ECLI:NL:RBROT:2021:12342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/6226
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen uitspraak over niet tijdig beslissen op verzoeken

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2021, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep van de opposant tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar door de Financial Intelligence Unit (FIU). In het verzetschrift ontbraken echter de gronden van het verzet, en de opposant had enkel aangegeven deze mondeling te willen toelichten tijdens de zitting. De verzetrechter oordeelde dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen ruimte biedt om gronden van verzet pas mondeling ter zitting naar voren te brengen. Hierdoor werd het verzet niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank overwoog dat de verzetprocedure beperkt is tot de vraag of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan. De rechtbank had in de eerdere uitspraak vastgesteld dat de verzoeken van de opposant niet als aanvragen in de zin van de Awb konden worden aangemerkt, en dat de rechtbank daarom onbevoegd was. De verzetrechter concludeerde dat het verzetschrift geen gronden bevatte en dat de opposant niet tijdig de gronden had ingediend, ondanks een eerdere waarschuwing dat het verzet niet-ontvankelijk verklaard zou kunnen worden.

De rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzet, en de eerdere uitspraak bleef in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter F.P.J. Schoonen, in aanwezigheid van griffier B. Tijssen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6226
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2021 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[naam opposant], te [woonplaats opposant], opposant,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2021 in het geding tussen opposant en de Minister van Justitie en Veiligheid, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, (hierna: verweerder) over het niet tijdig beslissen op de verzoeken van 27 augustus 2020.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar door de Financial Intelligence Unit (FIU).
Bij uitspraak van 26 maart 2021 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 18 november 2021 op zitting behandeld. Opposant is niet verschenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 26 maart 2021 het beroep van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat zij zich kennelijk onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Zo ja, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat de rechtbank uitsluitend bevoegd is te oordelen over besluiten waartegen bezwaar of beroep openstaat. De hier aan de orde zijnde verzoeken van 27 augustus 2020 kunnen niet worden aangemerkt als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vragen die opposant heeft gesteld betreffen immers enkel vragen van feitelijke aard of zijn verzoeken tot afschrift van stukken die zijn gedaan in het kader van een strafzaak. De rechtbank is daarom onbevoegd.
3. De verzetrechter stelt vast dat het verzetschrift geen gronden bevat. Opposant heeft enkel aangegeven dat hij de gronden van het verzet mondeling wenst toe te lichten op zitting. Bij brief van 26 april 2021 is opposant uiterlijk binnen twee weken alsnog de gronden in te dienen. Daarbij is ook meegedeeld dat de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk kan verklaren als niet aan het verzoek wordt voldaan en dat het verzet in dat geval niet inhoudelijk wordt beoordeeld en de procedure wordt beëindigd. Bij bericht van 14 mei 2021 heeft opposant verzocht om verlenging van de termijn om de gronden van het verzet in te dienen gelet op de gevolgen van de coronacrisis.
4. De verzetrechter stelt vast dat uit artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb volgt dat een beroepschrift tenminste de gronden van het beroep bevatten. Gelet op artikel 8:55, tweede lid, van de Awb volgt dat artikel 6:5 van de Awb van overeenkomstige toepassing is op het verzet. Dit betekent dat de gronden van het verzet in het verzetschrift moeten worden vermeld. Naar het oordeel van de verzetrechter biedt de Awb geen ruimte om de gronden van een beroep of verzet eerst mondeling ter zitting naar voren te brengen. Gelet op het voorgaande is het verzet niet-ontvankelijk.
5. Voor zover opposant betoogt dat hij gelet op de gevolgen van de coronacrisis niet in staat was om (tijdig) de gronden van verzet door middel van een verzetschrift in te dienen, maakt dit het oordeel van de verzetrechter niet anders. Hierin wordt geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
6. Het verzet is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzet. De uitspraak van 26 maart 2021 blijft daarmee in stand.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Tijssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.