ECLI:NL:RBROT:2021:12329

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
10/960030-19; 10/960008-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van vuurwapens en cocaïne met aanzienlijke strafmaat

Op 14 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 100 vuurwapens en het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een leidende rol had in de invoer van vuurwapens, die tussen 12 januari 2015 en 5 januari 2018 vanuit Slowakije naar Nederland zijn gebracht. De verdachte heeft gebruik gemaakt van identiteitsbewijzen van anderen om wapens aan te schaffen en deze in het criminele circuit te brengen. Daarnaast is de verdachte betrokken geweest bij de invoer van in totaal 2.150 kilo cocaïne, verdeeld over drie containers, die via de Rotterdamse haven Nederland binnenkwamen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer, met uitzondering van een Ipad die aan de verdachte wordt teruggegeven. De uitspraak benadrukt de ernstige gevolgen van de criminele activiteiten van de verdachte voor de samenleving en de rol die hij heeft gespeeld in de wapen- en drugshandel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/960030-19; 10/960008-21
Datum uitspraak: 14 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. C.W. Flokstra, advocaat te Amsterdam .

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 oktober 2021, 4 november 2021,
10 november 2021 en 14 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging met parketnummer 10/960030-19 is op de terechtzitting van 12 oktober 2020 overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie aangepast.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. E. van Doorn en S. Kubicz hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten met parketnummer 10/960030-19, te weten het medeplegen van de invoer van 100 vuurwapens in de periode tussen 12 januari 2015 en 5 januari 2018 en het medeplegen van het invoeren van respectievelijk 803, 751 en 602 kilo cocaïne in de periode tussen 21 mei en 25 november 2019;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.

4..Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

4.1.
Standpunt verdediging
Op de terechtzitting van 13 oktober 2021 is het Openbaar Ministerie naar aanleiding van het preliminaire verweer van de verdediging niet ontvankelijk verklaard in de vervolging van de onder feiten 1, 3, 5, 6 en 7 van parketnummer 10-960030-19 en feit 1 van parketnummer 10/960008-21 ten laste gelegde feiten. Dit betreffen de verdenkingen ten aanzien van – kortweg – het deelnemen aan een criminele organisatie, het transformeren van vuurwapens, het voorhanden hebben van onderdelen van vuurwapens, de voorbereidingshandelingen tot het vervaardigen van synthetische drugs en het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten omdat – kort gezegd – deze feiten niet vermeld stonden in het Europees aanhoudingsbevel.
4.2.
Conclusie
Het Openbaar Ministerie is niet-ontvankelijk ten aanzien van de feiten 1, 3, 5, 6 en 7 met parketnummer 10/960030-19 en feit 1 met parketnummer 10/960008-21.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Algemene overwegingen
5.1.1.
Aanleiding onderzoek
Op 23 mei 2016 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden bij de firma [naam bedrijf 1] te Slowakije (hierna: [naam bedrijf 1] ). In de daarbij inbeslaggenomen verkoopadministratie stonden diverse Nederlanders geregistreerd als kopers van vuurwapens, waaronder:
  • [naam verdachte] met ID-nummer [ID-nummer 1] ;
  • [naam medeverdachte 1] met ID-nummer [ID-nummer 2] en rijbewijsnummer [rijbewijsnummer 1] ;
  • [naam 1] met rijbewijsnummer [rijbewijsnummer 2] ;
  • [naam 2] met paspoortnummer [paspoortnummer] .
Naar aanleiding van een aantal vondsten van bij [naam bedrijf 1] gekochte wapens in andere Europese landen, onder meer bij terroristische aanslagen en liquidaties, is in 2016 een Joint Investigation Team (hierna: JIT) gestart, waar ook Nederland onderdeel van uitmaakte. In het kader van dit JIT is op 24 september 2018 een kopie van de volledige administratie van [naam bedrijf 1] ontvangen door Europol. Deze informatie is aanleiding geweest voor de start van onderzoek 26Glenwood in begin 2019.
5.1.2.
Omschrijving vuurwapens
In deze zaak is kortgezegd het verwijt dat de verdachten betrokken zijn bij de grootschalige aankoop van wapens en dat die wapens Nederland zijn binnengebracht vanuit Slowakije .
Volgens de Slowaakse wetgeving was het tot juli 2015 toegestaan om akoestische expansiewapens vrij te verkopen. Bij akoestische wapens worden in de loop van volledig functionerende vuurwapens versperringen aangebracht waarmee alleen knalpatronen kunnen worden afgevuurd. [1] Deze wapens kunnen echter op betrekkelijk eenvoudige en goedkope wijze weer geschikt worden gemaakt om er scherpe munitie mee af te vuren. Vanaf juli 2015 is het in Slowakije verboden om vuurwapens om te bouwen naar akoestische expansiewapens om te voorkomen dat deze wapens straffeloos kunnen worden gekocht en omgebouwd tot een vuurwapen. Vanaf dat moment is de verkoop van Flobert vuurwapens toegenomen.
Flobert vuurwapens zijn vuurwapens waarbij in de oorspronkelijke loop een insteekloop is geplaatst. Deze wapens zijn oorspronkelijk bedoeld voor kaliber 9mm patronen maar door de insteekloop zijn ze geschikt voor 6mm patronen.
Net als de akoestische wapens zijn Flobert vuurwapens vrij eenvoudig om te bouwen naar scherp schietende wapens waarbij ook geschoten kan worden met een groter kaliber.
In Nederland is het verboden om - kort samengevat - zonder verlof, consent en vergunning een akoestisch wapen of een Flobert vuurwapen voorhanden te hebben, in te voeren, te vervoeren of om te bouwen naar een vuurwapen.
Niet ter discussie staat dat de verdachte ten tijde van de verweten feiten niet beschikte over de vereiste vergunning en/of verlof om wapens voorhanden te mogen hebben, te mogen vervoeren of te mogen vervaardigen en/of te transformeren en dat hij geen consent had voor de invoer van vuurwapens.
5.1.3.
Gebruik identiteit [naam 1]
Op ten minste 11 momenten, onder meer op 22 mei 2015 en 19 januari 2016, zijn er op naam van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) vuurwapens aangeschaft bij [naam bedrijf 1] te [vestigingsplaats bedrijf 1] in Slowakije (hierna [naam bedrijf 1] ). Hierbij werd ter identificatie het Nederlandse rijbewijs met nummer [rijbewijsnummer 2] op naam van [naam 1] gebruikt. Het document staat sinds 25 juli 2012 als vermist opgegeven. Uit een aangifte van vermissing van [naam 1] blijkt dat hij het rijbewijs sinds 5 juli 2012 niet meer in zijn bezit heeft.
Op grond van de verklaringen van [naam 1] zelf, zijn werkgever, de uren- en ritregistratie van zijn werkgever en zijn pintransacties in Nederland ten tijde van de aankopen in Slowakije , is vast komen te staan dat een ander opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van het rijbewijs van [naam 1] met het oogmerk om zijn eigen identiteit te verhullen en die van [naam 1] te misbruiken. [naam 1] heeft dus niets van doen met de hierna te bespreken aankoop van vuurwapens.
De rechtbank gaat ervan uit dat het criminele samenwerkingsverband dat het rijbewijs van [naam 1] wederrechtelijk heeft gebruikt bij de diverse aankopen van vuurwapens bij [naam bedrijf 1] in Slowakije , steeds dezelfde is. Dat een tot heden onbekend gebleven persoon of groep eveneens misbruik zou hebben gemaakt van de identiteit van [naam 1] is onwaarschijnlijk en daarvoor is geen enkele aanleiding te vinden in het dossier.
5.1.4.
Communicatie via PGP
Op 23 mei 2016 is de verdachte door de politie gecontroleerd in de omgeving van [naam bedrijf 1] in Slowakije . De verdachte had onder andere een BlackBerry telefoon bij zich, waarmee hij volgens zijn eigen verklaring alleen e-mailberichten kon versturen en niet kon bellen. Uit onderzoek bleek dat het e-mailadres dat behoorde bij het IMEI-nummer van dit toestel betrof: [e-mailadres 1]
Op 27 augustus 2019 is onderzoek verricht in een door het NFI samengestelde dataset afkomstig uit de data van Ennetcom ten behoeve van onderzoek 26Glenwood, begrensd door de machtiging van de rechter-commissaris. Op de servers werd gezocht naar informatie over [e-mailadres 1] aan de hand van een gelijknamige zoekterm.
