ECLI:NL:RBROT:2021:12293
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om toestemming voor hoger beroep tegen tussenvonnis met belangenafweging en vertragingseffecten
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om toestemming voor het instellen van hoger beroep tegen een tussenvonnis van 20 oktober 2021. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.S. Santema, heeft het verzoek ingediend tegen gedaagde(n) [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3], die worden bijgestaan door mr. L.E.M. de Vries-Blom. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 20 oktober 2021 gedaagde [naam gedaagde 1] opgedragen bewijs te leveren van feiten die kunnen leiden tot de kwalificatie van door erflater verstrekte bedragen als schenkingen. Gedaagde [naam gedaagde 1] verzoekt nu om toestemming voor hoger beroep, omdat hij meent dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn standpunt over de kwalificatie van de bedragen en de omkering van de bewijslast.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep tegen tussenvonnissen in beginsel niet is toegestaan, tenzij de rechter anders bepaalt. De rechtbank stelt vast dat het toelaten van hoger beroep een vertraging van de procedure met zich meebrengt en dat dit alleen doelmatig is bij bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen. De belangenafweging tussen het belang van gedaagde [naam gedaagde 1] om de beslissing aan te vechten en het belang van eiser om binnen een redelijke termijn een uitspraak te krijgen, leidt tot de conclusie dat de vertraging van de procedure niet in het belang van eiser en de andere erfgenamen is.
Daarom wijst de rechtbank het verzoek van gedaagde [naam gedaagde 1] af. De beslissing houdt rekening met het feit dat er na een eventueel negatief eindvonnis voor gedaagde [naam gedaagde 1] nog steeds hoger beroep openstaat. Het vonnis is ondertekend door mr. C. van Steenderen-Koornneef en openbaar uitgesproken op 8 december 2021.