5.3.2.Beoordeling door de rechtbank
Container met nummer [containernummer 1]
Vast staat dat een partij cocaïne met een nettogewicht van 803,683 kilogram vanuit Ecuador via de Rotterdamse haven Nederland is ingevoerd. Deze partij cocaïne zat verstopt in een container met een lading bananen.
Het schip dat de container vervoerde is op dinsdag 15 oktober 2019 omstreeks 04:00 uur in de haven van Rotterdam aangekomen. De container is gelost bij [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ). De container was bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf 3] , gevestigd in [vestigingsplaats bedrijf 3] , welk bedrijf de container met behulp van een daartoe bestemde pincode op 16 oktober 2019 om 13:32 uur heeft voorgemeld.
Nadat er aanwijzingen waren dat zich in de container verdovende middelen bevonden, is er op 16 oktober 2019 een onderzoek gestart aan de container wat heeft geleid tot de vondst van in totaal 801 pakketten van elk circa 1 kilo met (op dat moment vermoedelijk) cocaïne. Van deze pakketten zijn 30 verschillende monsters gemaakt die zijn onderzocht door het Douane laboratorium dat uiteindelijk heeft vastgesteld dat alle 30 monsters cocaïne bevatten.
Nadat de douane de cocaïne op 16 oktober 2019 uit de container had verwijderd, is een terugplaatsmonster op een dummy pakket geplaatst, zijn de betreffende pallets zo veel als mogelijk weer in originele staat opgebouwd en is de container laat in de avond ter beschikking gesteld van de rederij om zijn originele route te vervolgen.
Betrokkenheid van verdachte bij de invoer
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte – die over geen van de containers een inhoudelijke verklaring heeft willen afleggen – heeft in september/oktober 2019 aan medeverdachte [naam medeverdachte 6] (hierna: [naam medeverdachte 6] ) gevraagd of hij een “containerboer” kon regelen die containers voor hem zou vervoeren. [naam medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij hierop geantwoord heeft dat hij ene “ [naam 6] ” kende. Uit telefoongegevens blijkt dat [naam medeverdachte 6] op 15 oktober 2019 telefonisch contact heeft gehad met [naam 7] en zijn zoon getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) beiden werkzaam bij transportbedrijf [naam bedrijf 4]
[naam getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 15 oktober 2019 op zijn bedrijf werd bezocht door de verdachte en [naam medeverdachte 6] , hetgeen wordt bevestigd door de bakengegevens van de auto van de verdachte. [naam getuige] kende de verdachte daarvoor nog niet, [naam medeverdachte 6] kende hij wel. De verdachte stelde zich tijdens dit bezoek aan [naam getuige] voor als “ [naam 8] ” en heeft een mobiel telefoonnummer aan [naam getuige] gegeven dat de politie aan de verdachte toeschrijft.
[naam getuige] heeft verder verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd om op 16 oktober 2019 een koelcontainer met bananen te vervoeren naar [plaatsnaam 2] . Daarna moest de container naar Zeeland, maar de verdachte gaf geen plaatsnaam. De verdachte heeft heel vaak gevraagd of het ‘vandaag’ kon en hij heeft gezegd dat het niet uitmaakte hoeveel het zou kosten, desnoods zou hij het vierdubbele betalen. Nadat [naam getuige] had aangedrongen op de voor het vervoer benodigde bedrijfsgegevens, is de verdachte buiten gaan bellen en vervolgens is hij samen met [naam medeverdachte 6] vertrokken.
Diezelfde dag omstreeks 15:19 uur heeft [naam medeverdachte 6] telefonisch tegen [naam getuige] gezegd dat hij binnen vijf minuten een e-mail zou ontvangen met de gegevens van de container. Die dag om 15:29 uur heeft [naam getuige] een e-mail ontvangen van het e-mailadres [e-mailadres 7] . In deze e-mail stonden onder meer het containernummer [containernummer 1] en de pincode die identiek was aan de pincode waarmee [naam bedrijf 3] de container heeft voorgemeld. [naam getuige] heeft deze e-mail gedeeld met de politie en een afschrift daarvan bevindt zich in het dossier. [naam getuige] heeft verklaard dat hij er geen goed gevoel bij had en dat de e-mail onprofessioneel op hem overkwam.