Uit onderzoek kwamen een aantal berichten naar voren met betrekking tot vuurwapens, vuurwapenhandel of bezit van vuurwapens. Andere gebruikers hebben het adres [e-mailadres 1] opgeslagen als " [bijnaam 1 verdachte] " of “ [bijnaam 2 verdachte] ”. Verder lijkt uit OVC-gesprekken tussen medeverdachten [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) en [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) alsof zij de verdachte aanduiden als “
[bijnaam 1 verdachte]”.
Gezien het voorgaande en het feit dat de telefoon onder de verdachte is aangetroffen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte de gebruiker is geweest van het voornoemde e-mailadres en door [naam medeverdachte 3] “
[bijnaam 1 verdachte]” werd genoemd. Hij heeft dit ook niet ontkend.
Eén van de contacten waarmee het adres [e-mailadres 1] contact onderhield, is de gebruiker van het emailadres [e-mailadres 2] Dit adres is opgeslagen in de telefoon van verdachte als “
[bijnaam medeverdachte 3]”. Uit onderzoek op de servers bleek dat 25 gebruikers dit e-mailadres hebben opgeslagen als contactpersoon, onder meer onder de namen “
[bijnaam 1]”, “
[bijnaam 2]” en “
[bijnaam 3]”. Hierbij overweegt de rechtbank dat de vader van de verdachte, [naam medeverdachte 2] , erom bekend staat vrijwel altijd een pet te dragen en dat zowel [bijnaam 1] als [bijnaam 3] een verbastering lijken van “ [naam 3] ”, de voornaam van [naam medeverdachte 3] . Verder blijkt deze gebruiker felicitaties met zijn verjaardag te ontvangen op [datum] , zijnde de geboortedag van [naam medeverdachte 3] .
Al deze omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de [naam medeverdachte 3] de gebruiker is geweest van het e-mailadres [e-mailadres 2] en door de verdachte “
[bijnaam medeverdachte 3]” werd genoemd. Hij heeft dit ook niet ontkend.
5.2.
Bewijswaardering vuurwapenhandel: feit 2 (10/960030-19)
5.2.1.
Standpunt verdediging
Het bewijs tegen de verdachte steunt in belangrijke mate op de verklaringen van medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Door de verdachte is aangevoerd dat de belastende verklaringen van medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. De verklaringen zijn onvoldoende betrouwbaar om te kunnen gebruiken in een bewijsconstructie in de zaak van de verdachte.
De verklaring is onbetrouwbaar door het tijdsverloop en bevat grote onjuistheden en tegenstrijdigheden. De verdediging wijst specifiek op twee punten in de verklaring die door andere bewijsmiddelen worden ontkracht.
Zo verklaart [naam medeverdachte 1] over zijn aankoop op 18 januari 2018 dat hij deze deed in gezelschap van [naam medeverdachte 2] , terwijl uit onderzoek blijkt dat [naam medeverdachte 2] op dat moment niet in Slowakije kan zijn geweest. Met de bankpas van [naam medeverdachte 2] zijn op 18 januari 2018 pintransacties gedaan in Praag.
Dezelfde onjuistheid doet zich voor ten aanzien van de aankoop door [naam medeverdachte 1] op 2 februari 2018. [naam medeverdachte 1] verklaart wederom wapens te hebben aangeschaft in gezelschap van [naam medeverdachte 2] , terwijl uit onderzoek blijkt dat dit niet kan, nu [naam medeverdachte 2] aantoonbaar in Nederland was.
Daarnaast wijst de verdediging op het feit dat ook de politie twijfel heeft uitgesproken over hetgeen [naam medeverdachte 1] verklaart omdat [naam medeverdachte 1] uitdrukkelijk ontkent de wapens naar Nederland te hebben meegenomen en de politie dat niet geloofwaardig vindt.
Ook heeft de verdediging aangevoerd dat [naam medeverdachte 1] zich tijdens het verhoor als getuige bij de rechter-commissaris heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Hierdoor heeft de verdediging geen effectieve adequate ondervragingsmogelijkheid gehad om de verklaringen te kunnen toetsen en dat maakt dat de verklaringen ook om die reden niet kunnen worden gebruikt als bewijs.
Dit alles maakt dat, nu de verklaring van [naam medeverdachte 1] niet als bewijs gebruikt kan worden, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
5.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal hierna uiteen zetten waaruit het bewijs bestaat en ten aanzien van de verklaring van [naam medeverdachte 1] zal, waar nodig, bewijsmiddelen worden aangehaald die zijn verklaring ondersteunen.
[naam medeverdachte 1] heeft, kort gezegd, verklaard dat hij zijn identiteitsbewijs aan de verdachte heeft gegeven, dat de verdachte hem geld gaf waarmee hij naar Slowakije reed, dat hij wapens ophaalde bij [naam bedrijf 1] en ze daarna afgaf aan de verdachte en vanaf 23 mei 2016, nadat de verdachte was gecontroleerd in de omgeving van [naam bedrijf 1] , aan [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] .
Uit het dossier is het navolgende komen vast te staan.
Uit de administratie van [naam bedrijf 1] blijkt dat op 12 januari 2015 een bestelling wapens is geleverd op naam van de verdachte en met vermelding van zijn legitimatie. Voorts blijkt uit een gegevensdrager van [naam bedrijf 1] dat op 19 januari 2015 een email van [naam bedrijf 1] gericht aan het mailadres [e-mailadres 3] met als onderwerp
“EXP CZ 75-p07 Duty 9x19 Blank”is verzonden. De inhoud van de email is niet achterhaald. Het onderwerp betreft echter een omschrijving van een type wapen – waarvan er op 12 januari 2015 drie zijn gekocht – en het emailadres kan worden toegeschreven aan de partner van de verdachte die [naam 4] heet.
Verder is op 21 januari 2015, twee dagen na de aankoop, via e-mail contact geweest tussen de adressen [e-mailadres 3] en [e-mailadres 4] met als onderwerp
“shopping”. Reklamacie betekent “klachten” in het Slowaaks. (
bron is Google Translate)
Op een gegevensdrager van [naam medeverdachte 1] is een email aangetroffen gedateerd 22 januari 2015 van [e-mailadres 5] aan [e-mailadres 6] met als onderwerp “check”. [naam bedrijf 1] vraagt in de e-mail naar contactgegevens. De contactgegevens die worden verzonden is de naam van [naam medeverdachte 1] en zijn adres. [naam medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat deze email is gestuurd door de verdachte toen ze samen bij [naam fastfoodrestaurant] in [plaatsnaam 1] waren.
In de administratie van [naam bedrijf 1] is vervolgens een aankoop van wapens aangetroffen van 31 januari 2015 op naam van [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat hij die dag zijn identiteitsbewijs aan de verdachte heeft afgegeven en dat hij samen met verdachte onderweg was. Hij herinnert zich die specifieke datum omdat het zijn verjaardag was. In de woning van [naam medeverdachte 1] is op een gegevensdrager een screenshot van een bericht aangetroffen. In dat bericht van 31 januari 2015 heeft de vrouw van [naam medeverdachte 1] aan “ [bijnaam 4] ” gestuurd dat [naam medeverdachte 1] met [naam verdachte] (de verdachte) mee is. “ [bijnaam 4] ” vraagt vervolgens wat dat schuift.
Dat [naam medeverdachte 1] en de verdachte samen op pad gingen naar Slowakije , blijkt eveneens uit het feit dat de auto waarin zij reden op 11 januari 2016 is geflitst in Duitsland waarbij de verdachte als bestuurder op de foto staat en [naam medeverdachte 1] als bijrijder.
