ECLI:NL:RBROT:2021:12341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
10/751065-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot de invoer van 374 kilogram cocaïne

Op 15 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 31 mei 2020 samen met een medeverdachte betrokken was bij de invoer van 374 kilogram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich onbevoegd op het haventerrein bevonden, waar de cocaïne in een container was aangetroffen. De verdachte werd aangehouden in de nabijheid van de container, en er werd DNA-materiaal van hem aangetroffen op goederen die in de container waren aangetroffen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, die stelde dat hij enkel aanwezig was om vlogvideo's te maken, als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte zich op het haventerrein bevonden met de intentie om de cocaïne uit de container te halen, en dat zij als zogenaamde 'uithalers' handelden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering, maar heeft besloten geen jeugdstrafrecht toe te passen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/751065-20
Datum uitspraak: 15 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, zich ambulant laat behandelen en zich inspant teneinde een structurele dagbesteding te vinden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit.
De verdachte was niet op het haventerrein aanwezig om cocaïne uit te halen, maar om vlogvideo’s te maken. De aanwezigheid van zijn DNA-sporen op de rugtas en de powerbank die zijn aangetroffen in een openstaande container, kan worden verklaard doordat de verdachte een soortgelijke rugtas met daarin een powerbank, eerder is kwijtgeraakt in de sportschool. Het betreft verplaatsbare objecten. Het scenario van verdachte wordt onvoldoende weerlegd door het dossier.
Er zijn twijfels met betrekking tot de door de beveiliger gedane waarnemingen. De raadsman heeft hierbij gewezen op de verschillen in de door de beveiliger afgelegde verklaringen tegenover de politie en bij de rechter-commissaris. Ook wordt gewezen de in het dossier aanwezige foto’s, waaruit zou volgen dat een persoon zich niet fysiek in de container die harddrugs bevatte, kon begeven, omdat deze volledig was gevuld met bananendozen.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er op het haventerrein waar zich duizenden containers bevinden, meerdere lieden van diverse groeperingen (die de bedoeling hebben om drugs uit te halen) tegelijk actief zijn. Er is geen link tussen de verdachte en de container met verdovende middelen.
4.1.2.
Beoordeling
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 31 mei 2020 rond 10.30 uur ziet een beveiliger van het ECT-haventerrein in Rotterdam twee personen ter hoogte van laan 132, containerstack 11 bij een openstaande container ([containernummer 1]), waarin 374 kilo cocaïne is aangetroffen. Hij ziet ze wegrennen richting [gebouw] en ziet in dezelfde stacklaan nog een openstaande container ([containernummer 2]) en volgt hen met de auto via een parallelle laan. Op de camerabeelden van het haventerrein worden nog geen minuut later in voornoemde parallelle laan twee personen gezien, die zich samen rennend voortbewegen over het terrein en de containerstacklaan samen oversteken. Verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] zijn om 12.40 uur in elkaars nabijheid aangehouden op het afgesloten terrein van ECT, alwaar zij zich onbevoegd bevonden. De container met daarin cocaïne verstopt tussen de lading bananen was die dag gelost vanuit Ecuador en daarbij op de grond werden een kniptang en een doorgeknipte verzegeling aangetroffen. De andere openstaande container was 25 mei 2021 in Nederland vanuit India aangekomen met als haven van lossing Rotterdam. Voor deze container zijn de douanedocumenten om de container vrij te geven twee maal in het systeem ingeschoten op 31 mei 2020 en 2 juni 2020. In dezelfde stacklaan 132 wordt om 22.15 uur in een andere aanvankelijk eveneens openstaande container ([containernummer 3]) een rugzak met daarin diverse goederen aangetroffen. Deze container was als lege container aangegeven vanuit Rusland en is op 29 mei 2020 in Rotterdam aangekomen. Op een aantal van deze inbeslaggenomen goederen (rugzak, powerbank en binnenzijde dop en drinkopening van een flesje Spa) wordt DNA-materiaal van 1 persoon, zijnde de medeverdachte (flesje Spa) en de verdachte in een mengprofiel (rugzak en powerbank) aangetroffen.
