ECLI:NL:RBROT:2021:12294

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
9060469
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over nalatenschap en rentevorderingen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, gaat het om een geschil tussen de kinderen van de overleden erflater en de executeur van de nalatenschap van de erflaatster. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.M. van den Boomen, vordert een verklaring voor recht over zijn aandeel in de nalatenschap van zijn vader, die op 17 september 1999 is overleden. De eiser stelt dat zijn aandeel € 17.798,56 bedraagt, vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% vanaf de datum van overlijden tot aan de dag van betaling. De gedaagde, die de rol van executeur vervult, voert verweer en betwist de hoogte van de vordering niet, maar stelt dat de nalatenschap van de erflaatster niet toereikend is om de vorderingen te voldoen.

De kantonrechter heeft de feiten en de procedure in detail bekeken, inclusief eerdere vonnissen en de boedelbeschrijving van de nalatenschap. De rechter oordeelt dat de gedaagde als executeur enkel gerechtigd was om de boedelbeschrijving aan te passen en dat de vordering van de kinderen opnieuw moet worden berekend. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiser toe, evenals die van de betrokkenen, en veroordeelt de gedaagde tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief rente. De kosten van de procedure worden eveneens aan de gedaagde opgelegd, aangezien zij in het ongelijk is gesteld. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9060469 CV EXPL 21-8335
uitspraak: 17 december 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. M.M. van den Boomen te Herten (gemeente Roermond),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. N.M.F. Statnik te Sittard (gemeente Sittard-Geleen),
in welke zaak betrokken zijn:

1..[betrokkene 1],

wonende te [woonplaats betrokkene 1],
gemachtigde: mr. M.M. van den Boomen te Herten (gemeente Roermond),
2.
[betrokkene 2],
wonende te [woonplaats betrokkene 2],
gemachtigde: mr. E.H.C.K. Reijans te Echt (gemeente Echt-Susteren)
Hoewel niet gebruikelijk in een vonnis maar omdat de achternaam niet onderscheidend is, worden partijen hierna bij hun tussen haakjes genoemde roepnamen genoemd, zoals zij zelf ook in hun processtukken hebben gedaan.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met producties van [eiser] van 22 februari 2021;
  • de conclusie van antwoord met producties en een conclusie van eis in het incident van [gedaagde] van 1 juni 2021;
  • de conclusie van antwoord in het incident (en een voorwaardelijke conclusie van eis in het incident) van [eiser] van 29 juni 2021;
  • het vonnis in het incident van 30 juli 2021 als gevolg waarvan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in deze zaak betrokken zijn geraakt;
  • het vonnis van 27 september 2021 waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bepaald;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 4 november 2021 met daaraan gehecht de pleitnota van de gemachtigde van [eiser] en [betrokkene 1] en de door de vrouw van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling voorgelezen verklaring van [eiser].
Partijen hebben na de mondelinge behandeling gevraagd de zaak aan te houden om de zaak in onderling overleg te kunnen regelen. Zij hebben laten weten daar niet in geslaagd te zijn.

2..De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
2.1
[eiser], [betrokkene 1] en [gedaagde] zijn kinderen van [erflater], overleden op
17 september 1999, hierna te noemen: ‘erflater’, en van [erflaatster], overleden op 9 juni 2009, hierna te noemen: ‘erflaatster’. [eiser], [betrokkene 1] en [gedaagde] hadden nog een broer, [naam], maar hij is overleden. [betrokkene 2] is zijn dochter. [gedaagde] is executeur van de nalatenschap van erflaatster en in die hoedanigheid in deze procedure betrokken.
2.2
In het testament van erflater van 11 februari 1982 staat, voor zover nu van belang:
4. In alle gevallen van opeising van de hoofdsom ingeval van opeisbaarheid zal mijn echtgenote verplicht zijn aan mijn overige erfgenamen over het aan ieder van hen verschuldigde bedrag te betalen een eenmalige rente, gerekend tegen een percentage, gelijk aan dat wat bepaald is in artikel 21 II Successiewet 1956 of een daarvoor in de plaats getreden regeling. Deze rente is verschuldigd vanaf de dag van mijn overlijden tot die der voldoening van het verschuldigde.
2.3
Partijen hebben geprocedeerd over wat [eiser], [betrokkene 1] en [naam] krijgen uit de nalatenschap van erflater, wat [gedaagde] als executeur van de nalatenschap van erflaatster moet betalen uit de nalatenschap van erflaatster. Het Gerechtshof in Den Haag overweegt in het eindarrest van 18 december 2018 in rechtsoverweging 22:
Boedelbeschrijving 26 januari 2011
22. Notaris [naam notaris] heeft op 26 januari 2011 een boedelbeschrijving opgesteld. Deze bedoelbeschrijving behoeft alleen aanpassing met betrekking tot de waarde van het onroerend goed te [plaatsnaam] met betrekking tot de berekening van het erfdeel van erflater. Onder ‘I. Vaststellingen vorderingen uit hoofde van de nalatenschap van vader’ volgt dat de waarde van de woning in [plaatsnaam] is meegenomen voor een bedrag van FL. 194.000,-. Hiervoor dient dus ingevuld te worden een bedrag van € 130.000,-. Het vorenstaande heeft dus tot gevolg dat door deze ene wijziging de vordering van de vier kinderen op erflaatster opnieuw moet worden berekend. Dit betreft slechts een geringe aanpassing van de boedelbeschrijving. Daarnaast dient opnieuw de rente te worden berekend over de vorderingen van de kinderen op erflaatster. Het hof verwijst naar grief 6 en naar hetgeen het hof in r.o. 39 en 40 van het tussenarrest van 9 augustus 2016 heeft overwogen.