In de administratie van [naam bedrijf 1] is voorts een verkoop van wapens vermeld op 19 januari 2016 van 15 Walther P99 wapens op naam van [naam 1] . Van [naam 1] is, zoals hiervoor reeds overwogen, komen vast te staan dat zijn identiteitsbewijs is gebruikt voor aankopen bij [naam bedrijf 1] .
[naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in een Audi Q7 naar Slowakije was gereden en dat de verdachte vanaf vliegveld Düsseldorf is teruggevlogen. In het dossier bevindt zich een overzicht van SMS berichten die gewisseld zijn tussen [naam medeverdachte 1] en diens vader op 19 januari 2016 waarin de vader van [naam medeverdachte 1] zegt “
kalm aan met het gaspedaal in zo’n dikke Audi.” De verklaring van [naam medeverdachte 1] dat de verdachte is teruggevlogen wordt ondersteund door een PGP bericht van 19 januari 2016 waarin de verdachte aan medeverdachte [naam medeverdachte 3] schrijft “
Ben geland”.
Vervolgens worden er tussen de verdachte, met bijnaam [bijnaam 1 verdachte] , en [naam medeverdachte 3] , met bijnaam “ [bijnaam medeverdachte 3] ” op 22 januari 2016 PGP berichten gewisseld waarin [naam medeverdachte 3] aan de verdachte vraagt of hij al Walthers verkocht heeft en vraagt de verdachte of de lopen al klaar zijn.
[naam medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat na de controle bij [naam bedrijf 1] de werkwijze is veranderd en hij de wapens afgaf aan [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] . Uit het dossier volgt dat verdachte op 23 mei 2016, op de dag van de doorzoeking bij [naam bedrijf 1] , is gecontroleerd in de onmiddellijke nabijheid van [naam bedrijf 1] . De auto waarin hij reed werd zowel om 15.40 uur als om 20.05 uur daar gesignaleerd en de verdachte is vervolgens onderworpen aan een controle. De Slowaakse politie relateert daarover dat de verdachte een BlackBerry zonder contacten bij zich had en dat hij verklaarde dat hij verkeerd was gereden.
Na 23 mei 2016 komen de namen [naam medeverdachte 1] en [naam 1] geruime tijd niet meer voor in de administratie. De naam van [naam medeverdachte 1] komt dan pas weer voor in de administratie op 28 december 2017 met de aanschaf van “slechts” één wapen. De frequentie van de aankopen op naam van [naam medeverdachte 1] en [naam 1] is dus ook daadwerkelijk gewijzigd.
Dat [naam medeverdachte 1] ook daadwerkelijk bij [naam bedrijf 1] in de winkel kwam om de wapens op te halen, volgt ook uit de herkenning van de medewerker van [naam bedrijf 1] die [naam medeverdachte 1] wel herkent op de foto, en de verdachte niet.
Dat [naam medeverdachte 1] op verzoek van de verdachte de wapens ophaalde blijkt voorts nog uit het feit dat de verdachte een aantal keer auto’s heeft gehuurd en betaald waarbij [naam medeverdachte 1] als bestuurder is opgegeven. Met deze auto’s is [naam medeverdachte 1] daadwerkelijk naar Slowakije gereden.
Is de verklaring van [naam medeverdachte 1] betrouwbaar?
De verdediging heeft twee punten aangevoerd waaruit zou blijken dat de verklaring inhoudelijk niet klopt. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard over de aankoop op 18 januari 2018 dat hij daarbij in gezelschap van [naam medeverdachte 2] was. Die verklaring is volgens de verdediging onjuist omdat uit het dossier blijkt dat op die dag pintransacties plaatsvonden in Praag met de pinpas op naam van [naam medeverdachte 2] . De rechtbank overweegt dat dit niet betekent dat de verklaring van [naam medeverdachte 1] onjuist moet zijn, nu dit niet veel meer zegt dan dat een pinpas van [naam medeverdachte 2] in Praag is gebruikt, alwaar ook zijn echtgenote was en verbleef in een hotel. Dit sluit niet uit de [naam medeverdachte 2] op het moment van de pintransacties met [naam medeverdachte 1] bij [naam bedrijf 1] is geweest.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de [naam medeverdachte 1] zich vergist heeft over de betrokkenheid van [naam medeverdachte 2] bij de wapenaankoop op 2 februari 2018 en dat zou zijn belastende verklaring jegens de verdachte onbetrouwbaar maken, aldus de verdediging. De rechtbank overweegt dat gelet op het grote aantal wapenaankopen, het denkbaar is dat [naam medeverdachte 1] zich heeft vergist. Dat gaat echter over een feit dat niet op de tenlastelegging van de verdachte staat en is, in het licht van het groot aantal details die wel kloppen van zijn verklaring, van gering belang.
Al het bovenstaande leidt ertoe dat de verklaring van [naam medeverdachte 1] over de feitelijke gang van zaken rondom de wapeninkopen en de rol van de verdachte in voldoende mate wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen in het dossier en betrouwbaar is.
Het is juist dat de [naam medeverdachte 1] heeft ontkend dat hij de wapens naar Nederland heeft vervoerd en dat de politie dat niet geloofwaardig vindt. Dat maakt zijn verklaring echter niet dusdanig onbetrouwbaar dat [naam medeverdachte 1] niet gevolgd kan worden in hetgeen hij verklaard heeft over de feitelijke gang van zaken rondom de aanschaf van de wapens in Slowakije .
Hieruit volgt dat de verklaringen van [naam medeverdachte 1] in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat zijn verklaring betrouwbaar is.
Beroep op de Vidgen jurisprudentie
Dan is de vraag of de verklaring van [naam medeverdachte 1] gebruikt mag worden voor het bewijs. [naam medeverdachte 1] heeft zich op zijn verschoningsrecht beroepen bij zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris. De verdediging heeft dus geen vragen kunnen stellen om de verklaring te toetsen en de bewezenverklaring steunt voor een belangrijk deel op de verklaring van [naam medeverdachte 1] . De vraag is of de procedure als geheel eerlijk is gegaan en of de verdachte in voldoende mate is gecompenseerd. Daarover geldt het volgende.
De verzoeken van de verdediging zijn allemaal toegewezen en uitgevoerd. [naam medeverdachte 1] heeft zich inderdaad beroepen op zijn verschoningsrecht bij de rechter-commissaris. Op uitdrukkelijk verzoek van de verdachte is echter afgeweken van de oorspronkelijke planning van de inhoudelijke behandeling van de zaak bij de rechtbank, in die zin dat het pleidooi van de verdachte heeft mogen plaatsvinden
nadatde zaak van [naam medeverdachte 1] was behandeld ter terechtzitting. Namens de verdachte heeft een advocaat de terechtzitting bijgewoond waar [naam medeverdachte 1] een verklaring heeft afgelegd. Alhoewel strikt genomen de verklaring van [naam medeverdachte 1] ter terechtzitting niet als strafrechtelijk bewijs in de zaak van de verdachte dient, geldt dat de verklaring van [naam medeverdachte 1] door de verdachte aangehoord en getoetst kon worden. Dat de verdachte daar ook gebruik van heeft gemaakt blijkt uit het pleidooi dat namens de verdachte is gevoerd. Daarin wordt aandacht besteed aan hetgeen [naam medeverdachte 1] op de zitting heeft verklaard.
Nu de verdediging op deze wijze alsnog de verklaring van [naam medeverdachte 1] heeft aangehoord en daarop in het pleidooi heeft kunnen ingaan, is de conclusie dan ook dat de procedure als geheel eerlijk is gegaan en dat de verdachte in voldoende mate is gecompenseerd voor het niet kunnen effectueren van een behoorlijke ondervragingsgelegenheid.
Invoer in Nederland
Namens de verdachte is bepleit dat niet bewezen kan worden dat alle wapens die aan de verdachte worden toegerekend door de aankoop in Slowakije , daadwerkelijk Nederland zijn binnengebracht. De rechtbank stelt vast dat het op zichzelf juist is dat niet van ieder individueel wapen een bewijsmiddel voorhanden is dat het wapen in Nederland is terechtgekomen. Dit maakt echter niet dat de verdenking, gezien de onderlinge samenhang in alle bewijsmiddelen, niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de verdachte geldt dat het wapen dat op 12 januari 2015 op zijn naam is gekocht op 4 februari 2019 bij een onderzoek naar een schietpartij in Nederland is aangetroffen.
