3.6.Afwikkeling van het partnerschapsvermogensregime
3.6.1.Partijen zijn na 1 januari 2018 een geregistreerd partnerschap aangegaan, zodat zij in een (inmiddels ontbonden) beperkte gemeenschap van goederen zijn geregistreerd. Dit betekent dat alleen hetgeen partijen tijdens het geregistreerd partnerschap hebben opgebouwd en de goederen die voor het geregistreerd partnerschap aan hen gezamenlijk toebehoorden tot de beperkte gemeenschap behoren. Het vermogen van partijen vóór hun geregistreerd partnerschap blijft privévermogen.
3.6.2.Partijen verzoeken de wijze van verdeling van de tussen hen bestaande beperkte gemeenschap te gelasten op de door ieder van hen voorgestelde wijze. Verder stellen beide partijen een of meerdere vergoedingsrechten op elkaar te hebben.
3.6.3.Bij genoemde beschikking van 22 juli 2022 heeft deze rechtbank voor wat betreft de voormalige echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening alvast de wijze van verdeling gelast. Volgens partijen dan wel één van hen bestaat de beperkte gemeenschap op de - niet in geschil zijnde peildatum 13 december 2019 - daarnaast uit de volgende bestanddelen:
a. a) de inboedel
b) de auto merk Toyota Avensis met kenteken [kentekennummer]
c) de scooter merk Sym Fiddle 3
d) de banksaldi van de bankrekening op naam van beide partijen en van de bankrekeningen op naam van elk van de partijen afzonderlijk.
3.6.4.Hieronder wordt per bestanddeel de standpunten van partijen weergegeven en een beslissing genomen.
3.6.5.Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de inboedel-goederen in onderling overleg hebben verdeeld, met dien verstande dat de vrouw de man verzoekt om afgifte van haar artsdiploma, de autopapieren en de (reserve) autosleutel. De man betwist in het bezit te zijn van die spullen, maar zegt toe die spullen aan de vrouw te verstrekken als hij ze toch in de woning ziet liggen. Gelet hierop valt er ter zake niet voor de rechtbank te beslissen. De rechtbank gaat er vanuit dat de man zich aan zijn toezegging tijdens de mondelinge behandeling houdt.
b)
De auto merk Toyota Avensis met kenteken [kentekennummer]
3.6.6.Partijen zijn het erover eens dat de auto moet worden toegedeeld aan de vrouw tegen vergoeding aan de man van de helft van de huidige waarde. De vrouw gaat, onder verwijzing naar de op 28 oktober 2021 in het geding gebracht ANWB koerslijst, uit van een huidige waarde van € 18.400,- bij ‘verkoop tussen particulieren’. De man gaat, onder verwijzing naar diezelfde koerslijst, uit van een huidige waarde van € 21.300,- bij ‘kopen bij merkdealer met garantie’.
3.6.7.De rechtbank constateert dat de verschillende waardes waar partijen naar verwijzen op de ANWB koerslijst vermeld staan en dat geen van partijen de door hen gekozen waarde nader heeft toegelicht. De rechtbank gaat dan ook in redelijkheid uit van het gemiddelde van de door partijen aandragen waardes (€ 18.400 + € 21.300 / 2) en dus van € 19.850,-. In navolging van partijen zal de rechtbank als wijze van verdeling gelasten dat de auto wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting het bedrag van € 9.925,- (de helft van
€ 19.850,-) aan de man te vergoeden.
c) De scooter merk Sym Fiddle 3
3.6.8.Partijen zijn het erover eens dat de scooter moet worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 750,-. De rechtbank zal de scooter dan ook toedelen aan de man, onder de verplichting het bedrag van € 375,- aan de vrouw te vergoeden.
