­­­ in het gezicht, althans op het lichaam en/of- heeft overgoten met ­­­­­­­­­­­­­­­ heet water,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.hij in ­­­­­­­­­­­­ de periode 14 april 2021 tot en met 15 april 2021 te Dordrecht door geweld ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­, iemand te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van ­­­­­­­­­­­ handelingen die bestonden uit­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , te weten het brengen/houden van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [naam slachtoffer] , het geweld ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ heeft­­­­­­­ bestaan uit het ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­met kracht­- die [naam slachtoffer] vastpakken bij de nek en/of de keel en­­­- die [naam slachtoffer] houden in een wurggreep ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­;

5.

hij op of omstreeks 17 december 2020 te Made, gemeente Drimmelen [naam slachtoffer] (zijn vriendin) heeft mishandeld door voornoemde [naam slachtoffer] , met kracht in het gezicht en tegen het hoofd en het lichaam te slaan en/of stompen;

6..primair

hij op 28 februari 2021 te Made, gemeente Drimmelen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] (zijn vriendin) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht
- in het gezicht entegen het hoofd heeft gestompt en
- bij
dekeel heeft vastgepakt en de keel heeft dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
2.
poging tot zware mishandeling;
3.
verkrachting;
5.
mishandeling;
6.
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zijn vriendin op meerdere momenten op grove wijze mishandeld. Zijn vriendin heeft van de eerste mishandeling die uit het dossier blijkt – omstreeks 17 december 2020 – pas op een later moment aangifte gedaan, omdat zij bang was voor de verdachte. De verdachte is aangehouden, voorgeleid en zijn voorlopige hechtenis is geschorst door de rechter-commissaris. Ondanks dat hij in een schorsing liep en er een contactverbod ten aanzien van zijn vriendin was opgelegd, heeft de verdachte haar weer mishandeld in februari 2021. Opnieuw is de verdachte aangehouden, voorgeleid en is de voorlopige hechtenis geschorst, nu met als bijzondere voorwaarden onder andere elektronisch toezicht en wederom een contactverbod. In april 2021 heeft de verdachte zijn vriendin – ondanks dat contactverbod – opgehaald bij expertise- en behandelcentrum Fier, waar zij op dat moment verbleef. Na een nacht in een hotel te hebben doorgebracht heeft hij haar naar een gehuurde kamer boven een garagebedrijf gebracht. In die kamer heeft hij haar vervolgens meerdere dagen tegen haar wil in opgesloten, wederom fors mishandeld en verkracht.
Uit het dossier komt naar voren dat de vriendin van de verdachte mogelijk ook contact met de verdachte bleef zoeken, dat zij steeds naar hem terug wilde, dat zij hem vroeg haar op te halen bij Fier, dat zij met hem mee wilde naar de huurkamer in Dordrecht en dat er een ongezonde afhankelijke relatie bestond tussen de verdachte en zijn vriendin. Voorts blijkt uit het dossier dat de aangeefster ketamine gebruikte, wat de verdachte afkeurde. Dit alles kan echter geenszins een excuus of verklaring zijn om de lichamelijke integriteit van iemand te schenden. De rechtbank acht het schokkend dat hij zijn vriendin, een bijzonder kwetsbaar slachtoffer, van wiens kwetsbaarheid en situatie de verdachte ook op de hoogte was, bij herhaling en zo grof heeft behandeld.
Bovendien heeft de rechtbank – ook ter terechtzitting – de indruk gekregen dat de verdachte niet oprecht berouw heeft ten aanzien van wat hij het slachtoffer heeft aangedaan en neemt hij daarvoor ook maar zeer gedeeltelijk verantwoordelijkheid. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater [naam 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 juli 2021. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid. Dat was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. Door de ontkenning van de verdachte kan de vraag of die zwakbegaafdheid van invloed is geweest op de gedragingen en gedragskeuzes van de verdachte niet worden beantwoord. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat. Een gefundeerd interventieadvies om het risico op recidive te verminderen kan evenmin worden gegeven. Voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht zijn geen argumenten gevonden.
Psycholoog [naam 2] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 20 juli 2021. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
Er is bij de verdachte geen psychische stoornis vastgesteld. Wel is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling, in de vorm van zijn intellectuele functioneren op zwakbegaafd niveau. Daar was ten tijde van het ten laste gelegde ook sprake van. Door de ontkenning van de verdachte kan er geen verband worden gelegd tussen de diagnose en het ten laste gelegde.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten vindt de rechtbank enkel het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest tot de dag van de uitspraak. Hiervoor bestaat vanwege de aard, het aantal bewezenverklaarde feiten en de ernst daarvan echter geen aanleiding.