Verder is op een wapen dat op 10 september 2020 in Nederland is aangetroffen, DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen. Dit wapen is aangekocht bij [naam bedrijf 1] in Slowakije .
De wapens zijn omgebouwd door een medeverdachte in Nederland. Dit blijkt uit de PGP berichten die verdachte uitwisselde met [naam medeverdachte 3] op 21 januari 2016

Wanneer zijn die lopen denk klaar” en op 22 januari 2016 vraagt de verdachte weer “
Zijn die lopen al klaar” en even later “
Ok wat duurt lang dan, vast even alles eruit halen, flobert en nummers.”
In 2019 worden OVC-gesprekken beluisterd waarin [naam medeverdachte 2] onder andere zegt dat “
[naam 5] zet ook die demper, kan er op met schroefdraad of niet.” [naam medeverdachte 3] vraagt zich vervolgens af “
Ja, wie moet het anders doen.”Met [naam 5] wordt bedoeld medeverdachte [naam medeverdachte 4] , woonachtig in [woonplaats medeverdachte 4] .
De medeverdachte [naam medeverdachte 5] heeft bekend dat hij de wapens vanaf juli 2018 naar Nederland bracht en dat hij als koerier optrad. [2] De rechtbank gaat er vanuit dat [naam medeverdachte 5] de taak van [naam medeverdachte 1] heeft overgenomen die bij de wapenaankopen tot juni 2018 was betrokken.
Gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, wordt het binnenbrengen van alle wapens zoals omschreven op de tenlastelegging bewezen geacht.
5.2.3.
Beroep
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een leidinggevende rol had in de invoer, ombouw en handel in vuurwapens. Dat heeft de verdachte (onder meer) gedaan met het oog op financieel gewin. Gezien de PGP-gesprekken met medeverdachten waarin onder meer wordt besproken voor welk bedrag de vuurwapens worden in- en doorverkocht, wordt vastgesteld dat de verdachte zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn onderhoud te voorzien heeft bezig gehouden met het medeplegen van de invoer van vuurwapens en hij daarvan dus een beroep heeft gemaakt
.
5.2.4.
Conclusie
De rechtbank acht de verklaringen van [naam medeverdachte 1] betrouwbaar en gebruikt deze verklaringen als bewijsmiddel. Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 100 vuurwapens in de periode tussen 12 januari 2015 en 5 januari 2018.
5.3.
Bewijswaardering cocaïnetransporten: feit 4 (10/960030-19)
5.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is van (boos) opzet. Concrete wetenschap van de hoeveelheden van 803, 751 en 602 kilo kan niet op een bewijsmiddel worden gegrond. In geval van een bewezenverklaring zou slechts voorwaardelijk opzet kunnen worden vastgesteld. Daarnaast heeft de verdachte niet zo’n cruciale rol gehad als de officier van justitie hem toebedeelt.
5.3.2.
Beoordeling door de rechtbank
Container met nummer [containernummer 1]
Vast staat dat een partij cocaïne met een nettogewicht van 803,683 kilogram vanuit Ecuador via de Rotterdamse haven Nederland is ingevoerd. Deze partij cocaïne zat verstopt in een container met een lading bananen.
Het schip dat de container vervoerde is op dinsdag 15 oktober 2019 omstreeks 04:00 uur in de haven van Rotterdam aangekomen. De container is gelost bij [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ). De container was bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf 3] , gevestigd in [vestigingsplaats bedrijf 3] , welk bedrijf de container met behulp van een daartoe bestemde pincode op 16 oktober 2019 om 13:32 uur heeft voorgemeld.
Nadat er aanwijzingen waren dat zich in de container verdovende middelen bevonden, is er op 16 oktober 2019 een onderzoek gestart aan de container wat heeft geleid tot de vondst van in totaal 801 pakketten van elk circa 1 kilo met (op dat moment vermoedelijk) cocaïne. Van deze pakketten zijn 30 verschillende monsters gemaakt die zijn onderzocht door het Douane laboratorium dat uiteindelijk heeft vastgesteld dat alle 30 monsters cocaïne bevatten.
Nadat de douane de cocaïne op 16 oktober 2019 uit de container had verwijderd, is een terugplaatsmonster op een dummy pakket geplaatst, zijn de betreffende pallets zo veel als mogelijk weer in originele staat opgebouwd en is de container laat in de avond ter beschikking gesteld van de rederij om zijn originele route te vervolgen.
Betrokkenheid van verdachte bij de invoer
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte – die over geen van de containers een inhoudelijke verklaring heeft willen afleggen – heeft in september/oktober 2019 aan medeverdachte [naam medeverdachte 6] (hierna: [naam medeverdachte 6] ) gevraagd of hij een “containerboer” kon regelen die containers voor hem zou vervoeren. [naam medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij hierop geantwoord heeft dat hij ene “ [naam 6] ” kende. Uit telefoongegevens blijkt dat [naam medeverdachte 6] op 15 oktober 2019 telefonisch contact heeft gehad met [naam 7] en zijn zoon getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) beiden werkzaam bij transportbedrijf [naam bedrijf 4]
[naam getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 15 oktober 2019 op zijn bedrijf werd bezocht door de verdachte en [naam medeverdachte 6] , hetgeen wordt bevestigd door de bakengegevens van de auto van de verdachte. [naam getuige] kende de verdachte daarvoor nog niet, [naam medeverdachte 6] kende hij wel. De verdachte stelde zich tijdens dit bezoek aan [naam getuige] voor als “ [naam 8] ” en heeft een mobiel telefoonnummer aan [naam getuige] gegeven dat de politie aan de verdachte toeschrijft.
[naam getuige] heeft verder verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd om op 16 oktober 2019 een koelcontainer met bananen te vervoeren naar [plaatsnaam 2] . Daarna moest de container naar Zeeland, maar de verdachte gaf geen plaatsnaam. De verdachte heeft heel vaak gevraagd of het ‘vandaag’ kon en hij heeft gezegd dat het niet uitmaakte hoeveel het zou kosten, desnoods zou hij het vierdubbele betalen. Nadat [naam getuige] had aangedrongen op de voor het vervoer benodigde bedrijfsgegevens, is de verdachte buiten gaan bellen en vervolgens is hij samen met [naam medeverdachte 6] vertrokken.
Diezelfde dag omstreeks 15:19 uur heeft [naam medeverdachte 6] telefonisch tegen [naam getuige] gezegd dat hij binnen vijf minuten een e-mail zou ontvangen met de gegevens van de container. Die dag om 15:29 uur heeft [naam getuige] een e-mail ontvangen van het e-mailadres [e-mailadres 7] . In deze e-mail stonden onder meer het containernummer [containernummer 1] en de pincode die identiek was aan de pincode waarmee [naam bedrijf 3] de container heeft voorgemeld. [naam getuige] heeft deze e-mail gedeeld met de politie en een afschrift daarvan bevindt zich in het dossier. [naam getuige] heeft verklaard dat hij er geen goed gevoel bij had en dat de e-mail onprofessioneel op hem overkwam.
Uit onderzoek bij Google is gebleken is dat het e-mailadres [e-mailadres 7] op 15 oktober 2019 om 15:21 uur is aangemaakt, aldus twee minuten nadat [naam medeverdachte 6] [naam getuige] telefonisch vertelde dat de e-mail er binnen vijf minuten aan zou komen.
[naam getuige] heeft de container via de website van [naam bedrijf 2] opgezocht en tegen de verdachte en [naam medeverdachte 6] gezegd dat de container nog niet van boord was, dat er een douanescan vermeld werd in het systeem en dat het nog wel tot vrijdagochtend zou kunnen duren voordat hij opgehaald kon worden. De verdachte heeft [naam getuige] gevraagd of er een vrachtwagen bij de terminal gezet kon worden die net zo lang zou wachten totdat de container meegenomen kon worden. [naam getuige] heeft tegen de verdachte gezegd dat hij de container niet zou gaan vervoeren.
