Op 18 november 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende het herstel van het ouderlijk gezag van de moeder over haar kind, geboren in 2004. De moeder had verzocht om hersteld te worden in haar ouderlijk gezag, nadat dit eerder was beëindigd in 2017. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, het kind, de grootmoeder en de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De moeder heeft toegelicht dat het goed gaat met haar en het kind, en dat zij beiden willen dat het gezag wordt hersteld. De grootmoeder steunt dit verzoek, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming een ondertoezichtstelling voorstelde tot aan de meerderjarigheid van het kind.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat aan de wettelijke criteria voor herstel van het gezag is voldaan. Zowel de grootmoeder als de GI ondersteunen de terugplaatsing van het kind bij de moeder. De rechter oordeelt dat het in het belang van het kind is om weer bij de moeder te wonen, vooral omdat het kind al regelmatig bij de moeder verblijft en er geen zorgelijke signalen zijn. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De rechter heeft de moeder hersteld in het ouderlijk gezag en het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021 door de kinderrechter, en schriftelijk vastgesteld op 30 november 2021.