ECLI:NL:RBROT:2021:12333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
10/960170-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen invoer cocaïne; onvoldoende bewijs voor wetenschap van inhoud container

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De tenlastelegging betrof de invoer van 751 kilo cocaïne op 29 oktober 2019 en 602 kilo cocaïne op 9 november 2019. De officieren van justitie, mrs. E. van Doorn en S. Kubicz, eisten een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Tijdens de zittingen op 9 november en 14 december 2021 is het bewijs tegen de verdachte besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het vervoer van de containers, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij wetenschap had van de inhoud van de containers. De eerste container, met 751 kilo cocaïne, was verstopt in een lading bananen en de verdachte had geen ervaring met het ophalen van containers. De omstandigheden rondom het ophalen van deze container waren verdacht, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist dat er cocaïne in zat. De tweede container, met 602 kilo cocaïne, was verstopt in een lading koffie. Ook hier kon niet worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de inhoud van de container.

De rechtbank concludeerde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/960170-19
Datum uitspraak: 14 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsvrouw mr. A. van der Poel, advocaat te Veenendaal.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 9 november en 14 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. E. van Doorn en S. Kubicz hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, namelijk het medeplegen van het invoeren van 751 kilo cocaïne op 29 oktober 2019 en het invoeren van 602 kilo cocaïne op 9 november 2019;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officieren van justitie achten beide feiten wettig en overtuigend bewezen nu de verdachte was ingeschakeld om het vervoer van beide containers te verzorgen vanaf het haventerrein. Verdachte was op de hoogte van de inhoud van de containers. Ten aanzien van de container met 751 kilo cocaïne geldt dat het er sprake is van verdachte omstandigheden. De verdachte had nog nooit een container opgehaald uit de haven, hij ging ’s nachts naar de Maasvlakte zonder dat hij over een containernummer beschikte of een voormelding had gedaan. De verdachte heeft geen vragen gesteld terwijl er allerlei verdachte omstandigheden waren. Nadat de container door [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]) was geblokkeerd, heeft de verdachte een telefoongesprek met zijn echtgenote gevoerd waarin zij vraagt of er daadwerkelijk drugs in zit en waarop de verdachte heeft geantwoord dat hij denkt van wel.
Ten aanzien van de tweede container met 602 kilo cocaïne geldt dat de verdachte een andere chauffeur had geregeld, dat er sprake is van versluierde communicatie en na zijn vermoedens over de eerste container volgt dat hij wetenschap had over de inhoud van deze container.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent dat hij wetenschap had van de strafbare inhoud van beide containers en namens hem is integrale vrijspraak bepleit.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat een partij cocaïne met een nettogewicht van 751,9 kilogram vanuit Ecuador via de Rotterdamse haven Nederland is ingevoerd. Deze partij cocaïne zat verstopt in een container met een lading bananen. Het schip dat de container vervoerde is op 29 oktober 2019 Nederland binnengekomen en heeft de container gelost in de Rotterdamse haven bij [naam bedrijf 1]. De container was bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf 2], gevestigd in [vestigingsplaats bedrijf 2]. Op 31 oktober 2019 is een onderzoek gestart aan de container wat heeft geleid tot de vondst van in totaal 705 pakketten van elk circa 1 kilo. Van 30 willekeurig geselecteerde pakketten is een monstername gedaan, welke monsters zijn onderzocht door het Douanelaboratorium dat uiteindelijk heeft vastgesteld dat alle 30 monsters cocaïne bevatten. Nadat de douane de cocaïne op 31 oktober 2019 uit de container had verwijderd, is een terugplaatsmonster geplaatst, zijn de betreffende pallets weer voor zover mogelijk in originele staat opgebouwd en is de container ter beschikking gesteld van de rederij om zijn originele route te vervolgen.
De verdachte, eigenaar van een transportbedrijf, is via [naam], een goede bekende waar hij vaker zaken mee deed, in contact gekomen met medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte]). Zo is de verdachte betrokken geraakt bij het vervoer van de containers en aan hem was een groot aantal transporten in het vooruitzicht gesteld, wat hij als ondernemer interessant vond, zo heeft hij verklaard.