Beoordeling
De verdachte en de medeverdachte zijn in elkaars nabijheid aangehouden op een plek in welke richting ([gebouw]) de beveiliger ze heeft zien wegrennen, zoals blijkt uit de plattegrond van het terrein. De beveiliger heeft van de twee personen een signalement gegeven (beiden in het zwart gekleed, licht getint, smal postuur en één had zichtbaar een baardje). De aangehouden verdachten voldoen aan dit signalement. Ook zat er betrekkelijk weinig tijd tussen het wegrennen bij de container waarin de drugs is aangetroffen en de aanhouding van de verdachten (ruim twee uur). In de avond worden in een container in dezelfde stacklaan goederen aangetroffen met daarop DNA-materiaal van de verdachte en de medeverdachte.
De verdachte en de medeverdachte bevonden zich aldus onbevoegd op het haventerrein en zijn daar geweest exact op de plek waar in een container 374 kilo cocaïne is aangetroffen. De spullen met DNA van de verdachten, die in dezelfde stacklaan in de nabijheid van de container met cocaïne zijn aangetroffen, duiden er op dat het de bedoeling van de verdachten was dat zij gedurende langere tijd op het haventerrein zouden verblijven. Uit deze feiten en omstandigheden, beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm, leidt de rechtbank af dat de verdachten zich op het haventerrein bevonden, meer specifiek bij de container met daarin 374 kilogram cocaïne, met geen ander doel dan het uithalen van deze partij cocaïne. De verdachten zijn zogenaamde uithalers.
De rechtbank vindt het alternatieve scenario dat de verdachte naar voren heeft gebracht niet aannemelijk. Verdachte heeft dit scenario pas gegeven in een zeer laat stadium, namelijk op de terechtzitting en pas nadat hij bekend is geworden met de aanwezigheid van zijn DNA-materiaal op de tas en de powerbank. Het verklaart evenmin dat de rugtas, die de verdachte naar eigen zeggen al enige tijd eerder elders is kwijtgeraakt, op de dag van zijn aanhouding in een container op het afgesloten haventerrein wordt aangetroffen, waar verdachte onbevoegd in de omgeving aanwezig is. Ook voor het overige is de door verdachte gegeven verklaring (dat hij enkel aanwezig was op het terrein in het bezit van een camera om te vloggen) op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat geen camera is gevonden, terwijl hij die op de grond zou hebben neergelegd op het moment dat hij werd aangehouden.
De raadsman heeft zijn twijfels geuit met betrekking tot de door de beveiliger gedane waarnemingen. Wat er ook zij van de vraag omtrent de mogelijkheid om zich al dan niet fysiek in de container (met de harddrugs) te kunnen begeven, de kern van de verklaring van de beveiliger wordt hierdoor niet aangetast. Die kern van de verklaring luidt dat de beveiliger twee personen heeft zien wegrennen vanuit de directe nabijheid van een container (waarin later de harddrugs zijn aangetroffen). Deze personen droegen donkere kleding en één van de personen had een baardje. De kern van de verklaring van de beveiliger acht de rechtbank dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Het verweer van de raadsman dat zich op 31 mei 2020 andere onbevoegde personen op het haventerrein zouden hebben kunnen bevinden dan de verdachte en de medeverdachte, wordt eveneens verworpen en vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Meer specifiek het opgestelde aanvullende proces-verbaal dat er die dag geen andere personen (dan de verdachten) zijn aangehouden en ook geen andere meldingen waren binnen gekomen waarbij er personen lopend in het stack van de ECT Delta zijn gezien.
4.1.3.