Die avond heeft de verdachte in een sms-bericht aan [naam medeverdachte 6] gevraagd “
ben je er al?” waarop [naam medeverdachte 6] heeft geantwoord “
er staat scan bij”. De verdachte heeft gereageerd “
Dat is niet veranderd”. De volgende dag (16 oktober 2019) hebben [naam medeverdachte 6] en medeverdachte [naam medeverdachte 7] (hierna: [naam medeverdachte 7] ) telefonisch contact gehad waarbij [naam medeverdachte 6] tegen [naam medeverdachte 7] heeft gezegd dat hij moest vragen of hij ( [naam medeverdachte 7] ) wat geregeld kan krijgen dat iemand “dat ding” ophaalt. Kort daarna heeft [naam medeverdachte 6] het mobiele nummer van de verdachte per sms-bericht naar [naam medeverdachte 7] gestuurd met de boodschap dat [naam medeverdachte 7] dat nummer moet bellen. Vervolgens heeft er een telefoongesprek tussen de verdachte en [naam medeverdachte 7] plaatsgevonden waarin onder meer het volgende is gezegd:
[naam verdachte] : een container nu voormelden, zal dat lukken? Willen betalen we gewoon goed voor.
(…)
[naam medeverdachte 7] : nee dat zei ik tegen [naam medeverdachte 6] ook al. Ik heb het toevallig een keertje uitgelegd: Ik moet 2 of 3 dagen hebben.
(…) luister, om dat via hem te laten lopen. Als die via rechtstreeks loop weet je wel via nummer 2 waar jij over had? (…)
[naam medeverdachte 7] : ik zeg joh, dan moet ik even wat afgeven. Dan ligt ie voorop, dan is die gewoon voor ons. Maar ja, weet je wat het is. Ik krijg nu alles op het laatste moment aangeleverd en ik krijg het niet… dat gaat niet. Zo werkt dat niet.
(…)
[naam verdachte] : en alleen voormelden lukt je ook niet? Nee.. om op te halen?
[naam medeverdachte 7] : nee nee nee. Weet je wat het is, je moet het zo zien die ik heb is geen eigen rijder en die andere voor nummer 1 om het zo maar te zeggen weet je wel, gewoon op de normale manier.
(…)
[naam verdachte] : en die nummer 2 wil het zeker in de toekomst doen?
[naam medeverdachte 7] : ja dat maakt ze geen flikker uit dat is dat is, dat maakt allemaal niet uit. Dat moeten we even indekken, dat moeten we opzetten snap je. (…) Tuurlijk willen hun best wel wat risico’s nemen maar daar moet gewoon wat tegenover staan. En ik weet wel hoe het in elkaar steekt.
[naam verdachte] : Dat is geen probleem.
[naam medeverdachte 7] : nee nee. Maar de worden hun wel meer vette vis voorgehouden. Snap je?
[naam verdachte] : ja ja ja
In de ochtend van 17 oktober 2019 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen [naam getuige] en de verdachte. [naam getuige] heeft hierbij verteld dat de container vrijgegeven is. De verdachte heeft vervolgens nogmaals gevraagd of [naam getuige] de container op wilde halen en zegt daarbij dat het niet uitmaakt hoeveel hij moet betalen. [naam getuige] heeft medegedeeld dat hij geen tijd heeft. Enkele minuten daarna heeft [naam medeverdachte 6] een Sms-bericht naar [naam medeverdachte 7] gestuurd met het verzoek om hem te bellen. Ongeveer een half uur daarna heeft dat telefoongesprek plaatsgevonden waarin onder andere is gezegd:
[naam medeverdachte 6] : Ik moet er eentje hebben. Hij is groen nu.
(…)
[naam medeverdachte 7] : ik ga bellen, ik ga kijken. (…)
[naam medeverdachte 7] : ja is goed man
[naam medeverdachte 6] : ik wacht even een uurtje ofzo en dan regel ik het zelf. Het moet wel gebeuren nu.
[naam medeverdachte 7] : ja dat weet ik maar je kan het er zelf toch niet uithalen
[naam medeverdachte 6] : nee zelf niet, maar het moet wel gebeuren
Conclusie aangaande de container met nummer [containernummer 1]
Gelet op al het voorgaande staat vast dat de verdachte een aanzienlijke organisatorische rol heeft gehad bij de (verlengde) invoer van cocaïne binnen Nederlands grondgebied. Het is de verdachte geweest die het initiatief heeft genomen én grote moeite heeft gedaan om een vervoerder te vinden en hij heeft [naam medeverdachte 6] op verschillende momenten hierbij betrokken. Dit alles met de kennelijke bedoeling de cocaïne uit te (laten) halen in [plaatsnaam 2] alwaar [naam medeverdachte 6] een loods huurt. De verdachte heeft klaarblijkelijk in contact gestaan met (een) ander(en) die hem hebben ingelicht over de komst van de container met cocaïne en hem de gegevens van die container hebben verstrekt.
Aangezien de verdachte niet de reguliere vervoerder van de container was, kan het niet anders dan dat hij onbevoegd de pincode en overige gegevens heeft weten te bemachtigen. Die gegevens zijn met behulp van een vals e-mailbericht dat kort van tevoren was aangemaakt, naar de beoogde vervoerder verstuurd. De verdachte had hierbij veel haast en was bereid extra te betalen.
De rechtbank overweegt verder dat in zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een zeer grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich met betrekking tot de verdachte niet voor. Gezien deze feiten en omstandigheden en de inhoud van het telefoongesprek met [naam medeverdachte 7] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de container. Er is dus sprake van opzet in de zin van willens en wetens handelen. Dat verdachte wellicht niet wist wat het exacte gewicht van de lading cocaïne was, doet hieraan niet af.
Container met nummer [containernummer 2]
Vast staat dat een partij cocaïne met een nettogewicht van 751,9 kilogram vanuit Ecuador via de Rotterdamse haven Nederland is ingevoerd. Deze partij cocaïne zat verstopt in een container met een lading bananen.
Het schip dat de container vervoerde is op 29 oktober 2019 Nederland binnengekomen en heeft de container gelost in de Rotterdamse haven bij [naam bedrijf 2] . De container was bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf 3] , gevestigd in [vestigingsplaats bedrijf 3] .
Medeverdachte [naam medeverdachte 8] (hierna: [naam medeverdachte 8] ) is eigenaar van een transportbedrijf en heeft op 31 oktober 2019 omstreeks 00:37 uur de container voorgemeld op Portbase waarbij het containernummer, pincode en laad- en losgegevens zijn ingevoerd.
Kort daarna heeft een medewerker van [naam bedrijf 3] getracht de container voor te melden. Toen hij erachter kwam dat de container reeds was voorgemeld, heeft hij de douane ingelicht.
Op 31 oktober 2019 is een onderzoek gestart aan de container wat heeft geleid tot de vondst van in totaal 705 pakketten van elk circa 1 kilo. Van 30 willekeurig geselecteerde pakketten is een monstername gedaan, welke monsters zijn onderzocht door het Douane laboratorium dat uiteindelijk heeft vastgesteld dat alle 30 monsters cocaïne bevatten.
Nadat de douane de cocaïne op 31 oktober 2019 uit de container had verwijderd, is een terugplaatsmonster geplaatst, zijn de betreffende pallets weer voor zover mogelijk in originele staat opgebouwd en is de container ter beschikking gesteld van de rederij om zijn originele route te vervolgen.
Betrokkenheid van verdachte bij de invoer
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Medeverdachte [naam medeverdachte 8] (hierna: [naam medeverdachte 8] ) heeft verklaard dat de verdachte hem op 1 oktober 2019 heeft benaderd met de algemene vraag of hij containers voor hem wilde vervoeren, onder andere vanuit Rotterdam. Hier hebben zij meerdere keren contact over gehad. Volgens de verklaring van [naam medeverdachte 8] en de bakengegevens van de auto van de verdachte is de verdachte op 24 oktober 2019 op het bedrijf van [naam medeverdachte 8] aanwezig geweest. De verdachte heeft [naam medeverdachte 8] toen medegedeeld dat hij moest zorgen voor een geactiveerde cargokaart zodat [naam medeverdachte 8] het havengebied van Rotterdam binnen kon komen en dat hij moest zorgen voor een account van Portbase (digitaal platform waarop een container onder meer kan worden voorgemeld). Uit onderzoek is gebleken dat de cargokaart van [naam medeverdachte 8] op 25 oktober 2019 is geactiveerd.