3.6.9.De rechtbank constateert dat de vrouw aanvankelijk uitsluitend het saldo van de gezamenlijke bankrekening (ING NL94 INGB 0668 7628 88) tot de beperkte gemeenschap rekent. Op het standpunt van de man dat daarnaast ook de saldi van de op naam van elk van partijen staande bankrekeningen tot de beperkte gemeenschap behoren, voert de vrouw geen verweer. Zij voert verweer tegen de door de man voorgestelde wijze van verdeling van die saldi. Zonder een nadere onderbouwing van de geldstromen op de bankrekeningen sinds de aanvang van het geregistreerd partnerschap, die ontbreekt, en gezien het bewijsvermoeden in artikel 1:94 lid 8 BW, gaat de rechtbank er in navolging van partijen vanuit dat tevens tot de beperkte gemeenschap behoren:
- de saldi op de betaal- en spaarrekening op naam van de man ([bankrekeningnummer 1]);
- de saldi op de betaal- en spaarrekening op naam van de vrouw ([bankrekeningnummer 2]);
- de saldi op de betaal- en spaarrekening op naam van de vrouw ([bankrekeningnummer 2]).
3.6.10.Ten aanzien van de saldi van bankrekeningen vindt geen waardering plaats. Voor het saldo op een bankrekening wordt uitgegaan van de hoogte van het saldo op de datum dat de gemeenschap is ontbonden, in het onderhavige geval 13 december 2019 (zie 3.6.3.). De vordering op de bank (creditsaldo) of de schuld aan de bank (debetsaldo) per die datum valt in de gemeenschap. Af- en bijschrijvingen die zien op de periode hierna maken geen onderdeel uit van de ontbonden beperkte gemeenschap.
3.6.11.Vast staat dat de gezamenlijke bankrekening inmiddels is opgeheven en dat partijen de op hun naam staande bankrekeningen zullen voortzetten. De saldi van alle bankrekeningen per peildatum dienen bij helfte tussen partijen te worden verdeeld.
De man stelt nog dat het saldo van zijn spaarrekening niet bij de verdeling betrokken moet worden, omdat hij niet in staat is geweest te sparen, maar de rechtbank ziet in dit standpunt geen aanleiding om af te zien van het wettelijk uitgangspunt van verdeling bij helfte.
Vergoedingsrechten / verrekenposten
3.6.12.Beide partijen stellen vergoedingsrechten op de gemeenschap te hebben vanwege investeringen uit privévermogen bij de aanschaf van de echtelijke woning, de auto en de scooter. Daarnaast stelt de man een vergoedingsrecht te hebben vanwege het opsouperen van zijn spaargeld met het bedrag van € 16.859,- aan schulden van de gemeenschap.
De vrouw stelt een vergoedingsrecht op de man te hebben vanwege de betaling van de maandelijkse aflossing op de hypothecaire geldlening in de periode juli 2019 tot maart 2020 en recht op vergoeding van de betaling door de man op 18 december 2019 van zijn advocaatkosten van de gezamenlijke bankrekening.
3.6.13.Vast staat dat de woning vóór het geregistreerd partnerschap door partijen in gezamenlijke eigendom is verkregen. Tijdens de nadere mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen niet langer in geschil is dat zij beiden met privévermogen in de woning hebben geïnvesteerd en beiden een vergoedingsrecht hebben op de gemeenschap. Gelet hierop valt er ter zake het bestaan van de vergoedingsrechten voor de rechtbank niets te beslissen. Onweersproken staat vast dat de woning is aangekocht voor het bedrag van
€ 315.000,-. Wat betreft de omvang van de investering stelt de rechtbank vast dat de vrouw onderbouwd stelt (producties 1 t/m 5) dat het bij haar gaat om een bedrag van € 40.000,- en dat de man onderbouwd stelt (productie 10) dat het bij hem gaat om het bedrag van
€ 68.017,-. Partijen zijn het met elkaar eens dat op deze vergoedingsrechten de beleggingsleer van toepassing is. Zodra de woning is verkocht, kunnen partijen de omvang van hun vergoedingsrechten berekenen en deze bij de verdeling van de verkoopopbrengst betrekken.
