ECLI:NL:RBROT:2021:12321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/10/627115
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige door de kinderrechter

Op 18 november 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de GI) had op 14 oktober 2021 een verzoekschrift ingediend om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen. Aanvankelijk werd een verlenging van drie maanden verzocht, maar dit verzoek werd op 16 november 2021 gewijzigd naar een verlenging van twaalf maanden. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2021 was de moeder en de vader van [naam kind] niet aanwezig, terwijl de GI wel vertegenwoordigd was.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders en dat [naam kind] bij de moeder woont. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld bij beschikking van 8 december 2020 en zou aflopen op 8 december 2021. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontwikkeling van [naam kind] en de houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening. Ondanks een aanvankelijke positieve ontwikkeling, was er een verslechtering in de houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening, wat zorgwekkend was voor de ontwikkeling van [naam kind].

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling van [naam kind] moest worden verlengd, maar voor een kortere duur dan verzocht, namelijk voor zes maanden. De kinderrechter verwachtte dat binnen deze periode de samenwerking tussen de moeder en de GI zou kunnen worden hersteld en dat de hulpverlening weer op gang zou komen. De beslissing werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de GI werd verzocht om een rapportage in te dienen voor de pro forma datum van 1 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/627115 / JE RK 21-2739
Datum uitspraak: 18 november 2021

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2020 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen: [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder],

[naam vader],

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats vader].

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 14 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 15 oktober 2021;
- de briefrapportage van de GI, inhoudende een gewijzigd verzoek, van 16 november 2021, ingekomen bij de griffie op 17 november 2021.
Op 18 november 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen is:
- [naam] namens de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder;
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 8 december 2020 is [naam kind] onder toezicht gesteld tot 8 december 2021.
Het verzoek
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen met drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI heeft het verzoek bij brief van 16 november 2021 gewijzigd in die zin dat een verlenging van de ondertoezichtstelling wordt verzocht met twaalf maanden.
De GI heeft het gewijzigde verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd en als volgt toegelicht. In eerste instantie was er een verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht voor de duur van drie maanden, omdat er sprake was van een positieve ontwikkeling. In de afgelopen periode is de houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening echter veranderd. Het is voor de GI onduidelijk waar deze ommekeer vandaan komt. Wat niet mee heeft geholpen is dat er een miscommunicatie heeft plaatsgevonden met betrekking tot de omgangsregeling tussen de moeder en haar andere kinderen die bij de grootmoeder moederszijde verblijven. Verder heeft de moeder het contact met de GI altijd spannend gevonden, omdat zij bang is voor een uithuisplaatsing van [naam kind]. De moeder heeft wel altijd goed contact gehad met de hulpverlener vanuit Prokino. Prokino heeft echter laten weten dat de hulpverlening in de afgelopen periode onvoldoende van de grond is gekomen. De moeder heeft aangegeven dat zij hulpverlening met betrekking tot de opvoeding niet nodig vindt.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Gebleken is dat [naam kind] nog ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. In eerste instantie leek er sprake te zijn van een positieve ontwikkeling. De moeder had een goede band opgebouwd met de hulpverlener vanuit Prokino en leek in staat zelf hulp te vragen wanneer dat nodig is. Daarnaast zou Pameijer worden ingezet om de moeder te ondersteunen middels een gezinsgerichte aanpak. Helaas is de houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening in de afgelopen periode verslechterd. Prokino heeft aangegeven dat de hulpverlening onvoldoende van de grond is gekomen. Daarnaast bleek de moeder, tegen de afspraken in, veelal bij de grootmoeder te verblijven. De GI is met de moeder in gesprek gegaan om de zorgen te bespreken, maar de moeder heeft de GI aangegeven geen hulp nodig te hebben en alleen hulp te accepteren in het gedwongen kader. De kinderrechter acht daarom de betrokkenheid van de jeugdbeschermer in de komende periode nog van belang om zicht te houden op de situatie en om passende hulpverlening in te zetten.
De kinderrechter zal gelet op het voorgaande de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengen (artikel 1:260, eerste lid, BW). Omdat gebleken is dat de moeder eerder wel open heeft gestaan voor hulpverlening en er sprake was van een goede samenwerking - waardoor de ondertoezichtstelling zou worden afgesloten - zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor een kortere duur dan verzocht, namelijk voor de duur van zes maanden. De kinderrechter verwacht dat binnen deze periode het de moeder en de GI lukt om de samenwerking te herstellen en dat de hulpverlening van de grond komt. Het verzoek zal voor het overige worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma datum.
De GI wordt verzocht om twee weken vóór de hierna vermelde pro forma datum een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden) te overleggen over de dan huidige stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind] tot 8 juni 2022;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 1 mei 2022 pro forma;
bepaalt dat de GI en belanghebbenden op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 30 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.