ECLI:NL:RBROT:2021:12311

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/10/548333 / FA RK 18-2806
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en gezag in een complexe jeugdzorgzaak met betrokkenheid van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2021, betreft het een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, [naam kind], geboren in 2017. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Brouwer, heeft verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Imdhal, zich verzet tegen deze regeling. De rechtbank heeft eerder al een aantal beschikkingen gedaan, waaronder een ondertoezichtstelling van [naam kind] en een voorlopige omgangsregeling. De moeder heeft psychische problemen en is momenteel in therapie, wat de omgangsregeling bemoeilijkt. De GI, Jeugdbescherming west, heeft geadviseerd om de omgang op te schorten tot de moeder voldoende hersteld is om de omgang te faciliteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het in het belang van [naam kind] is dat er uiteindelijk omgang met de vader plaatsvindt, maar dat dit op dit moment niet haalbaar is. De rechtbank heeft daarom besloten om de omgangsregeling op te schorten tot een door de GI te bepalen moment, met de verwachting dat de omgang daarna kan worden hervat. Tevens is het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen afgewezen, gezien de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en het risico dat [naam kind] klem of verloren zou raken. De rechtbank heeft de GI opgedragen om de omgang te organiseren en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/548333 / FA RK 18-2806
Datum uitspraak: 26 oktober 2021
Beschikking
in de zaak van
[naam vader],
hierna te noemen de vader of de man, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. Brouwer te ’s-Gravenhage,
tegen
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder of de vrouw, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Imdhal te Rotterdam,
betreffende
[naam kind],
geboren op [geboortedatum kind] 2017 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen [naam kind].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht,
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam.

1..Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 14 juli 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het F9-formulier van mr. S. Imdahl van 16 september 2021;
  • de akte stand van zaken met bijlagen van mr. S. Imdahl van 17 september 2021;
  • de brief met bijlagen van mr. J. Brouwer van 21 september 2021;
  • de briefrapportage met bijlagen van de GI van 21 september 2021.
1.2.
Op 28 september 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Imdahl,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. Brouwer,
  • een tweetal vertegenwoordig(st)ers van de GI, [naam 1] en [naam 2].
1.3.
Opgeroepen en (met voorafgaande berichtgeving) niet verschenen is: een vertegenwoordig(st)er van de Raad.
1.4.
Het onderhavige verzoek is gelijktijdig behandeld met het verzoek van de GI betreffende verlenging ondertoezichtstelling, ingeschreven onder het zaaknummer: C/10/623081 / JE RK 21-2074. In die procedure heeft de rechtbank ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

2..De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[naam kind] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 5 september 2019 is [naam kind] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 5 oktober 2022.
2.4.
Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft de kinderrechter een informatieregeling vastgesteld.
2.5.
Bij beschikking van 8 december 2020 heeft de kinderrechter een voorlopige omgangsregeling vastgesteld.
2.6.
Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 14 april 2021 de beschikking van de kinderrechter van 8 december 2020, welke is aangevuld bij herstelbeschikking van
19 februari 2021, bekrachtigd.
2.7.
Bij beschikking van 14 juli 2021 is de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij niet voldoet aan de beschikking van 8 december 2020 opgelegde voorlopige omgangsregeling, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt. De dwangsom zal komen te vervallen indien partijen en de GI tot andere afspraken komen. Daarnaast is de moeder bij diezelfde beschikking veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij niet voldoet aan de bij beschikking van 30 juni 2020 opgelegde informatieverplichting, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt. De dwangsom zal komen te vervallen indien partijen en de GI tot andere afspraken komen. De verzoeken van de vader zijn voor het overige aangehouden.

3..De aangehouden verzoeken van de man

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
II. te bepalen dat [naam kind] tot zijn vierde jaar bij de man zal verblijven:
  • de eerste twee weken (ingaande de week na afgifte beschikking): donderdag 10.00-12.00 uur (begeleid);
  • de twee weken hierna: op donderdag van 10.00-17.00 uur;
  • de opvolgende vier weken: van donderdag 12.30 uur tot vrijdag 10.00 uur;
  • hierna: van donderdag 12.30 uur tot vrijdag 12.30 uur;
III. te bepalen dat, nadat [naam kind] de leeftijd van vier jaar heeft bereikt, hij bij de man zal verblijven om het weekend van vrijdag uit school tot en met zondag (na het eten, circa 18.30) en elke eerste woensdag van de maand van school ophalen tot na het eten (circa 18.30 uur);
IV. te bepalen dat [naam kind] de helft van de schoolvakanties bij de man zal doorbrengen;
VII. te bepalen dat de man mede het gezag uitoefent over [naam kind].