3.6.14.Tussen partijen staat vast dat de man zijn advocaatkosten van € 2.167,03 na de peildatum van de gezamenlijke bankrekening heeft voldaan en dat hij ter zake een bedrag aan de vrouw dient te vergoeden. De man gaat daarbij uit van de helft van dat bedrag en de vrouw van twee/derde deel van dat bedrag.
De vrouw stelt onweersproken dat zij de gezamenlijke bankrekening voor twee/derde en de man voor een/derde met inkomsten voedde, zodat de rechtbank de vrouw in haar standpunt volgt. De man dient de vrouw dan ook ter zake de advocaatkosten het bedrag van € 1.445,- te voldoen.
M.b.t. de auto en de scooter
3.6.15.Wat betreft de met betrekking tot de auto en de scooter gestelde vergoedingsrechten oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de processtukken volgt dat de auto en de scooter tijdens het geregistreerd partnerschap zijn aangeschaft. Zoals hiervoor is overwogen, staat tussen partijen vast dat de saldi van de bankrekeningen van partijen tot de beperkte gemeenschap behoren. Zonder andersluidende stellingen, die ontbreken, kan geen vergoedingsrecht ontstaan doordat gemeenschappelijke goederen zijn aangeschaft met gemeenschappelijk vermogen, door betaling vanaf een bankrekening die tot de gemeenschap behoort. De gestelde vergoedingsrechten worden dan ook afgewezen.
M.b.t. de aflossingen op de hypotheek
3.6.16.De vrouw stelt dat haar een vergoedingsrecht toekomt omdat zij over de periode juli 2019 tot maart 2020 uit privémiddelen de maandelijkse aflossing op de gezamenlijke hypotheek heeft betaald. De man voert verweer.
3.6.17.De rechtbank overweegt dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de hypotheekaflossingen over die periode uit privémiddelen heeft betaald. Aangezien de saldi van de bankrekeningen van partijen alle tot de beperkte gemeenschap behoren, kan in elk geval geen vergoedingsrecht zijn ontstaan door betalingen vóór de peildatum (13 december 2019) vanaf de bankrekening van de vrouw. Voor betalingen ná de peildatum geldt dat de vrouw onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij in januari 2020 heeft toegezegd tijdelijk de volledige hypotheek voor haar rekening te zullen nemen (productie 8 van de man). Het gestelde vergoedingsrecht wordt dan ook afgewezen.
M.b.t. het opsouperen van de spaarrekening
3.6.18.De man stelt, hetgeen de vrouw betwist, dat hij een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap van € 16.859,-. De man voert aan dat het saldo van zijn spaarrekening bij aanvang van het geregistreerd partnerschap € 106.551,- bedroeg, dat daarvan tijdens het partnerschap € 68.500,- is gebruikt voor de woning en dat er nu nog het bedrag van
€ 21.192,- resteert, zodat het verschil van € 16.859,- kennelijk besteed is aan de gemeenschap. De man beroept zich op het bewijsvermoeden dat volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2019, ECLI:NL:HR:504.
3.6.19.De rechtbank overweegt dat aan het bewijsvermoeden opgenomen in de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2019 niet wordt toegekomen. Hoewel de rechtsregel uit die uitspraak toepasbaar kan zijn op aangebrachte privégoederen onder de beperkte gemeenschap, heeft de man in de onderhavige zaak - zoals hiervoor onder 3.6.9. al is overwogen - geen inzicht verschaft in de geldstromen op de op zijn naam staande bankrekeningen sinds de aanvang van het geregistreerd partnerschap én is met toepassing van het bewijsvermoeden in artikel 1:94 lid 8 BW vastgesteld dat de saldi van de bankrekeningen van partijen tot de beperkte gemeenschap zijn gaan behoren. Hierdoor ontstaat nog geen vergoedingsrecht. De man heeft niet geconcretiseerd op welke grond dan wel een vergoedingsrecht is ontstaan. Immers, er kan geen vergoedingsrecht ontstaan doordat gemeenschappelijke schulden zijn voldaan met gemeenschappelijk vermogen.
Het gestelde vergoedingsrecht wordt dan ook afgewezen.