ECLI:NL:RBROT:2021:12319

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/10/625933
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel ouderlijk gezag en afwijzen ondertoezichtstelling

Op 18 november 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende het herstel van het ouderlijk gezag van de moeder over haar kind, geboren in 2004. De moeder had verzocht om hersteld te worden in haar ouderlijk gezag, nadat dit eerder was beëindigd in 2017. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, het kind, de grootmoeder en de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De moeder heeft toegelicht dat het goed gaat met haar en het kind, en dat zij beiden willen dat het gezag wordt hersteld. De grootmoeder steunt dit verzoek, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming een ondertoezichtstelling voorstelde tot aan de meerderjarigheid van het kind.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat aan de wettelijke criteria voor herstel van het gezag is voldaan. Zowel de grootmoeder als de GI ondersteunen de terugplaatsing van het kind bij de moeder. De rechter oordeelt dat het in het belang van het kind is om weer bij de moeder te wonen, vooral omdat het kind al regelmatig bij de moeder verblijft en er geen zorgelijke signalen zijn. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De rechter heeft de moeder hersteld in het ouderlijk gezag en het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021 door de kinderrechter, en schriftelijk vastgesteld op 30 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/625933 / JE RK 21-2543
Datum uitspraak: 18 november 2021

Beschikking betreffende herstel ouderlijk gezag

in de zaken van

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.C. Hoogeveen te Rotterdam,
en

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2004 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen: [naam kind].
De (kinder)rechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI (voogdes), gevestigd te Rotterdam,

[naam grootmoeder],

hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 23 september 2021, ingekomen bij de griffie op 23 september 2021;
- de briefrapportage van de GI van 28 oktober 2021 ingekomen bij de griffie op
1 november 2021.
Op 18 november 2021 heeft de (kinder)rechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [naam kind], die apart is gehoord;
- de moeder, bijgestaan door mr. F.C. Hoogeveen;
- de grootmoeder moederszijde;
- [naam 1] namens de GI;
- [naam 2] namens de Raad.
De feiten
Bij beschikking van 24 november 2017 is het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en is [naam kind] onder voogdij gesteld van de GI.
[naam kind] verblijft bij de grootmoeder moederszijde.

Het verzoek van de moeder

De moeder heeft verzocht te worden hersteld in het ouderlijk gezag over [naam kind].

Het verzoek van de Raad

De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht om [naam kind] onder toezicht te stellen voor de periode tot aan zijn meerderjarigheid.

De standpunten

Door en namens de moeder is het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd en als volgt nader toegelicht. Het gaat goed met de moeder en [naam kind] en zij willen beiden dat de moeder in haar gezag wordt hersteld. [naam kind] verblijft ieder weekend bij de moeder en dat verloopt goed. Het vertrouwen is nooit verbroken geweest. Daarnaast heeft de moeder zelf hulp gevraagd voor [naam kind] bij een kinderpsycholoog. [naam kind] heeft het vertrouwen in de GI verloren, waardoor hij hiervoor naar de moeder is toegekomen.
Verder is door en namens de moeder verweer gevoerd tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [naam kind] en daarnaast accepteert de moeder hulpverlening in het vrijwillig kader. [naam kind] ontwikkelt zich goed en ook zijn schoolgang verloopt goed. In januari 2022 zal hij zijn diploma halen. Ondanks dat de moeder het meerdere keren aan de GI heeft aangegeven, heeft [naam kind] nooit de juiste hulpverlening ontvangen. De moeder heeft daarom zelf hulpverlening ingeschakeld en zal dat in de toekomst ook doen indien dat nodig is.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. [naam kind] wil graag bij de moeder wonen en verblijft daar thans al in de weekenden. Er worden geen zorgelijke signalen gezien. Het is echter wel van belang om zicht te houden op de thuissituatie. Daarbij komt dat de schoolgang van [naam kind] niet optimaal verloopt. De GI acht daarom een ondertoezichtstelling van belang.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek van de moeder ondersteund. [naam kind] en de moeder hebben in de afgelopen jaren veel bereikt. Daarnaast heeft de Raad het standpunt van de GI ondersteund. Het is van belang om zicht te houden op de thuissituatie. De Raad heeft daarom mondeling verzocht om [naam kind] onder toezicht te stellen tot aan zijn meerderjarigheid en heeft daarbij gerefereerd aan het oordeel van de rechter.
De grootmoeder moederszijde heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek van de moeder ondersteund en verweer gevoerd tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling. Het gaat goed tussen [naam kind] en de moeder en zij willen beiden graag dat [naam kind] bij de moeder gaat wonen. [naam kind] ervaart hierdoor op dit moment veel onrust en het zal goed voor hem zijn om bij de moeder te wonen.

De beoordeling

Omdat de wet wisselend de kinderrechter dan wel de rechtbank aanwijst om de verzoeken te behandelen en te beslissen, moet steeds wanneer in deze beschikking “de rechter” staat geschreven, dit worden gelezen als “de kinderrechter” of “de rechtbank” al naar gelang het verzoek dat wordt behandeld en beslist.
Ten aanzien van het herstel in het ouderlijk gezag:
Ingevolge artikel 1:277, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
Ingevolge artikel 1:247, tweede lid BW wordt onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat aan beide criteria wordt voldaan.
Nu zowel de GI - tevens de voogdes van [naam kind] - als de Raad, als de grootmoeder waar [naam kind] op dit moment verblijft een terugplaatsing van [naam kind] bij de moeder ondersteunen, en de moeder in staat wordt geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, is de rechter ervan overtuigd dat het gezag van moeder kan worden hersteld. De rechter is bovendien van oordeel dat het ook in het belang van [naam kind] is als hij weer aan de moeder wordt toevertrouwd. [naam kind] wil graag bij zijn moeder wonen en verblijft daar thans al alle weekenden. [naam kind] ervaart hierdoor op dit moment veel onrust. Het is van belang dat er duidelijkheid komt. De rechter zal daarom het verzoek van de moeder om te worden hersteld in het gezag over [naam kind] toewijzen.
Ten overvloede overweegt de rechter nog dat de voogdij van de GI over [naam kind] ingevolge artikel 1:281, eerste lid, onder b, BW juncto artikel 1:281, tweede lid, BW van rechtswege eindigt daags nadat deze beschikking is verstrekt of verzonden.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling:
De rechter kan op grond van artikel 1:255 BW, samengevat, de minderjarige onder toezicht stellen indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouder(s) met gezag.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat niet is voldaan aan het hiervoor genoemde wettelijk criterium. [naam kind] en de moeder kennen een belast verleden. [naam kind] heeft langdurig binnen verschillende jeugdzorginstellingen verbleven nadat bleek dat de moeder, door de verkeerde keuzes die zij maakte, niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging te dragen. Van die situatie is geen sprake meer. Thans verblijft [naam kind] bij de grootmoeder moederszijde en de bedoeling is dat hij weer thuis bij de moeder gaat wonen. [naam kind] verblijft op dit moment al alle weekenden bij de moeder en er worden geen zorgelijke signalen gezien. Dat de schoolgang van [naam kind], die zeventien jaar oud is, niet altijd even goed zou verlopen, is onvoldoende om een ernstige ontwikkelingsbedreiging aanwezig te achten. Het verzoek tot ondertoezichtstelling zal daarom worden afgewezen.
De beslissing
De rechter:
herstelt de moeder in het ouderlijk gezag over [naam kind];
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 30 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.