4..Het zelfstandig verzoek van de vrouw

4.1.
De vrouw verzoekt om voor de duur van haar therapie de zaak aan te houden en te bepalen dat er in de tussentijd geen omgangsregeling zal plaatsvinden tussen de man en [naam kind].

5..De standpunten

5.1.
Door en namens de vader is aan de hand van een pleitnota – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende aangevoerd. In de afgelopen jaren zijn er verschillende beschikkingen gegeven waarbij de strekking is dat er omgang tussen [naam kind] en de vader moet komen. Tot op heden heeft er nog geen omgang plaatsgevonden. Op grond van artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: het IVRK) heeft [naam kind] het recht om zijn vader te leren kennen. Zowel de moeder als de GI hebben hierin niet hun verantwoordelijkheid genomen. De Raad heeft in zijn rapportage aangegeven dat aanhouding van de spanningen gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van [naam kind]. Desondanks is de moeder niet op eigen initiatief gaan werken aan de trauma’s die volgens haar omgang in de weg staan. Daarnaast heeft de GI onvoldoende gedaan om de beschikking van de rechtbank uit te (laten) voeren. De GI geeft in haar briefrapportage aan dat een uithuisplaatsing (bij de vader) als beste optie uit haar moreel beraad is gekomen. Desondanks kiest de GI voor een tweede optie, waarbij de moeder de tijd krijgt om aan haar trauma’s te werken en de omgang wordt opgeschort. De vader begrijpt dat een uithuisplaatsing traumatiserend is, maar hij begrijpt niet waarom de GI meegaat in de wens van de moeder. Uit de rapportage van PSY Drechtsteden blijkt dat de moeder ondanks haar problematiek in staat zou moeten zijn om mee te werken aan de omgang. Daarbij komt dat de vader er geen vertrouwen in heeft dat de moeder over zes maanden de omgangsregeling wel zal nakomen. De moeder werkt tenslotte sinds 2019 al niet mee. Daarnaast is de GI nalatig geweest door niet met PSY Drechtsteden in gesprek te gaan over de uitkomsten van het onderzoek. Op grond van artikel 7.3.11. van de Jeugdwet is de GI bevoegd om informatie bij psychologen op te vragen. Het belang van [naam kind] wordt geschaad, doordat zijn behoeften niet voorop worden gesteld. [naam kind] heeft recht op omgang met de vader, waarbij omgang met zijn broertje niet vergeten moet worden. Het is noodzakelijk dat de GI daartoe alle mogelijkheden onderzoekt. Daarbij dient gedacht te worden aan een gezagsbeëindigende maatregel, zoals door de Raad eerder gesuggereerd. Zo kan de GI bepalen dat er omgang plaatsvindt. In dat geval zullen de overdrachtsmomenten bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden op school, waardoor [naam kind] niet bij de moeder weggehaald hoeft te worden. Als er geen alternatieven meer beschikbaar zijn, is er geen andere optie dan [naam kind] uit huis te plaatsen.
5.2.
Door en namens de moeder is verzocht om de verzoeken van de vader af te wijzen. Anders dan gesteld, heeft de moeder geen keuze om de omgang tussen [naam kind] en de vader te laten doorgaan. Zij is psychisch niet in staat om de omgangsregeling na te komen. De moeder is proactief op zoek gegaan naar een psycholoog. Het advies was om EMDR-therapie te volgen, waarbij een rustperiode is vereist. De rechtbank is daaraan voorbij gegaan en heeft een omgangsregeling bepaald. PSY Drechtsteden heeft de opdracht gekregen om uit te zoeken of de moeder trauma’s heeft en of zij mee kan werken aan een omgangsregeling. Die vraag is echter niet beantwoord. Daarmee kan er geen conclusie aan het onderzoek verbonden worden. De klinisch psycholoog en psychotherapeut, [naam 3], heeft als reactie