De verdachte heeft veel en ernstig geweld gebruikt tegen zijn vriendin. De psychiater en psycholoog hebben – naast hetgeen hiervoor reeds is genoemd – opgemerkt dat de verdachte een sociaal wenselijk beeld van zichzelf heeft gegeven en dat hij het moeilijk vindt kritisch naar zichzelf en zijn handelen te kijken. Dat beeld was herkenbaar op de zitting. De verdachte lijkt het kwalijke van zijn handelwijze nauwelijks in te zien. Voorts heeft het feit dat hij een contactverbod had, hem er niet van weerhouden toch steeds contact met haar te hebben.
Dit alles – mede in combinatie met de nog jonge leeftijd van de verdachte – brengt de rechtbank ertoe een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd en met een langere proeftijd. Het grote strafdeel dat de verdachte langere tijd na zijn detentie boven het hoofd hangt, is bedoeld hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan.
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte voorts de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaar opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] . Door die maatregel voor de duur van vijf jaar op te leggen wordt beoogd dat die maatregel – na de detentie van de verdachte – nog ongeveer net zo lang zal voortduren als de opgelegde proeftijd.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Omdat de verdachte eerder aan hem opgelegde contactverboden heeft overtreden zal de rechtbank bepalen dat er voor iedere overtreding hechtenis voor de duur van drie weken wordt toegepast, met een maximum van zes maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vordert een vergoeding van € 538,51 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade voor de ten laste gelegde feiten onder 4, 5 en 6 en een vergoeding van € 30.000,- aan immateriële schade voor de ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 3.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat onvoldoende blijkt van causaal verband tussen de handelingen van de verdachte en de opgevoerde kosten. De gevorderde immateriële schade dient aanzienlijk te worden gematigd, omdat de verdachte de problematiek van de benadeelde partij mogelijk heeft verergerd, maar niet heeft veroorzaakt.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De benadeelde partij zal in het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder 4 ten laste is gelegd en omdat thans onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de onder 5 (pleegdatum 17 december 2020) en 6 (pleegdatum 28 februari 2021) bewezenverklaarde feiten. Ingebracht zijn twee facturen voor fysiotherapie voor behandelingen op 25 januari 2021 en op 3, 24 en 26 februari 2021. Uit de toelichting blijkt dat dit behandelingen waren voor nekklachten. Niet is gebleken op welke manier die klachten samenhangen met het onder de bewezen verklaarde feiten. Voor de factuur die ziet op een verwijzing door de huisarts op 19 januari 2021 naar psychotrauma expertisecentrum Psytrec en de kosten voor slaapmedicatie op 24 februari 2021 geldt hetzelfde. Uit productie 7 blijkt dat de verwijzing naar Psytrec ook al eerder was geadviseerd door Yes we Can. Dat eerdere advies dateert van voor de bewezen feiten. Voorts blijkt uit het dossier dat de benadeelde partij al veel langer slaapmedicatie gebruikte.
Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In het artikel wordt onder b. genoemd aantasting in de persoon:
1) door het oplopen van lichamelijk letsel;
2) door schade in zijn eer of goede naam;
3) op andere wijze.
Ten aanzien van de onder 5 en 6 bewezen verklaarde feiten is vastgesteld dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat zij op grond daarvan recht heeft op vergoeding van geleden immateriële schade.
Omdat het gevorderde bedrag van € 1.500,- voor de feiten 4, 5 en 6 niet nader gespecificeerd is, gaat de rechtbank uit van een vordering van € 500,- per feit. De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag, te weten € 500,- voor feit 5 en € 500,- voor feit 6.
De verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder 4 ten laste is gelegd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 500,- voor feit 5 wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 december 2020 en het schadebedrag van € 500,- voor feit 6 wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 februari 2021.
Het gevorderde bedrag van € 30.000,- ziet op de feiten 1, 2 en 3. Ten aanzien van deze feiten is ook lichamelijk letsel bij de benadeelde partij vastgesteld. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van aantasting in de persoon op de andere wijze.
Van de hierboven onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank levert het onder 3 bewezen verklaarde feit een situatie op waarbij die nadelige gevolgen voor de benadeelde inderdaad evident zijn.
