ECLI:NL:RBROT:2021:1234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/4005
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning voor zes maanden na aantreffen van drugs en wapens op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en de burgemeester van de gemeente Rotterdam. Eiseres, die de woning huurde van Stichting Havensteder, was in beroep gegaan tegen een besluit van de burgemeester om haar woning voor zes maanden te sluiten. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een politieonderzoek waarbij in de woning een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs, wapens en andere attributen die duiden op drugshandel waren aangetroffen. Eiseres betoogde dat de woning geen drugspand was en dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en wapens, die toebehoorden aan haar ex-vriend. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de ernst van de situatie en de aangetroffen goederen. De rechtbank nam ook in overweging dat eiseres verantwoordelijk was voor de gang van zaken in haar woning en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die maakten dat de sluiting onevenredig was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.A. Oosterveen,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. C.W. de Jong.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Havensteder, te Rotterdam,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Stichting Havensteder een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] te Rotterdam (de woning) voor een periode van zes maanden vanaf twee dagen na het uitreiken van het primaire besluit. Het besluit is ook aan eiseres uitgereikt.
Bij besluit van 10 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nadere schriftelijke reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder [naam persoon A] verschenen. Stichting Havensteder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is namens Stichting Havensteder [naam persoon B] verschenen.

Overwegingen

Feiten1. Eiseres huurde de woning sinds 26 mei 2015. De woning is eigendom van Stichting Havensteder. In verband met een lopend politieonderzoek heeft op 30 november 2018 een doorzoeking plaatsgevonden in de woning op grond van de Wet Wapens en Munitie. Tijdens de doorzoeking werden in de badkamer twee alarmrevolvers aangetroffen. Op een kast in een kinderslaapkamer werden de volgende goederen aangetroffen: een alarmpistool, een patroonhouder met twee scherpe patronen (aangetroffen in een schoudertas), 31 losse patronen (aangetroffen in een handschoen), een plastic zakje met 7 gram cocaïne, een gripzakje met 3,2 gram MDMA en 0,4 gram cocaïne, een geldbedrag van € 995,- (aangetroffen in een zwart tasje), een weegschaal, een lepel met wit poeder residu en een aardappelschilmesje met wit poeder residu. In een doos onder het bed in deze kinderslaapkamer werden daarnaast een zwart zakje met daarin vijftien ponypacks met
5,8 gram cocaïne, een plastic zak met daarin 2,6 gram heroïne en een grote hoeveelheid lege gripzakjes en lege ponypacks aangetroffen. Verder werden in een doos in een kledingkast op de ouderslaapkamer 99,1 gram cannabis, een gripzakje met 10,5 gram MDMA en een gripzakje met 1,2 gram MDMA aangetroffen en op de bovenste plank van die kledingkast werd een patroon aangetroffen. In de kelderberging werden ten slotte de volgende goederen aangetroffen: twee drukpersen met toebehoren, een mixer, twee weegschalen, een plastic kom met lepels, een geldtelmachine en een afgesloten kistje met daarin een doosje met knalpatronen, een paar handboeien en een plastic zakje met scherpe patronen voor een langeafstandsgeweer. De bevindingen van het politieonderzoek zijn neergelegd in de ‘Bestuurlijke rapportage bestuursdwang ex art. 13b Opiumwet’ van 23 januari 2019 (de rapportage). Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
Standpunt verweerder
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 14 mei 2019, het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij bevoegd was over te gaan tot sluiting van de woning, gelet op de daarin aangetroffen handelshoeveelheid hard- en softdrugs. In combinatie met de aangetroffen wapens en andere attributen, hetgeen duidt op drugshandel, was sprake van een ernstige situatie waarin een sluiting voor zes maanden noodzakelijk was en kon niet worden volstaan met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende, maatregel. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht die noopten tot afwijking van de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019 (de Beleidslijn). Eiseres is verantwoordelijk voor de gang van zaken in haar woning en volgens verweerder is het niet aannemelijk dat zij geen weet had van de drugs in haar woning, gezien het feit dat de drugs in diverse ruimtes in de woning lag en rekening houdend met het drugsverleden van haar ex-partner. Verder is niet gebleken dat eiseres specifiek is aangewezen op de woning. Zij heeft met haar kinderen onderdak kunnen vinden bij haar moeder en indien dit een onhoudbare situatie wordt, kan zij zich alsnog melden bij Centraal Onthaal. Het handelen overeenkomstig de Beleidslijn leidt gelet op het voorgaande volgens verweerder niet tot gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
