ECLI:NL:RBROT:2021:12444

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
C/10/623563 / FT RK 21/272
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in faillissementsprocedure zonder bekende woonplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van een verweerder zonder bekende woon- of verblijfplaats. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Smit, heeft het faillissement aangevraagd op basis van een onbetaalde vordering van € 346.573,70. De verweerder heeft in het verleden een bedrag van € 400.000,-- ontvangen van verzoekster, maar heeft dit bedrag niet aangewend voor de afgesproken beleggingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in Nederland verblijft, maar geen vaste verblijfplaats heeft, en dat de rechtbank Den Haag bevoegd is om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank Rotterdam heeft zich daarom onbevoegd verklaard.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante criteria voor de rechtsmacht, waarbij de Verordening (EU) 2015/484 van toepassing is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het centrum van de voornaamste belangen van de verweerder in Nederland ligt, gezien het feit dat hij het geleende geld in Nederland heeft ontvangen en besteed. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verweerder in 2015 is uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie en dat er geen bewijs is van een vaste verblijfplaats in Nederland of elders.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de griffier van de rechtbank Den Haag verzocht wordt om de ontvangst van de beschikking en de stukken schriftelijk te bevestigen. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, via een verzoekschrift ingediend bij het gerechtshof.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
[verzoekster]
wonende te [plaats] (Italië),
verzoekster,
advocaat: mr. E. Smit,
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerder]
zonder bekende woon- of verbijfplaats,
verweerder.

1.De procedure

Verzoekster is bij monde van haar advocaat, mr. E. Smit, gehoord in raadkamer op 7 december 2021. Verweerder is bij openbaar exploot opgeroepen, maar niet ter terechtzitting verschenen.
Ter zitting van 7 december 2021 zijn door de gemachtigde van verzoekster diverse stukken aan de rechtbank overgelegd.

2.Standpunten

Verzoekster heeft het faillissement van verweerder aangevraagd stellende dat verweerder verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Verzoekster heeft op
17 november 2020 van haar bankrekening € 400.000,-- naar de bankrekening van verweerder overgemaakt, met het voornemen dit bedrag voor haar te beleggen. Gebleken is dat verweerder het bedrag niet heeft aangewend voor beleggingen. Verzoekster heeft met behulp van de bank een deel van het bedrag teruggekregen, te weten € 53.426,30. Derhalve heeft verzoekster op verweerder een onbetaald gelaten vordering van € 346.573,70 +p.m.
Volgens het uittreksel uit de Basisregistratie Personen van de gemeente Maassluis, die als bijlage bij het verzoekschrift is gehecht, is verweerder op 19 januari 2015 uitgeschreven uit het Basisregistratie Personen wegens vertrek naar onbekend.
Ter terechtzitting is door de gemachtigde van verzoekster aangevoerd dat verzoekster en verweerder in 2020 kortstondig een relatie hebben gehad. Verweerder heeft tijdens die relatie bij verzoekster, op het adres van verzoekster, in Italië verbleven. Tijdens dat verblijf in Italië heeft verzoekster met verweerder afgesproken een geldbedrag aan verweerder ter beschikking te stellen om aan te wenden voor beleggingen. Verweerder heeft het geld in Nederland bij een Nederlandse bank opgenomen althans daarover beschikt. Daarnaast is aangevoerd dat verweerder in Nederland met verschillende auto’s rijdt waarmee boetes gereden wordt, zoals in Diever te Drenthe. De berichten van het CJIB, vertaald naar het Italiaans, komen op naam van verweerder binnen op het adres van verzoekster in Italië. Verder is volgens de gemachtigde van verzoekster informatie beschikbaar dat verweerder op zowel een camping in Chaam verblijft als op een bungalowpark elders in Nederland. Tot slot zijn er vermoedens dat verweerder ook in Duitsland woonachtig kan zijn nu de verweerder gezien is in bezit van een auto met een Duits kenteken. Deze gegevens zijn verstrekt door de Belastingdienst van Duitsland.
Daarnaast zijn door de gemachtigde van verzoekster diverse steunvorderingen gemotiveerd bestaande uit, onder andere, vorderingen van het CJIB en een vordering van mevrouw
[naam] van circa € 17.200,-.