Op verzoek van de verdachte is [naam medeverdachte 8] op 26 oktober 2019 in een vrachtwagen naar de Rotterdamse haven gereden, alwaar zij door een observatieteam zijn gezien terwijl zij met elkaar in gesprek waren in [naam restaurant] op de Maasvlakte. [naam medeverdachte 8] heeft bij de politie verklaard dat hij in de veronderstelling was dat hij de container op dat moment zou gaan vervoeren, maar dat ter plaatse bleek dat de container nog niet van het schip af was.
Enkele dagen later, op 30 oktober 2019, heeft de verdachte iets voor middernacht weer een bezoek aan [naam medeverdachte 8] gebracht. De verdachte vroeg [naam medeverdachte 8] of hij de container de volgende ochtend in Rotterdam op kon halen en naar [vestigingsplaats bedrijf 3] kon brengen. Nadat [naam medeverdachte 8] had gevraagd om gegevens, heeft de verdachte zijn ‘klant’ gebeld en vervolgens kreeg [naam medeverdachte 8] een e-mail. [naam medeverdachte 8] heeft verklaard dat hij deze e-mail niet heeft bewaard maar dat hij afkomstig was van een bedrijf genaamd [naam bedrijf 3] . In deze e-mail (waarvan [naam medeverdachte 8] een fotobestand aan de politie heeft verstuurd dat onderdeel is van het dossier) stonden onder andere het containernummer [containernummer 2] en de correcte pincode vermeld. [naam medeverdachte 8] heeft met behulp van deze gegevens in bijzijn van de verdachte de container voorgemeld.
In de vroege ochtend van 31 oktober 2019 is [naam medeverdachte 8] op verzoek van de verdachte met een vrachtwagen naar de Rotterdamse haven gegaan, waar de verdachte op dat moment ook was. Omdat de cargokaart van [naam medeverdachte 8] het niet deed, kwam hij het terrein van [naam bedrijf 2] niet op. Uit telefoongegevens blijkt dat hij en de verdachte om 04:39 uur telefonisch contact hebben gehad over het feit dat [naam medeverdachte 8] niet door de poort kon komen en de verdachte heeft toen gezegd dat hij terug moest komen naar Plaza, de parkeerplaats voor vrachtwagens nabij [naam bedrijf 2] .
Later die dag is [naam medeverdachte 8] nogmaals naar [naam bedrijf 2] gereden en ook toen kon hij de container niet ophalen en kreeg hij te horen dat er een algehele blokkade op zat. Enkele dagen later, op 3 november 2019, is de verdachte bij [naam medeverdachte 8] thuis langsgegaan en heeft hij hem nogmaals gevraagd de container op te halen en heeft hij verteld dat de container naar [plaatsnaam 2] gebracht moest worden.
Op 6 november 2019 is er een persbericht uitgegaan dat betrekking heeft op de vondst van de deze partij cocaïne. Op 15 november 2019 hebben [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] telefonisch contact gehad waarbij onder meer is gezegd:
[naam medeverdachte 7] : nee maar laten we eerlijk zijn, er werd geroepen van het zijn een paar sporttassen en als je kijkt wat er natuurlijk is opgepakt, dat zit niet in sporttassen. Snap je wat ik bedoel dat contrast is zo groot he!
[naam medeverdachte 6] : jaja
Conclusie aangaande de container met nummer [containernummer 2]
Gelet op het voorgaande zijn er grote overeenkomsten met de eerste invoer van cocaïne die slechts twee weken daarvoor plaatsvond. De betrokkenheid van de verdachte is nagenoeg gelijk. Wederom heeft de verdachte een vervoerder benaderd met het verzoek een container uit Ecuador met als hoofdlading bananen vervoeren vanaf Rotterdam, naar [plaatsnaam 2] en als eindbestemming [vestigingsplaats bedrijf 3] . De twee partijen hadden overeenkomstige droogstempels (merk) van TLM en JEP. Ook ditmaal is naar alle waarschijnlijkheid gebruik gemaakt van het valse e-mailadres [e-mailadres 7] en heeft de verdachte de containergegevens wederom onbevoegd verkregen.
Gezien deze feiten en omstandigheden en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de eerste container, acht de rechtbank ook ten aanzien van deze tweede ten laste gelegde invoer wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de container en is er dus sprake van opzet in de zin van willens en wetens handelen.
Container met nummer [containernummer 3]
Vast staat dat een partij cocaïne met een nettogewicht van 602,32 kilogram vanuit Brazilië via de Rotterdamse haven Nederland is ingevoerd. Deze partij cocaïne zat verstopt in een container met een lading koffie. Deze container is op 9 november 2019 in de haven van Rotterdam aangetroffen op het terrein van [naam bedrijf 2] . De container was bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf 5] in [vestigingsplaats bedrijf 5] .
Op 9 november 2019 heeft de politie een onderzoek gestart aan de container wat heeft geleid tot de vondst van in totaal 602 pakketten van elk circa 1 kilo. 30 pakketten zijn door middel van een monstername onderzocht door het Douane laboratorium dat uiteindelijk heeft vastgesteld dat alle 30 monsters cocaïne bevatten.
Nadat de douane de cocaïne op 9 november 2019 uit de container had verwijderd, is een terugplaatsmonster op een dummy pakket geplaatst, zijn de leeggehaalde balen met dummypakketten gevuld en is de container zo veel mogelijk in originele staat opgebouwd en ter beschikking gesteld van de rederij om zijn originele route te vervolgen.
Betrokkenheid van verdachte bij de invoer
[naam medeverdachte 8] heeft verklaard dat de verdachte hem wederom heeft verzocht om een container te vervoeren vanaf Rotterdam. Omdat [naam medeverdachte 8] het zelf te druk had, heeft hij [naam 9] (hierna: [naam 9] ) gevraagd voor het feitelijke vervoer. De verdachte heeft in een telefoongesprek op 5 november 2019 met [naam medeverdachte 8] besproken welk type vrachtwagen er nodig was voor de opdracht. [naam medeverdachte 8] heeft later die middag voor de duur van een week een vrachtwagen gehuurd.
[naam 9] , die de opdracht voor het vervoer van de container had aanvaard, heeft verklaard dat hij de verdachte al een tijd kende en dat hij op 5 november 2019 samen met hem naar de Rotterdamse haven toe is gegaan om zijn cargokaart te activeren zodat hij de Terminal van [naam bedrijf 2] op zou kunnen. Gegevens van [naam bedrijf 7] bevestigen dat de cargokaart van [naam 9] op 5 november 2019 is geactiveerd.
In de avond van 9 november 2019 heeft de verdachte gebeld naar [naam medeverdachte 8] met de mededeling dat er voorgemeld moest gaan worden. Enkele minuten daarna heeft de verdachte nog een keer gebeld en gezegd tegen [naam medeverdachte 8] dat er een e-mail onderweg was.
Uit onderzoek in de computer van [naam medeverdachte 8] blijkt dat hij op 10 november 2019 om 11:17 uur een e-mailbericht heeft ontvangen afkomstig van het e-mailadres [e-mailadres 8] . In dit bericht wordt een ophaalopdracht aan [naam medeverdachte 8] gegeven voor de container met nummer [containernummer 3] en is onder meer de correcte pincode vermeld.
De eigenaar van [naam bedrijf 5] heeft verklaard dat voormeld e-mailadres niet in gebruik is bij zijn bedrijf en dat het afleveradres dat vermeld wordt in de e-mail, een verouderd adres is.
