ECLI:NL:RBROT:2021:12293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
10/614277 HA ZA 21-199
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toestemming voor hoger beroep tegen tussenvonnis met belangenafweging en vertragingseffecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om toestemming voor het instellen van hoger beroep tegen een tussenvonnis van 20 oktober 2021. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.S. Santema, heeft het verzoek ingediend tegen gedaagde(n) [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3], die worden bijgestaan door mr. L.E.M. de Vries-Blom. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 20 oktober 2021 gedaagde [naam gedaagde 1] opgedragen bewijs te leveren van feiten die kunnen leiden tot de kwalificatie van door erflater verstrekte bedragen als schenkingen. Gedaagde [naam gedaagde 1] verzoekt nu om toestemming voor hoger beroep, omdat hij meent dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn standpunt over de kwalificatie van de bedragen en de omkering van de bewijslast.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep tegen tussenvonnissen in beginsel niet is toegestaan, tenzij de rechter anders bepaalt. De rechtbank stelt vast dat het toelaten van hoger beroep een vertraging van de procedure met zich meebrengt en dat dit alleen doelmatig is bij bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen. De belangenafweging tussen het belang van gedaagde [naam gedaagde 1] om de beslissing aan te vechten en het belang van eiser om binnen een redelijke termijn een uitspraak te krijgen, leidt tot de conclusie dat de vertraging van de procedure niet in het belang van eiser en de andere erfgenamen is.

Daarom wijst de rechtbank het verzoek van gedaagde [naam gedaagde 1] af. De beslissing houdt rekening met het feit dat er na een eventueel negatief eindvonnis voor gedaagde [naam gedaagde 1] nog steeds hoger beroep openstaat. Het vonnis is ondertekend door mr. C. van Steenderen-Koornneef en openbaar uitgesproken op 8 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer/rolnummer: C/10/614277 HA ZA 21-199
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat: mr. W.S. Santema, Sneek,
tegen:

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
advocaat: mr. L.E.M. de Vries-Blom, Honselersdijk,

2. [naam gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,

3. [naam gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 3] .
Eiser en gedaagden worden hierna aangeduid als ‘ [naam eiser] ’, ‘ [naam gedaagde 1] ’, ‘ [naam gedaagde 2]’ en ‘ [naam gedaagde 3] ’.

1..Procedure

1.1
Bij vonnis van 20 oktober 2021 van deze rechtbank is het volgende beslist:
draagt [naam gedaagde 1] op tot het bewijs van feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat de door erflater aan hem verstrekte bedragen zijn te kwalificeren als schenkingen;
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen vanwoensdag 17 november 2021voor uitlating door [naam gedaagde 1] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
bepaalt dat [naam gedaagde 1] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar welbewijsstukkenover wil leggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
bepaalt dat [naam gedaagde 1] , indien hijgetuigenwil laten horen, uiterlijk op 17 november 2021 schriftelijk aan de rechtbank -Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam,de namens hem te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden december 2021 tot en met maart 2022 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. C. van Steenderen-Koornneef in het gerechtsgebouw te Dordrecht, Steegoversloot 36;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
1.2
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
-de brief van 12 november 2021 van de zijde van [naam gedaagde 1] ;
-de akte van 1 december 2021 van de zijde van [naam eiser] .

2..Beoordeling

2.1
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemd vonnis is overwogen en beslist.
2.2
In de brief van 12 november 2021 verzoekt mr. De Vries-Blom, de advocaat van [naam gedaagde 1] , de rechtbank om toestemming te verlenen voor het instellen van hoger beroep tegen de beslissing van 20 oktober 2021.
2.3
Op grond van artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan van tussenvonnissen (uitgezonderd vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd) hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 337 Rv blijkt dat de doelmatigheid van het burgerlijk proces in het algemeen wordt bevorderd indien de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep in beginsel wordt uitgesloten. De wetgever heeft daarmee bedoeld dat met een grote mate van terughoudendheid tussentijds hoger beroep zal worden toegestaan.
2.4
Volgens mr. De Vries-Blom is een reden voor hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte voorbij zou zijn gegaan aan het standpunt van [naam gedaagde 1] dat de door erflater aan hem verstrekte bedragen te kwalificeren zijn ter voldoening van de wettelijke plicht van erflater om het gezin van [naam gedaagde 1] te onderhouden, althans te ondersteunen op de momenten dat hij daar zelf niet toe in staat was. Daarnaast heeft mr. De Vries-Blom naar voren gebracht dat [naam gedaagde 1] het niet eens is met de omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid.
2.5
[naam eiser] heeft tegen het eventueel verlenen van de toestemming bezwaar gemaakt. Hij voert daarvoor aan dat in de huidige tijd appèlzaken bij het hof uiterst langzaam verlopen en het instellen van een tussentijds hoger beroep om die reden de afhandeling van het geschil tussen partijen minstens met een jaar zal vertragen. Tussentijds hoger beroep doorbreekt volgens [naam eiser] (onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 7 december 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC0076) de continuïteit van het processueel debat en schaadt in zoverre het belang dat [naam eiser] met het oog op de inrichting van zijn stellingen heeft bij een ordelijk verloop van dat debat. Een tussentijds hoger beroep sluit volgens [naam eiser] niet uit dat een tweede hoger beroep zal volgen op het moment dat door de rechtbank een eindvonnis in de zaak wordt gewezen. Opnieuw zal dan de afwikkeling van het geschil tussen partijen langdurig worden vertraagd.
2.6
De rechtbank overweegt het volgende. Het toelaten van hoger beroep brengt een vertraging van de procedure met zich en moet alleen als doelmatig worden beschouwd wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen. Daarvan is niet gebleken.
Bij de beslissing op het verzoek om toestemming te verlenen voor het instellen van hoger beroep, gaat het om de afweging van het belang van [naam gedaagde 1] om de beslissing van de rechtbank tot het geven van een bewijsopdracht te kunnen aanvechten ten opzichte van het belang van [naam eiser] om binnen een redelijke termijn een uitspraak te krijgen. Dit laatste acht de rechtbank doorslaggevend. De bij deze rechtbank lopende procedure kan door hoger beroep ernstig worden vertraagd. Dit acht de rechtbank niet in het belang van [naam eiser] en de andere erfgenamen [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] . Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat tegen een tussenvonnis in beginsel geen hoger beroep kan worden ingesteld. Daarom zal de rechtbank het verzoek afwijzen. Dat van een eventueel voor [naam gedaagde 1] negatief eindvonnis hoger beroep openstaat is bij de afweging betrokken.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek van [naam gedaagde 1] om tussentijds hoger beroep open te stellen van het tussenvonnis van 20 oktober 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.
3092