3.De beoordeling

Rechtsmacht
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek toe te komen, moet de rechtbank toetsen of zij bevoegd is op het verzoek van aangever te beslissen. De Verordening (EU) 2015/484 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (hierna: IVO) is daarbij van toepassing als verweerder zich bevindt op het grond gebied van een lidstaat van de Europese Unie. Zo niet, dan moet de rechtsmacht aan de hand van artikel 2 Fw worden bepaald. Nu onweersproken wordt dat de verblijfplaats van gerekwestreerde zich bevindt in een lidstaat van de Europese Unie is IVO van toepassing.
Artikel 3 lid 1 IVO bepaalt dat de rechters van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, bevoegd zijn een insolventieprocedure (een zogenaamde ‘hoofdprocedure’) te openen. Het centrum van de voornaamste belangen is de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die als zodanig voor derden kenbaar is. Bij een natuurlijk persoon als aangever (die niet als zelfstandige een bedrijfs- en beroepsactiviteit uitoefent) wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed diens gebruikelijke verblijfplaats te zijn. Dit vermoeden geldt alleen indien de gebruikelijke verblijfplaats in de zes maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.
Uit HvJ EU, 16-07-2020, nr. C-253/19 volgt dat de relevante criteria ter bepaling van het centrum van de voornaamste belangen van een natuurlijke persoon die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, de criteria zijn die verband houden met zijn economische en vermogenssituatie, hetgeen overeenstemt met de plaats waar deze persoon het beheer over zijn economische belangen voert en waar de hij de meeste inkomsten ontvangt en uitgeeft, ofwel met de plaats waar zijn goederen zich grotendeels bevinden.
Omdat verweerder het door hem geleende geld in Nederland heeft ontvangen en hier kennelijk heeft besteed aan de aanschaf van auto’s, daarmee in Nederland rijdt en feitelijk verblijft op een camping en bungalowpark in Nederland is het centrum van de voornaamste belangen van verweerder in Nederland gelegen.
Relatieve bevoegdheid
Verweerder heeft zich in 2015 laten uitschrijven uit de Gemeentelijk Basisadministratie van de gemeente Maassluis. Naar het zich laat aanzien heeft verweerder geen vaste verblijfplaats in Nederland of in een ander land, althans dit is niet komen vast te staan. Op grond van artikel 269 Rv is de rechtbank Den Haag bevoegd het verzoek te behandelen. Verzoekster heeft gewezen op artikel 2 lid 2 Fw, maar die bepaling is alleen van toepassing in het geval dat de schuldenaar reeds bij zijn vertrek uit Nederland een of meer schulden had jegens de schuldeiser die zijn faillissement had aangevraagd (Hoge Raad 3 december 1982, NJ 1983, 495).
Gelet op het voorgaande is de Rechtbank Rotterdam niet bevoegd om het onderhavige verzoek in behandeling te nemen.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich niet bevoegd om het verzoek tot faillietverklaring in behandeling te nemen;
  • verstaat dat de rechtbank Den Haag bevoegd is om het onderhavige verzoek in behandeling te nemen;
  • verwijst het onderhavige verzoek naar de rechtbank Den Haag ter behandeling;
  • bepaalt dat door de griffier een afschrift van deze beschikking en de overige op de zaak betrekking hebbende stukken per post aan de rechtbank Den Haag worden gezonden;
- verzoekt de griffier van de rechtbank Den Haag de ontvangst van deze beschikking en genoemde stukken en het in behandeling nemen van onderhavig verzoek schriftelijk te bevestigen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze beschikking is op 14 december 2021 gegeven door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van J. Hillen-Huizer, griffier. [1]
de griffier is buiten staat
dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.