Aan de hand van de gegevens in het e-mailbericht heeft [naam medeverdachte 8] de container op 10 november 2019 om 11:38 uur voorgemeld. Op 11 november 2019 is [naam 9] met de vrachtwagen naar de Rotterdamse haven gegaan met de bedoeling de container op te halen. Blijkens telefoongesprekken en de verklaring van [naam 9] heeft hij daar meerdere uren gewacht omdat de container niet was vrijgegeven. In de middag is hij samen met de verdachte geobserveerd in [naam restaurant] waar zij ongeveer een uur hebben zitten praten over het vrijgeven van de container waarbij de verdachte [naam 9] heeft verzocht om te wachten en de vrachtwagen te laten staan. [naam 9] heeft gezegd dat hij tot half zes zou wachten en daarna zou vertrekken.
Ook ten aanzien van deze invoer van cocaïne wordt acht geslagen op het telefoongesprek op 15 november 2019 tussen [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] waarin wordt gesproken
“laten we eerlijk zijn, er werd geroepen van het zijn een paar sporttassen en als je kijkt wat er natuurlijk is opgepakt, dat zit niet in sporttassen. Snap je wat ik bedoel dat contrast is zo groot he!”
Conclusie aangaande de container met nummer [containernummer 3]
Met deze laatste container heeft de verdachte zich binnen een periode van ruim 3 weken voor de derde keer schuldig gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne. Wederom heeft hij kennis van de komst van een container met cocaïne uit Zuid-Amerika naar Nederland en heeft hij het initiatief genomen voor het vervoer daarvan door derden. Ook nu worden er onbevoegd verkregen containergegevens door c.q. via hem verstuurd en is er gebruik gemaakt van een vals e-mailadres. Gezien deze feiten en omstandigheden en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de eerste en tweede container, acht de rechtbank ook ten aanzien van deze derde ten laste gelegde invoer wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de container en is ook in dit geval sprake van opzet in de zin van willens en wetens handelen.
5.3.3.
Conclusie ten aanzien van feit 4
De verdachte heeft zich binnen korte tijd drie keer schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de verlengde invoer van in totaal ruim 2.150 kilo cocaïne en hij heeft hierbij opzettelijk gehandeld.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde met parketnummer 10/960030-19 heeft begaan op die wijze dat:
2. ( zaaksdossiers C01, C02 en C03)
hij op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 12 januari 2015 tot en
met 5 januari 2018 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
(telkens) zonder consent in totaal 100 vuurwapens, althans een groot aantal
vuurwapens, als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 in de zin van artikel 1
onder 3 van de Wet wapens en munitie (aangekocht bij de firma [naam bedrijf 1]
te Slowakije ), te weten:
  • 12 pistolen van het merk Glock en/of CZ en/of VZ aangekocht op of omstreeks 12 januari 2015 (zaaksdossier 02);
  • 61 pistolen van het merk Walther en/of Steyer en/of CZ aangekocht op of
omstreeks 22 mei 2015 (zaaksdossier 02);
  • 5 pistolen van het merk Walther aangekocht op of omstreeks 19 januari 2016 (zaaksdossier 02);
  • 1 pistool van het merk Grand Power aangekocht op of omstreeks 28 december
2017 (zaaksdossier 03);
11 pistolen van het merk Grand Power aangekocht op of omstreeks 5januari 2018
(zaaksdossier 03);
heeft doen binnenkomen en/of heeft overgedragen en/of die vuurwapens voorhanden
heeft gehad,
en hij van het ter beschikking stellen en/of verhandelen van wapens een beroep of
gewoonte heeft gemaakt;
4. ( zaaksdossiers C07 en C09)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2019 tot en met
9 november 2019 te [plaatsnaam 9] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
(telkens) opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
  • (ongeveer) 803,683 kilogram cocaïne (op of omstreeks 15 oktober 2019) en;
  • (ongeveer) 751,9 kilogram cocaïne (op of omstreeks 29 oktober 2019) en;
  • (ongeveer) 602,32 kilogram cocaïne (op of omstreeks 9 november 2019)
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De voortgezette handeling van
feit 2: handelen in strijd met de artikelen 14, eerste lid, 26, eerste lid en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en de feiten begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en van het plegen van het misdrijf een beroep wordt gemaakt;
feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in de periode van 12 januari 2015 tot en met 5 januari 2018 schuldig gemaakt aan de handel in vuurwapens. De verdachte heeft hierin een leidende rol vervuld en kan worden gezien als opdrachtgever. In het begin is hij zelf degene geweest die naar [naam bedrijf 1] in Slowakije is gegaan om daar vuurwapens te kopen. Later heeft hij [naam medeverdachte 1] hiervoor ingeschakeld. [naam medeverdachte 1] kreeg van de verdachte een groot contant geldbedrag mee en kocht daarmee de wapens in Slowakije op zijn naam. Vervolgens kwamen de wapens weer in handen van [naam familie] . Een groot deel van de aangekochte wapens zijn terecht gekomen in het Nederlandse criminele circuit, waar zij omgebouwd werden tot scherp schietende wapens.
De verdachte is er mede verantwoordelijk voor dat er 100 vuurwapens in het verkeer zijn gebracht. Deze vuurwapens worden gebruikt in het criminele circuit waar bedreiging en liquidaties niet worden geschuwd. Dat blijkt ook uit het feit dat aangekochte wapens zijn gebruikt bij liquidaties. Het draagt er ook aan bij dat wapens eenvoudig verkregen kunnen worden en in verkeerde handen vallen. De incidenten waarbij wapens worden getoond zijn talrijk en het gemak waarmee ze worden gebruikt in de maatschappij schokkend. De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit.
De verdachte had hierbij een leidende rol. Hij heeft gebruikt gemaakt van jongere mensen die het risico liepen gepakt te worden. Hij gebruikte een identiteitsbewijs van één van hen en liet, in elk geval één van hen, naar Nederland rijden met de wapens. De verdachte liep daardoor minder risico. De jongere verdachten zijn kwetsbaar en konden wat extra geld goed gebruiken.
Verder is de verdachte schuldig aan het invoeren van in totaal bijna 2.200 kilo cocaïne verdeeld over drie containers. De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele drugshandel.
De invoer en handel in verdovende middelen draagt bij aan ernstige vormen van nietsontziend geweld dat de maatschappij ontwricht. Dat de verdachte in combinatie met de invoer van cocaïne ook wapens invoert geeft aan dat hij voor deze geweldspiraal mede verantwoordelijk is. Nederland wordt in de wereld gezien als drugs transit/traffic land met alle negatieve (diplomatieke en economische) gevolgen van dien.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
9 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
10 september 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op het tijdsverloop. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officieren van justitie is geëist, mede omdat de rechtbank het met de raadsman eens is dat in het voordeel van de verdachte rekening gehouden dient te worden met de nieuwe VI-regeling.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Door de verdachte is gevraagd om de schorsing van zijn voorlopige hechtenis te laten voortduren. De rechtbank begrijpt dat de detentie grote gevolgen heeft voor zijn gezin maar de feiten, die nu bewezen zijn verklaard, zijn te ernstig om de schorsing niet op te heffen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen met onderstaande nummers verbeurd te verklaren:
4. 57233 STE6.01.01.005 (Iphone);
5. 572783 1WUS305.01.001 (Ipad).
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen met onderstaande nummers te onttrekken aan het verkeer:
6. 572786 STE6.01.01.001 (Iphone);
7. 571128 RIJ111101a.03.02.001 (BQ Aquarius X2);
8. LERAA16019_385501 (2 gebogen laders);
9. LERAA16019_385502 (Laderkliphouder).
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gevorderd om enkel de Ipad terug te geven aan de verdachte, omdat deze van zijn zoontje is.
9.3.