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert:
1. voor recht te verklaren dat zijn aandeel in de nalatenschap van erflater € 17.798,56 bedraagt, te vermeerderen met een enkelvoudige rente van 6% vanaf 17 september 1999, in totaal (hoofdsom en rente) tot en met 31 december 2020 dan een bedrag van € 40.534,88, te vermeerderen met een rente van 6% vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van de algehele betaling, naar de kantonrechter aanneemt over € 17.798,56;
2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het onder 1. genoemde bedrag, te verminderen met het al aan hem betaalde bedrag van € 18.227,09, wat dus neerkomt op betaling van (€ 40.534,88 - € 18.227,09 =) € 22.307,79, te vermeerderen, zoals ook onder 1. genoemd, met een rente van 6% over € 17.798,56 vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van de algehele betaling;
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben zich aan de kant van [eiser] geschaard. De kantonrechter vat dit zo op dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hetzelfde vorderen als [eiser] van [gedaagde] vordert.
3.3
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen.
3.4
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [eiser], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de vordering en [gedaagde] het verweer onderbouwen.

4..De beoordeling

hoofdsom
4.1
[eiser] stelt dat gelet op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 18 december 2018 [gedaagde] als executeur in de nalatenschap van de erflaatster enkel gerechtigd was om de boedelbeschrijving aan te passen wat betreft de waarde van de woning te [plaatsnaam]. Volgens [gedaagde] hanteert [eiser] daarbij een verkeerde lezing omdat uit de bewoordingen van het arrest weliswaar blijkt dat de waarde van die woning dient te worden aangepast in de boedelbeschrijving, maar ook dat hierdoor de vordering van de vier kinderen op de erflaatster opnieuw moet worden berekend. Verder voert [gedaagde] aan dat het Hof duidelijk heeft bepaald dat twee handelingen verricht dienen te worden. Allereerst dient de waarde van de woning te worden aangepast in de boedelbeschrijving en vervolgens zal de vordering van de vier kinderen op erflaatster opnieuw moeten worden berekend. Het Hof overweegt expliciet dat de vordering van de kinderen opnieuw berekend dient te worden hetgeen [gedaagde], in haar hoedanigheid van executeur, dan ook heeft gedaan. Indien het Hof [gedaagde] had willen beperken tot enkel het aanpassen van de boedelbeschrijving, had het Hof dit expliciet in het arrest opgenomen, aldus steeds [gedaagde].
4.2
Naar het oordeel van de kantonrechter is het Gerechtshof Den Haag duidelijk in de in 2.3 weergegeven rechtsoverweging 22 van het arrest van 18 december 2018: In de boedelbeschrijving van 26 januari 2011 moet alleen de waarde van de woning in [plaatsnaam] worden aangepast:
“Deze boedelbeschrijving behoeft alleen aanpassing met betrekking tot de waarde van het onroerend goed te [plaatsnaam] (…)”.Ook staat daarin dat door deze
‘ene wijziging’de vordering van de vier kinderen op erflaatster opnieuw moet worden berekend. Dit betreft slechts
‘een geringe aanpassing’ van de boedelbeschrijving, verder niets. En dan is het klaar. De kantonrechter gaat dus niet mee in de uitleg die [gedaagde] aan de woorden geeft, namelijk dat, vrij vertaald, na aanpassing van de waarde van de woning alles weer open ligt. Dat zegt het Hof namelijk simpelweg niet. Als [gedaagde] dit eigenlijk al niet begrepen had, had zij dit wel zo móeten begrijpen. Het verweer wordt daarom verworpen.
4.3
[eiser] stelt dat als in de boedelbeschrijving de waarde van de woning aangepast wordt, zijn vordering op de nalatenschap van erflaatster € 17.798,56 bedraagt. [gedaagde] betwist de hoogte van dit bedrag niet.
rente
4.4
Het testament van erflater is (ook) duidelijk: Rente moet betaald worden vanaf de dag dat erflater overlijdt (en dat bleek 17 september 1999 te zijn) tot de dag waarop het bedrag wordt betaald. [gedaagde] betwist niet dat het in het testament bedoelde rentepercentage 6% is.
4.5
[gedaagde] voert aan dat [eiser], [betrokkene 1] en [naam] (waarvoor [betrokkene 2] nu in zijn plaats komt) van hun recht op rente hebben afgezien. Dat blijkt echter uit niets. Dat nooit met erflaatster over rente is gepraat, maakt niet dat voornoemden van dat recht hebben afgezien en is aldus van geen enkel belang. Waarom hadden [eiser], [betrokkene 1] en [naam] het met hun moeder over deze rente móeten hebben? [gedaagde] legt dat niet uit, hetgeen wel op haar weg had gelegen.