op de rapportage van PSY Drechtsteden geconcludeerd dat de rapportage onjuist is en dat EMDR-therapie de aangewezen route is. Haar conclusie wordt ondersteund door de niet-praktiserend psychiater, [naam 4]. Aan beide deskundigen wordt echter geen gehoor gegeven. De moeder heeft toestemming gegeven zodat de GI met PSY Drechtsteden in gesprek kan gaan. De moeder heeft echter het vertrouwen in PSY Drechtsteden verloren. [naam kind] groeit op in een veilige thuissituatie en is veilig gehecht aan de moeder. Door zowel Agathos als de peuterspeelzaal worden geen zorgen gezien. Het gaat goed met [naam kind]. De vader speelt op dit moment geen rol in het leven van [naam kind], waardoor er ook geen sprake is van vervreemding. Desalniettemin gunt de moeder [naam kind] in de toekomst het contact met zijn vader. Om het contact tussen [naam kind] en de vader tot stand te brengen, is echter behandeling van de klachten van de moeder vereist. Het is van belang dat de moeder voldoende draagkracht heeft om [naam kind] te ondersteunen en te begeleiden. Een geforceerde omgangsreling, dwangsommen en alle juridische procedures zijn hierbij niet helpend. Daarbij komt dat de moeder financiële problemen heeft gekregen door alle procedures. Bovendien is het niet in het belang van [naam kind] wanneer de moeder noodgedwongen haar opvoedtaken moet neerleggen en [naam kind] bij de vader moet gaan wonen. De moeder is blij met de gekozen route van de GI waarbij de moeder een kans tot herstel wordt geboden. De moeder heeft inmiddels een psycholoog gevonden en het eerste gesprek staat gepland. Wanneer de moeder haar trauma’s kan verwerken is de inschatting dat [naam kind] met twee ouders kan opgroeien. Het is onduidelijk hoeveel tijd hiervoor nodig is.
5.3.
De GI heeft naar voren gebracht dat een moreel beraad heeft plaatsgevonden waarbij twee handelingsopties zijn besproken. Ofwel [naam kind] wordt bij de vader geplaatst, ofwel de moeder wordt voor een bepaalde tijd in de gelegenheid gesteld zelfstandig hulpverlening in te zetten om aan haar trauma’s te werken. Uiteindelijk is voor de tweede optie gekozen omdat de GI alle mogelijkheden geprobeerd wil hebben voordat een verzoek tot uithuisplaatsing gedaan zal worden. Daarbij is als voorwaarde gesteld dat de GI door de behandelaar van de moeder op de hoogte wordt gehouden van de stand van zaken. Daarnaast wordt aan de behandelaar aangegeven dat over zes maanden een minimale vorm van omgang tussen [naam kind] en de vader verwacht wordt. Er zijn geen contra-indicaties om de omgang tussen [naam kind] en de vader te laten plaatsvinden en de GI acht omgang tussen [naam kind] en de vader mogelijk. Het is daarom van belang om een tijdslimiet te stellen. In de tussentijd is het van belang dat Agathos zicht houdt op de ontwikkeling van [naam kind]. De Raad heeft tijdens de vorige zitting aangegeven dat een gezagsbeëindigende maatregel overwogen dient te worden als de moeder niet mee wil werken. De GI ziet daar echter het praktisch nut niet van in, omdat de hoofdverblijfplaats bij de moeder blijft. Het is niet in het belang van [naam kind] om hem voor een omgangsmoment bij de moeder weg te halen en mee te nemen naar de vader. Daarnaast wil de school ook niet meewerken aan een dergelijke regeling. School moet een veilige en neutrale plek voor [naam kind] blijven. Verder heeft de moeder inmiddels toestemming gegeven om met PSY Drechtsteden in gesprek te gaan over de bedenkingen van de GI bij de rapportage. Het is van belang om eerst het gesprek met PSY Drechtsteden aan te gaan; daarna zal er mogelijk gekeken kunnen worden naar een second opinion.