Beoordeling door de rechtbank
Het in beslag genomen goed met nummer 4 zal worden verbeurd verklaard. De in beslag genomen goederen met nummers 6 tot en met 9 zullen worden onttrokken aan het verkeer. De bewezen feiten zijn met behulp van voornoemde goederen begaan. Ten aanzien van het in beslag genomen goed met nummer 5 (Ipad) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte nu niet is gebleken dat daarmee strafbare handelingen zijn gepleegd.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging voor de feiten onder 2 en 4 met parketnummer 10/960030-19;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten met parketnummer 10/960030-19, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: goednummer 4;
- verklaart onttrokken aan het verkeer: goednummers 6 tot en met 9;
- gelast de teruggave aan verdachte van: goednummer 5.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/960030-19
1. zaaksdossier C08)
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 25 november 2019 te [bijnaam 2 verdachte] en/of [plaatsnaam 3]
en/of [plaatsnaam 4] , althans in Nederland en/of in België en/of in Slowakije ,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van
natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte zelf en/of de medeverdachte(n)
[naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 3] en/of [naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 4]
en/of een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in:
  • artikel 14 Wet wapens en munitie en/of;
  • artikel 9 Wet wapens en munitie en/of;
  • artikel 22 Wet wapens en munitie en/of;
  • artikel 26 Wet wapens en munitie en/of;
  • artikel 31 Wet wapens en munitie;
althans enige misdrijven;
2. ( zaaksdossiers C01, C02 en C03)
hij op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 12 januari 2015 tot en
met 5 januari 2018 in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) zonder consent in totaal 100 vuurwapen(s), althans een groot aantal
vuurwapens, als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 in de zin van artikel 1
onder 3 van de Wet wapens en munitie (aangekocht bij de firma [naam bedrijf 1]
te Slowakije ), te weten:
  • 12 pistolen van het merk Glock en/of CZ en/of VZ aangekocht op of omstreeks 12 januari 2015 (zaaksdossier 02);
  • 61 pistolen van het merk Walther en/of Steyer en/of CZ aangekocht op of
omstreeks 22 mei 2015 (zaaksdossier 02);
  • 5 pistolen van het merk Walther aangekocht op of omstreeks 19 januari 2016 (zaaksdossier 02);
  • 1 pistool van het merk Grand Power aangekocht op of omstreeks 28 december
2017 (zaaksdossier 03);
11 pistolen van het merk Grand Power aangekocht op of omstreeks 5januari 2018
(zaaksdossier 03);
heeft doen binnenkomen en/of heeft overgedragen en/of die vuurwapens voorhanden
heeft gehad,
en hij van het ter beschikking stellen en/of verhandelen van wapens een beroep of
gewoonte heeft gemaakt;
3. ( zaaksdossier C06)
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 1 november 2015 tot en
met 25 november 2019, in ieder geval in de periode 21 mei 2019 tot en met 25
november 2019 te [plaatsnaam 1] en/of te [plaatsnaam 3] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) een of meerdere (essentiële) (onderde(e)l(en) en/of onderdelen van wezenlijke
aard van (een)) (vuur)wapen(s) van categorie II en/of categorie III, te weten:
- een of meerdere lo(o)p(en) van/voor (een) vuurwapen(s)
zonder erkenning heeft vervaardigd en/of getransformeerd en/of overgedragen en/of
voorhanden heeft gehad en hij van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, ter beschikking stellen of verhandelen van wapens een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
4. ( zaaksdossiers C07 en C09)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2019 tot en met
9 november 2019 te [plaatsnaam 9] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
  • (ongeveer) 803,683 kilogram cocaïne (op of omstreeks 15 oktober 2019) en/of;
  • (ongeveer) 751,9 kilogram cocaïne (op of omstreeks 29 oktober 2019) en/of;
  • (ongeveer) 602,32 kilogram cocaïne (op of omstreeks 9 november 2019)
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5. ( zaaksdossier C05)
hij op of omstreeks 6 december 2016 te [plaatsnaam 4] , althans in België,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) onderde(e)l(en) van wezenlijke aard van (een) vuurwapen(s) als bedoeld in artikel
2 lid 1 categorie II onder 2 in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie,
te weten twee patroonhouders (kaliber 7.62mm x39), althans (een) onderde(e)l(en) en/of hulpstuk(ken) die specifiek bestemd zijn voor die/dat wapen(s) en van wezenlijke aard is/zijn voorhanden heeft gehad;
6. ( zaaksdossier C010)
hij in of omstreeks de periode 1 september 2019 tot en met 5 september 2019,
te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 5] en/of [plaatsnaam 6] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten, het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) amfetamine en/of
metamfetamine en/of MDMA (XTC), in elk geval van een middel vermeld op lijst I, zijnde
(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden, dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar,
althans een ieder voor zich, toen en daar opzettelijk (meermalen):
- ( (een) stof(fen), te weten (ongeveer) 120 kilogram, in elk geval (een) hoeveelheid, PMK methyl glycidaat en/of 3,4-methyleendioxyfenylpropan-2-on (PMK), welke stof benodigd is, althans kan worden gebruikt bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van amfetamine en/of MDMA en/of XTC, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst t, en/of
besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of gekocht en/of verkocht en/of
gefinancierd en/of ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad, en/of
doen/laten bestellen en/of vervoeren en/of opslaan en/of verpakken en/of bereiden en/of
bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of kopen en/of verkopen
en/of financieren en/of ter beschikking stellen en/of voorhanden hebben, en/of
  • (telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van die stoffen, en/of
  • de contactgegevens en/of aflevergegevens ter beschikking gesteld aan TNT Post en zich voorgedaan als de bewoner van het afleveradres van de dozen met als inhoud (ongeveer) 120 kilogram PMK methyl glycidaat en/of 3,4- methyleendioxyfenylpropan-2-on (PMK);
7. ( zaaksdossier C010)
hij in of omstreeks de periode 1 november 2019 tot en met 5 november 2019,
te [plaatsnaam 7] en/of [plaatsnaam 8] en/of [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) amfetamine en/of
metamfetamine en/of MDMA (XTC), in elk geval van een middel vermeld op lijst 1, zijnde
(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden, dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar,
althans een ieder voor zich, toen en daar opzettelijk (meermalen):
- ( (een) stof(fen), te weten (ongeveer) 200 kilogram MAPA (methyl 3-oxo-2- fenylbutanoaat), in elk geval een hoeveelheid, MAPA (methyl 3-oxo-2- fenylbutanoaat), welke stof benodigd is, althans kan worden gebruikt bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van BMK (benzylmethylketon), een grondstof voor de productie van amfetamine of metamfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of gekocht en/of verkocht en/of
gefinancierd en/of ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad en/of
doen/laten bestellen en/of vervoeren en/of opslaan en/of verpakken en/of bereiden en/of
bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of kopen en/of verkopen
en/of financieren en/of ter beschikking stellen en/of voorhanden hebben en/of
  • (telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van (ongeveer) 200 kilogram MAPA (methyl 3-oxo-2-fenylbutanoaat), in elk geval een hoeveelheid MAPA (methyl 3-oxo-2-fenylbutanoaat),
  • de bedrijfsgegevens ter beschikking gesteld en zich voorgedaan als eigenaar van het bedrijf van zijn mededader waar het pakket met de dozen met inhoud (ongeveer) 200 kilogram MAPA dienden te worden afgeleverd;
10/96008-21
hij in of omstreeks de periode 2 juni 2015 tot en met 20 juni 2015,
te [plaatsnaam 9] en/of [plaatsnaam 10] en/of [plaatsnaam 1] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
  • 61 valse of vervalste bankbiljetten, althans een of meer, bankbiljetten van 500 euro (met een totaalbedrag van 30.500 euro) en/of
  • 5 valse of vervalste bankbiljetten, althans een of meer, bankbiljetten van 50 (met een totaalbedrag van 250 euro)
als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 2 juni 2015 tot en met 20 juni 2015,
te [plaatsnaam 9] en/of [plaatsnaam 10] en/of [plaatsnaam 1] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft hij,
verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededaders,
van een voorwerp, te weten van een geldbedrag van (ongeveer) 30.750 euro,
althans enig(e) geldbedrag(en),
a. de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit geldbedrag is, en/of verborgen en/of verhuld wie dit voorwerp voorhanden heeft gehad;
en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van dit geldbedrag gebruik gemaakt, terwijl hij verdachte en/of één of meer van zijn mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Voetnoten

1.Proces-verbaal toelichting verschijningsvorm van aangepaste vuurwapens, Algemeen dossier, bijlage 3.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 18 juli 2019 in de zaak van [naam medeverdachte 5] , Zaaksdossier C01 – onderzoek Glenwood (pagina 419 tot en met 423).