Vast is dus komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, waarbij de rechtbank opmerkt dat de uitspraken waar in de toelichting ter onderbouwing van de vordering naar verwezen wordt, naar het oordeel van de rechtbank te veel afwijken van de onderhavige situatie waardoor die schadebedragen niet overgenomen kunnen worden. Het resterende deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 10.000,- vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 april 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 11.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 63, 242, 282, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaar, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 3 (drie) weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 11.000,- (zegge: elfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente op de volgende wijze:
- vanaf 17 december 2020 voor het bedrag van € 500,-;
- vanaf 28 februari 2021, voor het bedrag van € 500,-;
- vanaf 15 april 2021 voor het bedrag van € 10.000,-;
steeds tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 11.000,-(hoofdsom,
zegge: elfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
- 17 december 2020 voor het bedrag van € 500,-;
- 28 februari 2021, voor het bedrag van € 500,-;
- 15 april 2021 voor het bedrag van € 10.000,-;
steeds tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 11.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
90 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en P.E. van Althuis rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10-103506-21 ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode 10 april 2021 tot en met 15 april 2021 te Dordrecht opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/ofberoofd gehouden, immers heeft hij, verdachte,- die [naam slachtoffer] gepakt bij haar bovenarm en vastgehouden en- vervolgens die [naam slachtoffer] de trap opgetrokken en in een kamer geplaatst en- vervolgens de deur van die kamer afgesloten en- de mobiele telefoon van die [naam slachtoffer] kapot gemaakt;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 11 april 2021 tot en met 15 april 2021 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht)- heeft geslagen/gestompt op de ogen en/of in het gezicht, althans op het lichaam en/of- bij de keel en/of de nek heeft vastgegrepen en/of vervolgens de keel heeft dichtgeknepen en/of- heeft geschopt/getrapt tegen de ribben en/of in/tegen de rug en/of in het gezicht, althans op het lichaam en/of- heeft overgoten met kokend, althans heet water,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 11 april 2021 tot en met 15 april 2021 te Dordrecht [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht)- te slaan/stompen op de ogen en/of in het gezicht, althans op het lichaam en/of- bij de keel en/of de nek vast te grijpen en/of vervolgens de keel dicht te knijpen en/of- te schoppen/trappen tegen de ribben en/of in/tegen de rug en/of in het gezicht, althans op het lichaam en/of- met kokend, althans heet water te overgieten;
3.
hij in of omstreeks de periode 14 april 2021 tot en met 15 april 2021 te Dordrecht door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een anderefeitelijkheid, iemand te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit, of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , te weten het brengen/houden van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [naam slachtoffer] , het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht)- die [naam slachtoffer] vastpakken bij de nek en/of de keel en/of- die [naam slachtoffer] houden in een wurggreep en/of- die [naam slachtoffer] vastpakken bij de borsten en/of de billen;
en onder parketnummer 02-325641-20 dat

4.(feit 1)

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 december 2020 tot en met 26 december 2020 te Made, gemeente Drimmelen en/of te Maassluis, in elk
geval in Nederland, [naam slachtoffer] (zijn vriendin) heeft mishandeld door voornoemde [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) bij de haren vast te pakken en/of (vervolgens) aan de haren te trekken en/of op/tegen het hoofd te slaan en/of stompen;.

5.(feit 2)

hij op of omstreeks 17 december 2020 te Made, gemeente Drimmelen [naam slachtoffer] (zijn vriendin) heeft mishandeld door voornoemde [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen;

6.(feit 3)

hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Made, gemeente Drimmelen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] (zijn (ex-)vriendin) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht
- in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- bij keel heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) in de keel heeft geknepen en/of de keel heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Made, gemeente Drimmelen [naam slachtoffer] (zijn (ex)-vriendin) heeft mishandeld door voornoemde [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht
- in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen en/of
- bij de keel vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) in de keel te knijpen en/of de keel dicht te knijpen.