Uit onderzoek bij Google is gebleken is dat het e-mailadres [e-mailadres 7] op 15 oktober 2019 om 15:21 uur is aangemaakt, aldus twee minuten nadat [naam medeverdachte 6] [naam getuige] telefonisch vertelde dat de e-mail er binnen vijf minuten aan zou komen.
[naam getuige] heeft de container via de website van [naam bedrijf 2] opgezocht en tegen de verdachte en [naam medeverdachte 6] gezegd dat de container nog niet van boord was, dat er een douanescan vermeld werd in het systeem en dat het nog wel tot vrijdagochtend zou kunnen duren voordat hij opgehaald kon worden. De verdachte heeft [naam getuige] gevraagd of er een vrachtwagen bij de terminal gezet kon worden die net zo lang zou wachten totdat de container meegenomen kon worden. [naam getuige] heeft tegen de verdachte gezegd dat hij de container niet zou gaan vervoeren.
Die avond heeft de verdachte in een sms-bericht aan [naam medeverdachte 6] gevraagd “
ben je er al?” waarop [naam medeverdachte 6] heeft geantwoord “
er staat scan bij”. De verdachte heeft gereageerd “
Dat is niet veranderd”. De volgende dag (16 oktober 2019) hebben [naam medeverdachte 6] en medeverdachte [naam medeverdachte 7] (hierna: [naam medeverdachte 7] ) telefonisch contact gehad waarbij [naam medeverdachte 6] tegen [naam medeverdachte 7] heeft gezegd dat hij moest vragen of hij ( [naam medeverdachte 7] ) wat geregeld kan krijgen dat iemand “dat ding” ophaalt. Kort daarna heeft [naam medeverdachte 6] het mobiele nummer van de verdachte per sms-bericht naar [naam medeverdachte 7] gestuurd met de boodschap dat [naam medeverdachte 7] dat nummer moet bellen. Vervolgens heeft er een telefoongesprek tussen de verdachte en [naam medeverdachte 7] plaatsgevonden waarin onder meer het volgende is gezegd:
[naam verdachte] : een container nu voormelden, zal dat lukken? Willen betalen we gewoon goed voor.
(…)
[naam medeverdachte 7] : nee dat zei ik tegen [naam medeverdachte 6] ook al. Ik heb het toevallig een keertje uitgelegd: Ik moet 2 of 3 dagen hebben.
(…) luister, om dat via hem te laten lopen. Als die via rechtstreeks loop weet je wel via nummer 2 waar jij over had? (…)
[naam medeverdachte 7] : ik zeg joh, dan moet ik even wat afgeven. Dan ligt ie voorop, dan is die gewoon voor ons. Maar ja, weet je wat het is. Ik krijg nu alles op het laatste moment aangeleverd en ik krijg het niet… dat gaat niet. Zo werkt dat niet.
(…)
[naam verdachte] : en alleen voormelden lukt je ook niet? Nee.. om op te halen?
[naam medeverdachte 7] : nee nee nee. Weet je wat het is, je moet het zo zien die ik heb is geen eigen rijder en die andere voor nummer 1 om het zo maar te zeggen weet je wel, gewoon op de normale manier.
(…)
[naam verdachte] : en die nummer 2 wil het zeker in de toekomst doen?
[naam medeverdachte 7] : ja dat maakt ze geen flikker uit dat is dat is, dat maakt allemaal niet uit. Dat moeten we even indekken, dat moeten we opzetten snap je. (…) Tuurlijk willen hun best wel wat risico’s nemen maar daar moet gewoon wat tegenover staan. En ik weet wel hoe het in elkaar steekt.