Standpunt eiseres
3. Eiseres betoogt dat de woning geen drugspand is zoals bedoeld in de Beleidslijn, van waaruit wordt gedeald en waardoor overlast ontstaat. Er zijn geen aanwijzingen dat er daadwerkelijk drugshandel heeft plaatsgevonden. Verder voert eiseres aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met haar belangen en de belangen van haar drie minderjarige kinderen en de bijzondere omstandigheden van het geval. De in de woning aangetroffen goederen behoorden immers niet toe aan eiseres, maar aan haar ex-vriend die zij tijdelijk onderdak bood. Eiseres was niet op de hoogte van de aanwezigheid van voornoemde goederen in haar woning. Dit blijkt ook uit het feit dat zij nooit is verdacht van of vervolgd voor het voorhanden hebben van de drugs of de wapens. Verder wist eisers weliswaar dat haar ex-vriend lang geleden (in 2004/2005) is veroordeeld voor Opiumwetfeiten, maar niet dat hij zich nog steeds met verdovende middelen bezighield. De gevolgen van de sluiting voor eiseres en haar kinderen zijn verder groot. Eiseres is aangewezen op de woning om te kunnen wonen, vanwege de (school van de) kinderen en in verband met het behoud van haar inschrijving in de basisregistratie personen (BRP) en haar uitkering. Verder is de huurovereenkomst ontbonden en is eiseres gedurende vijf jaar op de zwarte lijst geplaatst, waardoor zij niet in aanmerking komt voor een huurwoning in de omgeving van Rotterdam. Eiseres en haar kinderen worden vaak opgevangen door haar moeder, maar diens woning is niet geschikt voor vijf personen en eiseres kan zich daar niet inschrijven. Daarnaast is eiseres door Centraal Onthaal doorverwezen naar een blijf van mijn lijf-huis, maar zij komt daar niet in aanmerking voor een plek. Het handelen overeenkomstig de Beleidslijn leidt gelet op het voorgaande volgens eiseres tot gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep, nu de periode van sluiting van de woning inmiddels voorbij is. Eiseres heeft toegelicht dat als gevolg van het bestreden besluit de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en dat zij nu op een zwarte lijst staat, waardoor zij gedurende vijf jaar niet aan een nieuwe huurwoning in Rotterdam kan komen. Ter zitting is verder gebleken dat deze zwarte lijst andere woningcorporaties niet verplicht om eiseres te weigeren. Nu het tot op zekere hoogte aannemelijk is dat eiseres van de zwarte lijst zal worden verwijderd dan wel dat zij bij andere woningcorporaties gemakkelijker aan een nieuwe huurwoning kan komen indien geoordeeld zou worden dat het bestreden besluit onrechtmatig is, neemt de rechtbank procesbelang aan.
Beoordelingskader
5.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning harddrugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.2.
Verweerder voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn. Volgens de Beleidslijn wordt na het voor de eerste maal aantreffen van drugs in een woning in beginsel besloten tot sluiting voor de duur van zes maanden, maar zal nadrukkelijk worden overwogen of kan worden volstaan met een waarschuwing, waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval. De Afdeling heeft een (materieel) vergelijkbaar beleid onder de vorige beleidsregel (Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011) niet onredelijk geacht (zie de uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3941) en de rechtbank ziet geen aanleiding om hierover ten aanzien van het huidige beleid anders te oordelen.
5.3.
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840), volgt dat verweerder alle omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dient te betrekken en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2362), volgt dat aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning – die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht kan vormen – een zwaar gewicht dient te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
Bevoegdheid
6. Niet in geschil is dat verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan, nu in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen die de gebruikershoeveelheid in aanzienlijke mate overschrijdt. De vraag die vervolgens voorligt is of verweerder in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid tot het sluiten van de woning.
Noodzakelijkheid
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van
28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912), dient in dit kader eerst aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon-en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
6.2.
