Overwegingen
1. Werkneemster heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de werkgeefster te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. Werkneemster is werkzaam geweest als callcenter agent voor 22,03 uur per week. Op 16 september 2018 heeft werkneemster zich voor dit werk ziek gemeld. Op 13 augustus 2019 heeft een eerstejaars ZW-beoordeling plaatsgevonden. Verweerders arts heeft geconcludeerd dat bij werkneemster sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat zij is aangewezen op werkzaamheden die voldoen aan wat is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat werkneemster niet in staat is het eigen werk te verrichten. Wel heeft hij met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van werkneemster een aantal gangbare functies geduid. Op basis van de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie genoemde functies) is werkneemster, volgens de arbeidsdeskundige, in staat om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, te weten meer dan 100%. Bij het primaire besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van werkneemster met ingang van 6 januari 2020 beëindigd, op de grond dat werkneemster met ingang van 15 september 2019 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
3. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat werkneemster op de datum in geding ongeschikt is voor de maatstaf ‘zijn arbeid’. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het primaire besluit herroepen en beslist dat de ZW-uitkering van werkneemster met ingang van 6 januari 2020 wordt voortgezet.
4. In beroep voert eiseres – samengevat – aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd, omdat er geen dan wel te weinig informatie bij behandelaars is opgevraagd. Daarnaast zijn volgens eiseres de claimklachten onvoldoende beschreven en is het dagverhaal onvoldoende uitgevraagd, dan wel beschreven. Eiseres stelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende duidelijk is vastgelegd en/of onvoldoende reproduceerbaar is en dat de redeneringen en conclusie niet innerlijk consistent zijn. Volgens eiseres lijkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorbij te zijn gegaan aan het feit dat aan het primaire besluit een eerstejaars ZWbeoordeling ten grondslag ligt en had de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten beoordelen of de FML die door de arts is opgesteld, nog actueel is op de datum in geding. Voor zover dat niet het geval is, had de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens eiseres de FML beargumenteerd moeten aanpassen, waarna er een arbeidsdeskundig onderzoek verricht had moeten worden op grond van de vraag of werkneemster meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
5. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
6. De rechtbank stelt vast dat aan het primaire besluit een eerstejaars ZW-beoordeling ten grondslag ligt. De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 5 december 2019 geconcludeerd dat werkneemster niet in staat is het eigen werk te verrichten, maar dat zij wel in staat is om de geduide functies te verrichten. Met deze functies kan werkneemster meer dan 65% van het maatmaninkomen verdienen. Tijdens de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat werkneemster op de datum in geding arbeidsongeschikt was voor het eigen werk van callcenter agent, waarna het bezwaar gegrond is verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hiermee een onvolledige heroverweging plaatsgevonden. Op grond van 19aa, eerste lid, onderdeel b, van de ZW, dient namelijk, wanneer vaststaat dat de verzekerde ongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid, te worden beoordeeld of de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. Laatstgenoemde beoordeling heeft verweerder in de bezwaarprocedure achterwege gelaten, waardoor sprake is van een gebrek. Op grond van het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
7. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder (in bezwaar) beoordelen of werkneemster in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. De rechtbank geeft verweerder daarnaast in overweging om bij de beoordeling of de FML van 12 september 2019 ook geschikt is op 6 januari 2020 de bezwaargronden van werkneemster mee te wegen, nu hierop niet is ingegaan in de rapportage van 15 juni 2020. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres en werkneemster in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten, kosten voor de inschakeling van een medisch gemachtigde en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.