[naam verdachte] : Dat is geen probleem.
[naam medeverdachte 7] : nee nee. Maar de worden hun wel meer vette vis voorgehouden. Snap je?
[naam verdachte] : ja ja ja
In de ochtend van 17 oktober 2019 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen [naam getuige] en de verdachte. [naam getuige] heeft hierbij verteld dat de container vrijgegeven is. De verdachte heeft vervolgens nogmaals gevraagd of [naam getuige] de container op wilde halen en zegt daarbij dat het niet uitmaakt hoeveel hij moet betalen. [naam getuige] heeft medegedeeld dat hij geen tijd heeft. Enkele minuten daarna heeft [naam medeverdachte 6] een Sms-bericht naar [naam medeverdachte 7] gestuurd met het verzoek om hem te bellen. Ongeveer een half uur daarna heeft dat telefoongesprek plaatsgevonden waarin onder andere is gezegd:
[naam medeverdachte 6] : Ik moet er eentje hebben. Hij is groen nu.
(…)
[naam medeverdachte 7] : ik ga bellen, ik ga kijken. (…)
[naam medeverdachte 7] : ja is goed man
[naam medeverdachte 6] : ik wacht even een uurtje ofzo en dan regel ik het zelf. Het moet wel gebeuren nu.
[naam medeverdachte 7] : ja dat weet ik maar je kan het er zelf toch niet uithalen
[naam medeverdachte 6] : nee zelf niet, maar het moet wel gebeuren
Conclusie aangaande de container met nummer [containernummer 1]
Gelet op al het voorgaande staat vast dat de verdachte een aanzienlijke organisatorische rol heeft gehad bij de (verlengde) invoer van cocaïne binnen Nederlands grondgebied. Het is de verdachte geweest die het initiatief heeft genomen én grote moeite heeft gedaan om een vervoerder te vinden en hij heeft [naam medeverdachte 6] op verschillende momenten hierbij betrokken. Dit alles met de kennelijke bedoeling de cocaïne uit te (laten) halen in [plaatsnaam 2] alwaar [naam medeverdachte 6] een loods huurt. De verdachte heeft klaarblijkelijk in contact gestaan met (een) ander(en) die hem hebben ingelicht over de komst van de container met cocaïne en hem de gegevens van die container hebben verstrekt.
Aangezien de verdachte niet de reguliere vervoerder van de container was, kan het niet anders dan dat hij onbevoegd de pincode en overige gegevens heeft weten te bemachtigen. Die gegevens zijn met behulp van een vals e-mailbericht dat kort van tevoren was aangemaakt, naar de beoogde vervoerder verstuurd. De verdachte had hierbij veel haast en was bereid extra te betalen.
De rechtbank overweegt verder dat in zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een zeer grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich met betrekking tot de verdachte niet voor. Gezien deze feiten en omstandigheden en de inhoud van het telefoongesprek met [naam medeverdachte 7] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de container. Er is dus sprake van opzet in de zin van willens en wetens handelen. Dat verdachte wellicht niet wist wat het exacte gewicht van de lading cocaïne was, doet hieraan niet af.
Container met nummer [containernummer 2]
Vast staat dat een partij cocaïne met een nettogewicht van 751,9 kilogram vanuit Ecuador via de Rotterdamse haven Nederland is ingevoerd. Deze partij cocaïne zat verstopt in een container met een lading bananen.
Het schip dat de container vervoerde is op 29 oktober 2019 Nederland binnengekomen en heeft de container gelost in de Rotterdamse haven bij [naam bedrijf 2] . De container was bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf 3] , gevestigd in [vestigingsplaats bedrijf 3] .