4.6
[eiser] stelt dat hij tot en met 31 december 2020 recht heeft op € 40.534,88 aan hoofdsom en rente. [gedaagde] betwist de berekening van dit bedrag niet.
vorderingen
4.7
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser] toewijsbaar zijn. Wat [gedaagde] daartegen aanvoert is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ontoereikend. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn, welbeschouwd op initiatief van [gedaagde], in deze procedure betrokken en vorderen hetzelfde als [eiser]. Wat toewijsbaar is voor [eiser], is ook toewijsbaar voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
kosten van de procedure
4.8
[gedaagde] is de in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. [eiser] is in het incident weliswaar de in het ongelijk gestelde partij, maar de kantonrechter ziet geen aanleiding hem te veroordelen in de kosten daarvan. Het incident is welbeschouwd zinloos geweest. [gedaagde] wist immers ook dat als [eiser] gelijk zou krijgen, dit ook gevolgen zou hebben voor het bedrag waar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] recht op hebben. [eiser] aan de andere kant had [betrokkene 1] en [betrokkene 2] echter ook meteen in de procedure kunnen meenemen, dus voor een kostenveroordeling in het incident ten gunste van [eiser] is ook geen aanleiding.
uitvoerbaar bij voorraad
4.9
Dit vonnis wordt zoals [eiser] vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis, [gedaagde] wel alvast moet voldoen aan de veroordelingen.
tot slot
4.1
[gedaagde] zegt dat de nalatenschap van erflaatster niet toereikend is om de vorderingen van [eiser], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (volledig) te betalen, zonder overigens in te gaan op de stelling van [eiser] dat het huis van erflaatster in [plaatsnaam] een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt (dat huis moet dan maar worden verkocht, zo begrijpt de kantonrechter dit). Dit punt vormt geen onderdeel van de onderhavige procedure, maar een nieuw conflict hangt mogelijk al boven het hoofd van partijen. De kantonrechter geeft [gedaagde], als executeur van de nalatenschap van haar moeder, maar bovenal als zus van [eiser] en [betrokkene 1] en tante van [betrokkene 2] en de grote emotionele gevolgen bij een ieder, echter in overweging om 22 jaar na de dood van vader en 12 jaar na het overlijden van moeder, een streep te zetten onder de afwikkeling van hun nalatenschappen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat het aandeel van [eiser], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de nalatenschap van [erflater], overleden op 17 september 1999, voor ieder van hen
€ 17.798,56 bedraagt, dat zij door optelling bij dit bedrag van een enkelvoudige rente van 6% (vanaf 17 september 1999) berekend tot en met 31 december 2020 recht hebben op in totaal € 40.534,88 en dat zij vanaf 1 januari 2021 recht hebben op een rente van 6% over € 17.798,56, tot aan de dag waarop alles volledig betaald is;
- veroordeelt [gedaagde], in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflaatster], overleden op 9 juni 2009, rekening houdend met een eerdere betaling van € 18.227,09, om aan [eiser], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] € 22.307,79 per persoon te betalen, te vermeerderen met een rente van 6% over € 17.798,56 vanaf
1 januari 2021 tot aan de dag van de algehele betaling;
- veroordeelt [gedaagde], wederom als executeur van de nalatenschap van [erflaatster], overleden op 9 juni 2009, in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak:
- aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 106,01 aan dagvaardingskosten en
€ 507,00 aan griffierecht;
- aan de kant van [eiser] en [betrokkene 1], omdat zij dezelfde gemachtigde hebben, op
€ 996,00 aan salaris voor hun gemachtigde (2 punten, voor de dagvaarding en voor het bijwonen van de mondelinge behandeling, van € 498,00 per punt);
- aan de kant van [betrokkene 2] op € 498,00 (1 punt van € 498,00 voor het bijwonen van de mondelinge behandeling) aan salaris voor haar gemachtigde;
- in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf acht dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het (eventueel) meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686