Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam gedaagde 1],
[naam gedaagde 2],
[naam gedaagde 3],
[naam gedaagde 4],
[naam gedaagde 5],
1..De procedure
- het tussenvonnis van 24 januari 2018, alsmede de daaraan ten grondslag gelegde stukken,
- het vonnis in incident van 30 mei 2018, alsmede de daaraan ten grondslag gelegde stukken,
- het vonnis in incident van 18 juli 2018, alsmede de daaraan ten grondslag gelegde stukken,
- de akte overlegging productie van RST, met productie 91
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 augustus 2018,
- de akte ex art. 21 Rv van RST, met producties 1 tot en met 6,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 maart 2019,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 maart 2019,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 26 maart 2019,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 maart 2019,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 oktober 2019,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 oktober 2019,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 januari 2020,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 januari 2020,
- het vonnis in incident van 15 juli 2020, alsmede de daaraan ten grondslag gelegde stukken,
- de akte houdende in het geding brengen van producties van RST, met producties 92 tot en met 94,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 november 2020,
- het faxbericht van [naam gedaagde 1] van 27 januari 2021, met producties 52 tot en met 60,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 11 februari 2021,
- de conclusie na getuigenverhoor van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] , met producties 61 tot en met 74
- de conclusie na getuigenverhoor van [naam gedaagde 1] , met producties 61 tot en met 74
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van RST.
2..De verdere beoordeling
Het tussenvonnis van 24 januari 2018
“(…) u vraagt mij naar een betaling van € 75.000,-. [naam 2] heeft destijds tegen mij gezegd dat als [naam bedrijf 1] het contract zou krijgen dat we dit bedrag uit mochten geven. Hij bedoelde daarmee niet alleen mijzelf, maar doelde ook op anderen. (…) U vraagt mij hoe dit tegen mij is gezegd. Volgens mij heeft [naam 2] dit een keer in het voorbijgaan in de gang tegen mij gezegd (…)”.
“(…) U zegt mij dat ik bij de rechter-commissaris heb verklaard dat [naam bedrijf 1] mijn tuin heeft verfraaid en mijn badkamer heeft betegeld. Dat klopt. Dat was in 2015. Uit mijn hoofd kostte dat ongeveer een ton (…)”,
“(…) U vraagt mij of [naam bedrijf 1] bij mij verbouwingen heeft gedaan? Ja, dat was in 2015. [naam bedrijf 1] heeft toen mijn huis in moderne staat gebracht. U vraagt mij of dat het hele huis betrof en alle kamers. Ja, alles is toen verbouwd (…)”,
“(…) U vraagt mij of er door [naam bedrijf 1] is verbouwd aan mijn eigen huis. Ja, dat is het geval geweest. U vraagt mij wanneer dat was. Dat moet in 2014/2015 zijn geweest. U vraagt mij wat [naam bedrijf 1] heeft gedaan. Zij hebben raamkozijnen vervangen, een trap geplaatst, wat aan de plafonds gedaan, muurtjes gemetseld en deuren geplaatst (…)”, de verklaring van [naam gedaagde 3] :
“(…) U vraagt mij of [naam bedrijf 1] bij mij thuis verbouwd heeft. Ja, dat is het geval. (…) U vraagt mij hoeveel geld ik van [naam gedaagde 1] heb geleend in het kader van de verbouwing. Uit mijn hoofd gezegd was dat een kleine vijf ton. Dat was eind 2014, 2015 en 2016 (…)”,
“(…) Ik weet wel dat er geld is besteed bij [naam bedrijf 1] maar ik weet niets van verband met het TOS project. [naam bedrijf 1] heeft keukens verbouwd en woningen opgeknapt. Dat was niet alleen voor het management. U vraagt mij door wie die verbouwingen dan werden betaald. Niet door de betreffende werknemers. Ik heb nooit facturen gezien maar de kosten van [naam bedrijf 1] werden doorbelast en uiteindelijk betaald door RST. De kosten van [naam bedrijf 1] werden niet verrekend met de werknemers (…).
“(…) Het merendeel van het openstaande bedrag is door [naam getuige 10] betaald, maar er staat nog een bedrag van rond de € 25.000 open (…). [naam getuige 11] heeft verklaard dat [naam bedrijf 1] bij hem thuis verbouwd heeft. Dat klopt. Dat was een rijtjeshuis dat is verbouwd voor een ton, denk ik. De heer [naam getuige 11] moet dat nog betalen (…). U vraagt mij welk bedrag was gemoeid met de verbouwing bij [naam 2] . Die verbouwing heeft vier ton gekost. We verwachten dat de betaling dit jaar rondkomt (…). Van [naam gedaagde 3] krijgt ons bedrijf nog
“Dat is het bedrag dat ik nog verschuldigd ben aan [naam bedrijf 1] . Ik bedoel hiermee het eerder genoemde totaalbedrag van 115.000,- euro (…). Ik heb nog helemaal niets betaald aan [naam bedrijf 1] (…)”.
(…) van
“(…) sinds 2003 werk ik voor [naam 1] , die algemeen directeur van RST was. (…) U vraagt mij of er iemand bij RST heeft gezegd dat ik beter niets moest verklaren. Tja, ik heb daar 19 jaar gewerkt en ben loyaal. Het is van horen, zien, zwijgen. [naam 5] heeft wel laten merken dat het beter was om niet te antwoorden zoals het toen was. Zij had het bijvoorbeeld over als er werd gevraagd of er dure wijnen werden besteld. ik heb toen gezegd dat [dat] toch zo was. Zij zei dat ik dat beter niet kon zeggen (…). Het management en de directie van RST waren te goed voor hun mensen. Als er wat was kon je aankloppen bij [naam 1] . [naam 1] was niet van de telefoons en de computers. Daarwas [naam 2] van. De Ipads en de telefoons lagen bij [naam 2] . Er is een keer een Ipad voor [naam 1] bij ons afgegeven.
“(…) Toen u werd verhoord door de civiele rechter op 25 maart 2019, was u toen nog in dienstverband bij RST?
“(…) Ik ben van mei 2012 tot mei 2013 in dienst geweest bij RST als managementassistent van de heer [naam 1] . (…) Ik kan vertellen over de bedrijfscultuur die bij RST heerste in het jaar dat ik daar in dienst ben geweest. Er kon en mocht toen veel.
“(…) U vraagt of er ook cadeaus werden gegeven aan medewerkers. Ja, ik heb ook cadeaus gekregen. Ik geef een voorbeeld. Er werden altijd maatpakken besteld. Ook ik mocht drie keer per jaar maatpakken laten maken voor een totaalbedrag van 800 euro per keer. (…) Het bedrijfsfeest van RST dat [naam 7] had georganiseerd: daarvoor is voor [naam 1] , [naam 7] , [naam 8] (hun dochter) en de vriend van [naam 8] kleding gemaakt. (…) U houdt mij voor dat iemand heeft verklaard dat [naam 1] blanco bonnenboeken in zijn bureaulade had. Weet u daar iets van af? Nee, dat weet ik niet. Ik weet wel iets van een taxichauffeur die [naam 1] heeft gereden. Ik ontmoette die taxichauffeur een keer in de stad en toen raakten we aan de praat. Die taxichauffeur vertelde mij dat hij aan [naam 1] blanco bonnen gaf waar [naam 1] dan iets op kon schrijven.
3..De beslissing
- Bonfide c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 3.903,00, de explootkosten van € 172,70 en € 3.999,99 (1 punt) aan salaris advocaat,
- [gedaagden 2,3&4] daarenboven hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, worden veroordeeld tot betaling van € 47.998,00 (12 punten) aan salaris advocaat,