6..De verdere beoordeling

6.1.
De omgang
6.1.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat, omdat [naam kind] de leeftijd van vier jaar heeft bereikt, het verzoek van de vader onder II geen doel meer dient. Dit deel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.
6.1.2.
De rechtbank blijft bij hetgeen in eerdere beschikkingen door de kinderrechter is overwogen over het recht op omgang van [naam kind].
6.1.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 14 juli 2021 het verzoek van de vader tot het vaststellen van een definitieve omgangsregeling aangehouden, in afwachting van het definitieve onderzoeksrapport van PSY Drechtsteden. Tot op heden is het de GI (mede door het ontbreken van toestemming van de moeder) niet gelukt om met PSY Drechtsteden in gesprek te gaan over haar bevindingen, waardoor de situatie ten opzichte van de vorige zitting onveranderd is gebleven. Gezien deze situatie, en -inmiddels- het gebrek aan vertrouwen in PSY Drechtsteden aan de zijde van de moeder, wordt een definitief rapport niet op korte termijn verwacht. De rechtbank zal dan ook oordelen op basis van de informatie die op dit moment beschikbaar is en de zaak niet nogmaals aanhouden.
6.1.4.
Voorop staat, zoals reeds eerder overwogen, dat het niet in het belang van [naam kind] is dat er geen omgang plaatsvindt met de vader. Helaas moet worden vastgesteld dat de moeder tot op heden de vastgestelde omgangsregeling niet nakomt, ook niet nadat daaraan hoge dwangsommen zijn verbonden. Gezien het verloop tot nu toe, is niet te verwachten dat voortgaan op deze route, waarbij een omgangsregeling wordt vastgesteld en daaraan dwangsommen worden gekoppeld, tot verbetering van de situatie zal leiden en er daadwerkelijk omgang tot stand zal komen. De rechtbank is daarom met de GI van oordeel dat de alternatieven om omgang tussen [naam kind] en de vader mogelijk te maken moeten worden onderzocht. De GI heeft verklaard twee mogelijkheden te zien, namelijk: of [naam kind] wordt uit huis geplaatst bij de vader, of de moeder wordt voor zes maanden in de gelegenheid gesteld om behandeld te worden voor haar traumatische klachten, in welke periode er geen omgang tussen [naam kind] en de vader wordt afgedwongen. De GI kiest op dit moment voor de tweede mogelijkheid. De rechtbank is met alle betrokkenen van oordeel dat een uithuisplaatsing op dit moment niet in het belang van [naam kind] is, althans dat eerst voor de minder verstrekkende aanpak moet worden gekozen. Een uithuisplaatsing is immers zeer ingrijpend en bovendien is [naam kind] veilig gehecht aan de moeder.
6.1.5.
De rechtbank acht het daarom op dit moment het meest in het belang van [naam kind] dat de moeder behandeld wordt voor haar problematiek, met als doel dat haar draagkracht voldoende toeneemt om de omgang tussen [naam kind] en de vader te faciliteren, zodat [naam kind] op zo kort mogelijke termijn onbelast contact kan hebben met zijn beide ouders. De rechtbank zal om die reden een omgangsregeling vaststellen waarbij de omgang met de vader wordt opgeschort tot een door de GI te bepalen moment (maar uiterlijk voor de duur van zes maanden) en de omgang daarna wordt hervat in een door de GI te bepalen vorm (begeleid of onbegeleid), duur, frequentie en opbouw. De rechtbank merkt daarbij op dat [naam kind] recht heeft op omgang met de vader en het daarom van groot belang is dat de omgang niet langer uitblijft dan noodzakelijk. Van de GI wordt in het belang van [naam kind] op dit punt een actieve houding verwacht. Op termijn kan naar het oordeel van de rechtbank worden toegewerkt naar een zogeheten weekendregeling (evenals gelijke verdeling van de vakanties).
6.1.6.
Gelet op het vorenstaande zal het zelfstandige verzoek van de moeder, om voor de duur van haar therapie de zaak aan te houden en te bepalen dat er in de tussentijd geen omgangsregeling zal plaatsvinden tussen de man en [naam kind], worden afgewezen.
6.2.
Gezag
6.2.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 2 van het BW wordt, indien een verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.2.2.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Het is de ouders niet gelukt om [naam kind] onbelast contact te laten hebben met zijn beide ouders. Daarnaast is er geen enkele communicatie tussen de ouders mogelijk. De verwachting is daarom niet gerechtvaardigd dat de ouders in staat zullen zijn op een behoorlijke wijze het gezamenlijk gezag uit te oefenen en beslissingen in het belang van [naam kind] in gezamenlijk overleg te nemen. De rechtbank is van oordeel dat er onder deze omstandigheden een onaanvaardbaar risico is dat [naam kind] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken, terwijl niet te verwachten is dat deze situatie binnen afzienbare tijd zodanig verbeterd dat de vereiste constructieve invulling van het gezag kan worden gerealiseerd. Het verzoek van de vader om hem mede met het gezag te belasten zal daarom worden afgewezen.

7..De beslissing

De rechtbank:
7.1.
stelt de omgangregeling als volgt vast:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Dordrecht, zal de omgang tussen de minderjarige en de vader bepalen, met ingang van een door voornoemde instelling te bepalen moment en in een door die instelling te bepalen vorm, duur, frequentie en opbouw, een en ander met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 6.1.5. is overwogen;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. van Dijk, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. W.J. Loorbach en K.J. van den Herik, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. W.A. Graven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.