Medeverdachte [naam medeverdachte 8] (hierna: [naam medeverdachte 8] ) is eigenaar van een transportbedrijf en heeft op 31 oktober 2019 omstreeks 00:37 uur de container voorgemeld op Portbase waarbij het containernummer, pincode en laad- en losgegevens zijn ingevoerd.
Kort daarna heeft een medewerker van [naam bedrijf 3] getracht de container voor te melden. Toen hij erachter kwam dat de container reeds was voorgemeld, heeft hij de douane ingelicht.
Op 31 oktober 2019 is een onderzoek gestart aan de container wat heeft geleid tot de vondst van in totaal 705 pakketten van elk circa 1 kilo. Van 30 willekeurig geselecteerde pakketten is een monstername gedaan, welke monsters zijn onderzocht door het Douane laboratorium dat uiteindelijk heeft vastgesteld dat alle 30 monsters cocaïne bevatten.
Nadat de douane de cocaïne op 31 oktober 2019 uit de container had verwijderd, is een terugplaatsmonster geplaatst, zijn de betreffende pallets weer voor zover mogelijk in originele staat opgebouwd en is de container ter beschikking gesteld van de rederij om zijn originele route te vervolgen.
Betrokkenheid van verdachte bij de invoer
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Medeverdachte [naam medeverdachte 8] (hierna: [naam medeverdachte 8] ) heeft verklaard dat de verdachte hem op 1 oktober 2019 heeft benaderd met de algemene vraag of hij containers voor hem wilde vervoeren, onder andere vanuit Rotterdam. Hier hebben zij meerdere keren contact over gehad. Volgens de verklaring van [naam medeverdachte 8] en de bakengegevens van de auto van de verdachte is de verdachte op 24 oktober 2019 op het bedrijf van [naam medeverdachte 8] aanwezig geweest. De verdachte heeft [naam medeverdachte 8] toen medegedeeld dat hij moest zorgen voor een geactiveerde cargokaart zodat [naam medeverdachte 8] het havengebied van Rotterdam binnen kon komen en dat hij moest zorgen voor een account van Portbase (digitaal platform waarop een container onder meer kan worden voorgemeld). Uit onderzoek is gebleken dat de cargokaart van [naam medeverdachte 8] op 25 oktober 2019 is geactiveerd.
Op verzoek van de verdachte is [naam medeverdachte 8] op 26 oktober 2019 in een vrachtwagen naar de Rotterdamse haven gereden, alwaar zij door een observatieteam zijn gezien terwijl zij met elkaar in gesprek waren in [naam restaurant] op de Maasvlakte. [naam medeverdachte 8] heeft bij de politie verklaard dat hij in de veronderstelling was dat hij de container op dat moment zou gaan vervoeren, maar dat ter plaatse bleek dat de container nog niet van het schip af was.
Enkele dagen later, op 30 oktober 2019, heeft de verdachte iets voor middernacht weer een bezoek aan [naam medeverdachte 8] gebracht. De verdachte vroeg [naam medeverdachte 8] of hij de container de volgende ochtend in Rotterdam op kon halen en naar [vestigingsplaats bedrijf 3] kon brengen. Nadat [naam medeverdachte 8] had gevraagd om gegevens, heeft de verdachte zijn ‘klant’ gebeld en vervolgens kreeg [naam medeverdachte 8] een e-mail. [naam medeverdachte 8] heeft verklaard dat hij deze e-mail niet heeft bewaard maar dat hij afkomstig was van een bedrijf genaamd [naam bedrijf 3] . In deze e-mail (waarvan [naam medeverdachte 8] een fotobestand aan de politie heeft verstuurd dat onderdeel is van het dossier) stonden onder andere het containernummer [containernummer 2] en de correcte pincode vermeld. [naam medeverdachte 8] heeft met behulp van deze gegevens in bijzijn van de verdachte de container voorgemeld.
