4.2.Overwegingen t.a.v. feit 2
Primair wordt de verdachte verweten dat hij een bedrag van € 28.815,- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet of gebruikt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit bedrag geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. De tenlastelegging is in zoverre toegeschreven op artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank het eens dat het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden (ten aanzien van een bedrag van € 20.000,-, waarover hierna), zoals hieronder is opgenomen. Vast staat immers dat de verdachte een geldbedrag van € 20.000,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf, namelijk de verkoop van drugs.
Met betrekking tot de hoogte van het geldbedrag is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier dient te worden uitgegaan van een geldbedrag van € 20.000,-. De rechtbank baseert dit op de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte] , nu de verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen waarin wordt gerelateerd dat het zou gaan om een bedrag van € 28.815, tevens de opmerking hebben gemaakt dat ze “dit niet met zekerheid kunnen zeggen”.
Bewezenverklaring t.a.v. feit 2 primair
De rechtbank acht, onder 2 primair, wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 21 augustus 2021 te Rotterdam,
een voorwerp, te weten 20.000 euro,
heeft voorhanden gehad, terwijl hij wistdat dat voorwerp geheel - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van hetgeen overigens onder 2 primair ten laste is gelegd.
Overwegingen en bewijsbeslissing t.a.v. feit 2 subsidiair
Voor zover het onder 2 primair ten laste gelegde niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, wordt de verdachte subsidiair verweten dat hij het aangetroffen geld voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf. De tenlastelegging is in zoverre toegeschreven op artikel 420bis.1 Sr.
Zoals hiervoor uiteengezet, leidt het onder 2 primair ten laste gelegde weliswaar tot een bewezenverklaring, maar deze bewezenverklaring leidt – zoals hierna zal blijken – niet tot een kwalificatie als het door de steller van de tenlastelegging primair beoogde strafbare feit van artikel 420bis Sr. Dit betekent dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet tot een veroordeling leidt en de rechtbank toekomt aan het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring t.a.v. feit 2 subsidiair
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan, op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, en op grond van hetgeen hierna, bij de strafbaarheid van het feit, wordt overwogen ten aanzien van de afkomst uit eigen misdrijf, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 21 augustus 2021, te Rotterdam
een voorwerp, zijnde een geldbedrag, te weten 20.000 euro,
voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig
eigen misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.