Conclusie
Onder het invoeren van verdovende middelen moet ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen worden begrepen. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de verdachte samen met de medeverdachte bij de (verlengde) invoer van 374 kilogram harddrugs betrokken zijn geweest.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 31 mei 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 374
kilogram cocaïne, , zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit,
de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan de invoer van 374 kilo cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Tevens gaat de handel in en het gebruik van drugs gepaard met allerhande vormen van criminaliteit die overlastgevende en ontwrichtende effecten hebben op de samenleving. Verdachte heeft zich hier niet om bekommerd en zich kennelijk laten leiden door persoonlijke motieven van hoogstwaarschijnlijk financieel gewin. Wat de exacte beweegreden is geweest van verdachte om zich schuldig te maken aan het plegen van een dergelijk ernstig strafbaar feit is onbekend gebleven, omdat hij geen verdere openheid van zaken heeft gegeven. De rol van de verdachte (als uithaler) in de keten van de harddrugsinvoer is een rol van beperkte aard. Deze rol is wel een essentiële schakel bij de invoer van harddrugs.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 november 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland, afdeling GGZ Fivoor, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 augustus 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Het risico op letselschade en het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld.
Verdachte staat ingeschreven en verblijft bij een oom. Hij heeft een vmbo-diploma behaald op het scheepvaart- en transportcollege en een mbo-diploma bedrijfsadministratie. Er zijn bij de politie geen actuele signalen bekend dat verdachte zich in een negatief sociaal netwerk zou begeven. Er komen geen signalen naar voren dat er sprake is van (problematisch) middelengebruik. Verdachte had niet eerder contact met de volwassenreclassering. Tijdens de contacten in het kader van het huidige rapport heeft hij zich meewerkend opgesteld.
Verdachte woont bij familie, is voornemens weer naar school en/of aan het werk te gaan en er is in enige mate sprake van pedagogische beïnvloeding. Daarnaast is er wel sprake van een justitiële achtergrond maar niet van voortdurend antisociale gedragingen. Derhalve is de reclassering van mening dat het jeugdstrafrecht het meest passend is.
De reclassering acht begeleiding vanuit de volwassenreclassering het meest passend, waarbij de zelfredzaamheid van verdachte wordt gestimuleerd en hij meer op zijn verantwoordelijkheid wordt gewezen. Daarentegen is het gelet op zijn jonge leeftijd, het feit dat hij nog bij familie thuis woont en moeder zeer betrokken is, wenselijk dat moeder bij de begeleiding wordt betrokken.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling door Fivoor of een soortgelijke
zorgverlener en een inspanningsverplichting tot dagbesteding.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport, maar ziet geen aanleiding het advies tot toepassing van het jeugdstrafrecht over te nemen. Het advies van de reclassering op dit vlak wordt onvoldoende gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. De mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding worden niet voldoende onderbouwd en hetgeen overigens in het rapport is opgenomen duidt daar ook niet op, bezien in het licht van het “wegingskader toepassing adolescentenstrafrecht”. Ook laat het advies zich lastig rijmen met het advies van een meldplicht bij de volwassenenreclassering. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Verdachte heeft ter terechtzitting in aanvulling op het rapport verklaard geen hulpvragen te hebben ten aanzien van reclasseringsbegeleiding. Verdachte heeft voorts ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij inmiddels een vriendin heeft waarmee hij wil gaan samenwonen, dat hij fulltime werkt bij een bouwbedrijf en een mbo-opleiding niveau 3 heeft behaald.
Gelet hierop en gelet op de in het rapport vermelde overige omstandigheden ziet de rechtbank temeer geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook wordt hierin geen aanleiding gezien tot het opleggen van bijzondere voorwaarden aan verdachte.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf rekening houden met diens jeugdige leeftijd.
Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
artikel 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 374
kilogram cocaïne, in
e1k geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, af leveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van ongeveer 374 kilogram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor
te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- over het hek van de ECT Terminal geklommen en/of
- ( vervolgens) zich (onbevoegd) op het terrein van ECT Delta Terminal,
gevestigd aan de Europaweg te Rotterdam tussen het containerstack begeven
- zich (onbevoegd) in een of meer containers begeven en/of
- een (rug)tas en/of twee slaapzakken en/of 2 powerbanks en/of een of meer usb
kabels en/of een Nokia telefoon voorhanden gehad;
art 10a lid 1 ah.f/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf,/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 1id 4 Opiumwet
art. 10 lid 5 Opiumwet