Verdachte heeft pogingen gedaan om de eerste container op te halen. Daarbij heeft hij zich herhaaldelijk gemeld op de terminal. Toen hij de container niet meekreeg, heeft hij zich gemeld bij de informatiebalie van [naam bedrijf 1] en is onverrichter zake weer naar huis gegaan. Uit het telefoongesprek dat hij dan met zijn vrouw voert blijkt dat hij zich op dat moment afvraagt waarom de container niet wordt vrijgegeven. Nadat zijn vrouw vraag of er
“wel degelijk drugs”in zit antwoordt de verdachte
“ik denk het wel ja, dat er raar spul in zit, anders zouden ze dat ding niet… (…) ik zei: ik ga nou weg, ik ga niet nog een keer die container afhalen. (…) Kom ik bij de pier en staat daar vier man politie. Dus die zeggen tegen mij van: waarom ga je zonder container weg? Ik zeg: de container die ik moet hebben die is geblokkeerd dus ik denk niet dat ik hem mee krijg straks. Maar goed, ik heb niets te verbergen. Ik weet op de dag van vandaag nog niet wat er inzit, maar ik ga wel steeds het idee krijgen dat er iets in zit wat wel heel veel geld op zou kunnen leveren.”
De container is uiteindelijk niet door de verdachte opgehaald maar door een andere transporteur.
Conclusie eerste container
Uit het bovenstaande volgt dat de omstandigheden waaronder de verdachte de eerste container probeerde op te halen wel vragen oproept maar dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte wist of moest weten dat er cocaïne in de container zat. Uit het gesprek dat hij met zijn vrouw voert nadat de container niet werd vrijgegeven, blijkt evenmin dat hij wetenschap had van de inhoud van de container op het moment dat hij de container ging ophalen. Het feit dat hij achteraf vermoedde dat er iets niet in de haak was, is onvoldoende om voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne aan te nemen.
Voorts staat vast dat een tweede partij cocaïne met een nettogewicht van 602 kilogram vanuit Brazilië via de Rotterdamse haven Nederland is ingevoerd. Deze partij cocaïne zat verstopt in een container met een lading koffie. Deze container is op 9 november 2019 in de haven van Rotterdam aangetroffen op het terrein van [naam bedrijf 1]. De container was bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf 3] in [vestigingsplaats bedrijf 3].
Op 9 november 2019 heeft de politie onderzoek gestart aan de container wat heeft geleid tot de vondst van in totaal 602 pakketten van elk circa 1 kilo. 30 pakketten zijn door middel van een monstername onderzocht door het Douanelaboratorium dat uiteindelijk heeft vastgesteld dat alle 30 monsters cocaïne bevatten.
Nadat de douane de cocaïne op 9 november 2019 uit de container had verwijderd, is een terugplaatsmonster op een dummy pakket geplaatst, zijn de leeggehaalde balen met dummypakketten gevuld en is de container zo veel mogelijk in originele staat opgebouwd en ter beschikking gesteld van de rederij om zijn originele route te vervolgen.
Ten aanzien van de tweede container geldt dat de verdachte een chauffeur heeft geregeld om de container op te halen voor [naam medeverdachte] en dat hij de container heeft voorgemeld. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij gevraagd heeft wat de lading was, onderzoek gedaan heeft naar de ontvanger van de container en een vrachtwagen ter beschikking had en een chauffeur kon inzetten. Ook had hij gevraagd aan [naam medeverdachte] wat er met de vorige container was gebeurd. [naam medeverdachte] heeft hem verteld dat die container gewoon was opgehaald door een transporteur.
In het dossier zijn geen bewijsmiddelen waaruit volgt dat de verdachte wetenschap had van het feit dat de container cocaïne bevatte. Al met al had het, zeker gezien de wetenschap achteraf, beter geweest als de verdachte het vervoer niet zou hebben georganiseerd. Hij had, na de problemen die ontstonden met de vrijgave van de eerste container en zijn vermoedens dat er “raar spul” in de container zat, afstand moeten nemen. Dat hij dat niet heeft gedaan, zou als belastend kunnen worden gezien. Aan de andere kant is de eerste container – nadat de cocaïne er door de politie uit was gehaald – niet in beslag genomen en opgehaald door de reguliere vervoerder, hetgeen [naam medeverdachte] aan de verdachte heeft bevestigd. Gelet hierop, had de verdachte alsnog kunnen denken dat er ondanks de vreemde omstandigheden, geen strafbare zaken in de container hebben gezeten.
Conclusie tweede container
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wist of had moeten weten dat er cocaïne in de tweede container zat toen hij het vervoer daarvan vanuit de haven organiseerde. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
4.1.4.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(zaaksdossier C07 en C09)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 oktober 2019
tot en met 11 november 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
- ( ongeveer ) 751,9 kilogram cocaïne (op of omstreeks 29 oktober 2019) en/of;
- ( ongeveer ) 602,32 kilogram cocaïne (op of omstreeks 9 november 2019),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.