In de vroege ochtend van 31 oktober 2019 is [naam medeverdachte 8] op verzoek van de verdachte met een vrachtwagen naar de Rotterdamse haven gegaan, waar de verdachte op dat moment ook was. Omdat de cargokaart van [naam medeverdachte 8] het niet deed, kwam hij het terrein van [naam bedrijf 2] niet op. Uit telefoongegevens blijkt dat hij en de verdachte om 04:39 uur telefonisch contact hebben gehad over het feit dat [naam medeverdachte 8] niet door de poort kon komen en de verdachte heeft toen gezegd dat hij terug moest komen naar Plaza, de parkeerplaats voor vrachtwagens nabij [naam bedrijf 2] .
Later die dag is [naam medeverdachte 8] nogmaals naar [naam bedrijf 2] gereden en ook toen kon hij de container niet ophalen en kreeg hij te horen dat er een algehele blokkade op zat. Enkele dagen later, op 3 november 2019, is de verdachte bij [naam medeverdachte 8] thuis langsgegaan en heeft hij hem nogmaals gevraagd de container op te halen en heeft hij verteld dat de container naar [plaatsnaam 2] gebracht moest worden.
Op 6 november 2019 is er een persbericht uitgegaan dat betrekking heeft op de vondst van de deze partij cocaïne. Op 15 november 2019 hebben [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] telefonisch contact gehad waarbij onder meer is gezegd:
[naam medeverdachte 7] : nee maar laten we eerlijk zijn, er werd geroepen van het zijn een paar sporttassen en als je kijkt wat er natuurlijk is opgepakt, dat zit niet in sporttassen. Snap je wat ik bedoel dat contrast is zo groot he!
[naam medeverdachte 6] : jaja
Conclusie aangaande de container met nummer [containernummer 2]
Gelet op het voorgaande zijn er grote overeenkomsten met de eerste invoer van cocaïne die slechts twee weken daarvoor plaatsvond. De betrokkenheid van de verdachte is nagenoeg gelijk. Wederom heeft de verdachte een vervoerder benaderd met het verzoek een container uit Ecuador met als hoofdlading bananen vervoeren vanaf Rotterdam, naar [plaatsnaam 2] en als eindbestemming [vestigingsplaats bedrijf 3] . De twee partijen hadden overeenkomstige droogstempels (merk) van TLM en JEP. Ook ditmaal is naar alle waarschijnlijkheid gebruik gemaakt van het valse e-mailadres [e-mailadres 7] en heeft de verdachte de containergegevens wederom onbevoegd verkregen.
Gezien deze feiten en omstandigheden en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de eerste container, acht de rechtbank ook ten aanzien van deze tweede ten laste gelegde invoer wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de container en is er dus sprake van opzet in de zin van willens en wetens handelen.
Container met nummer [containernummer 3]
Vast staat dat een partij cocaïne met een nettogewicht van 602,32 kilogram vanuit Brazilië via de Rotterdamse haven Nederland is ingevoerd. Deze partij cocaïne zat verstopt in een container met een lading koffie. Deze container is op 9 november 2019 in de haven van Rotterdam aangetroffen op het terrein van [naam bedrijf 2] . De container was bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf 5] in [vestigingsplaats bedrijf 5] .
Op 9 november 2019 heeft de politie een onderzoek gestart aan de container wat heeft geleid tot de vondst van in totaal 602 pakketten van elk circa 1 kilo. 30 pakketten zijn door middel van een monstername onderzocht door het Douane laboratorium dat uiteindelijk heeft vastgesteld dat alle 30 monsters cocaïne bevatten.
Nadat de douane de cocaïne op 9 november 2019 uit de container had verwijderd, is een terugplaatsmonster op een dummy pakket geplaatst, zijn de leeggehaalde balen met dummypakketten gevuld en is de container zo veel mogelijk in originele staat opgebouwd en ter beschikking gesteld van de rederij om zijn originele route te vervolgen.