Eiseres heeft betoogd dat de woning geen drugspand is. Ter zitting heeft eiseres in dit verband nader toegelicht dat er contra-indicaties zijn voor feitelijke drugshandel. Daarbij is verwezen naar het bezwaarschrift, waarin wordt gesteld dat er geen sprake was van overlast, dat de ex-vriend van eiseres heeft verklaard dat hij niet vanuit haar woning in drugs heeft gehandeld en dat eiseres niet op de hoogte was van de drugs in de woning. De rechtbank volgt dit betoog van eiseres niet. Uitgangspunt is immers dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). De rechtbank overweegt daarnaast dat feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2709). In de woning van eiseres zijn onder meer alarmpistolen, patronen, een geldbedrag van € 995,-, drie weegschalen, een grote hoeveelheid lege gripzakjes en lege ponypacks, twee drukpersen, een mixer en een geldtelmachine aangetroffen. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen en de daarbij behorende attributen heeft verweerder feitelijke handel in of vanuit de woning mogen aannemen. Handel in drugs leidt tot verstoring van de openbare orde en aantasting van het woon- en leefklimaat. Verweerder heeft verder bij zijn besluitvorming kunnen betrekken dat het een feit van algemene bekendheid is dat drugshandel vaak gepaard gaat met geweld en een woning aantrekkelijk maakt voor inbraken of ripdeals. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er sprake was van een ernstige situatie waarin een sluiting voor de duur van zes maanden noodzakelijk was en niet kon worden volstaan met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende, maatregel.
Evenredigheid
6.3.
Dat de sluiting in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn (zie de onder 6.1. genoemde rechtspraak).
6.4.
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde rechtspraak volgt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Ook het feit dat eiseres niet verdacht was of vervolgd is voor het bezit van drugs of wapens, betekent niet dat verweerder van sluiting had moeten afzien, nu zijn bestuursrechtelijke bevoegdheid tot sluiting los staat van een eventuele strafrechtelijke procedure. De vraag of eiseres een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo zou eiseres bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding kunnen worden gemaakt, als zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in haar woning. Dat de aangetroffen goederen niet aan eiseres toebehoorden maar aan haar ex-vriend, zoals door eiseres is betoogd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank acht het namelijk met verweerder niet aannemelijk dat eiseres niet op de hoogte was van de in de woning aangetroffen goederen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het gaat om een grote hoeveelheid drugs en andere goederen die verspreid over verschillende vertrekken in de woning en in de kelderbox zijn aangetroffen. Een deel van die goederen, waaronder drugs, lag bovendien in het zicht. Verweerder heeft hierbij bovendien kunnen betrekken dat eiseres bekend kon zijn met het drugsverleden van haar ex-vriend. Uit de bestuurlijke rapportage volgt immers dat de ex-vriend van eiseres in 2014 nog is veroordeeld voor handel in harddrugs en dat in dat jaar ook één van de kinderen van eiseres en haar ex-vriend is geboren. Verder overweegt de rechtbank dat eiseres als bewoonster verantwoordelijk is voor de gang van zaken in en om de woning en dat van haar verwacht mocht worden dat zij bekend was met het gebruik van de verschillende vertrekken van de woning en de daarin aanwezige goederen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116).
6.5.
De rechtbank overweegt verder dat uit de onder 6.1. genoemde rechtspraak volgt dat het inherent is aan een sluiting van een woning dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Hoewel de rechtbank inziet dat de gevolgen van de sluiting voor eiseres en haar kinderen groot zijn, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht niet volgt dat zij specifiek is aangewezen op de woning. De (school van de) kinderen van eiseres, het behoud van haar inschrijving in de BRP en haar uitkering maken immers niet dat eiseres een specifieke binding met de woning zelf heeft. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat haar huurovereenkomst is ontbonden en dat zij op de zwarte lijst is geplaatst, overweegt de rechtbank dat dit gelet op de ernst van de aangetroffen situatie niet maakt dat de sluiting onevenredig is (zie de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1149). Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij door Centraal Onthaal is doorverwezen naar een blijf van mijn lijf-huis maar dat zij hiervoor, gelet op haar situatie, niet in aanmerking kwam. Wat hier verder ook van zij, dit doet niet af aan het feit dat eiseres zelf reeds vervangende woonruimte had gevonden bij haar moeder. Ter zitting heeft eiseres daar nog aan toegevoegd dat zij ook tijdelijk bij verschillende vriendinnen heeft gelogeerd.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle door eiseres aangevoerde omstandigheden van het geval in zijn beoordeling betrokken. Hierin heeft verweerder geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb hoeven zien, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Conclusie
7. Gelet op hetgeen onder 6.1 t/m 6.6. is overwogen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. IJspeerd, rechter, in aanwezigheid van A. Wisse, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 1 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.