Betrokkenheid van verdachte bij de invoer
[naam medeverdachte 8] heeft verklaard dat de verdachte hem wederom heeft verzocht om een container te vervoeren vanaf Rotterdam. Omdat [naam medeverdachte 8] het zelf te druk had, heeft hij [naam 9] (hierna: [naam 9] ) gevraagd voor het feitelijke vervoer. De verdachte heeft in een telefoongesprek op 5 november 2019 met [naam medeverdachte 8] besproken welk type vrachtwagen er nodig was voor de opdracht. [naam medeverdachte 8] heeft later die middag voor de duur van een week een vrachtwagen gehuurd.
[naam 9] , die de opdracht voor het vervoer van de container had aanvaard, heeft verklaard dat hij de verdachte al een tijd kende en dat hij op 5 november 2019 samen met hem naar de Rotterdamse haven toe is gegaan om zijn cargokaart te activeren zodat hij de Terminal van [naam bedrijf 2] op zou kunnen. Gegevens van [naam bedrijf 7] bevestigen dat de cargokaart van [naam 9] op 5 november 2019 is geactiveerd.
In de avond van 9 november 2019 heeft de verdachte gebeld naar [naam medeverdachte 8] met de mededeling dat er voorgemeld moest gaan worden. Enkele minuten daarna heeft de verdachte nog een keer gebeld en gezegd tegen [naam medeverdachte 8] dat er een e-mail onderweg was.
Uit onderzoek in de computer van [naam medeverdachte 8] blijkt dat hij op 10 november 2019 om 11:17 uur een e-mailbericht heeft ontvangen afkomstig van het e-mailadres [e-mailadres 8] . In dit bericht wordt een ophaalopdracht aan [naam medeverdachte 8] gegeven voor de container met nummer [containernummer 3] en is onder meer de correcte pincode vermeld.
De eigenaar van [naam bedrijf 5] heeft verklaard dat voormeld e-mailadres niet in gebruik is bij zijn bedrijf en dat het afleveradres dat vermeld wordt in de e-mail, een verouderd adres is.
Aan de hand van de gegevens in het e-mailbericht heeft [naam medeverdachte 8] de container op 10 november 2019 om 11:38 uur voorgemeld. Op 11 november 2019 is [naam 9] met de vrachtwagen naar de Rotterdamse haven gegaan met de bedoeling de container op te halen. Blijkens telefoongesprekken en de verklaring van [naam 9] heeft hij daar meerdere uren gewacht omdat de container niet was vrijgegeven. In de middag is hij samen met de verdachte geobserveerd in [naam restaurant] waar zij ongeveer een uur hebben zitten praten over het vrijgeven van de container waarbij de verdachte [naam 9] heeft verzocht om te wachten en de vrachtwagen te laten staan. [naam 9] heeft gezegd dat hij tot half zes zou wachten en daarna zou vertrekken.
Ook ten aanzien van deze invoer van cocaïne wordt acht geslagen op het telefoongesprek op 15 november 2019 tussen [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] waarin wordt gesproken
“laten we eerlijk zijn, er werd geroepen van het zijn een paar sporttassen en als je kijkt wat er natuurlijk is opgepakt, dat zit niet in sporttassen. Snap je wat ik bedoel dat contrast is zo groot he!”
Conclusie aangaande de container met nummer [containernummer 3]
Met deze laatste container heeft de verdachte zich binnen een periode van ruim 3 weken voor de derde keer schuldig gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne. Wederom heeft hij kennis van de komst van een container met cocaïne uit Zuid-Amerika naar Nederland en heeft hij het initiatief genomen voor het vervoer daarvan door derden. Ook nu worden er onbevoegd verkregen containergegevens door c.q. via hem verstuurd en is er gebruik gemaakt van een vals e-mailadres. Gezien deze feiten en omstandigheden en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de eerste en tweede container, acht de rechtbank ook ten aanzien van deze derde ten laste gelegde invoer wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de container en is ook in dit geval sprake van opzet in de zin van willens en wetens handelen.