ECLI:NL:RBROT:2021:12256

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/5898
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde aanslag liggeld pleziervaartuig; geen tarief voor woonschip in verordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Maassluis over een opgelegde aanslag liggeld voor pleziervaartuigen. De eiser ontving op 13 september 2020 een aanslag van € 3.940,- voor de periode van 29 juli 2019 tot en met 24 augustus 2020. De aanslag werd opgelegd omdat eiser gebruik zou hebben gemaakt van de passantensteiger in Maassluis. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de verweerder op 1 oktober 2020. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 30 november 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser gedurende de genoemde periode op een schip heeft gewoond dat als woonschip werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat het schip niet voldeed aan de definitie van een pleziervaartuig, omdat het langer dan 14 dagen in de haven verbleef en een lengte had van 18,5 meter, wat de maximale lengte voor pleziervaartuigen overschrijdt. Bovendien was er in de verordening geen tarief opgenomen voor het gebruik van een woonschip, waardoor de aanslag niet rechtsgeldig kon worden opgelegd.

De rechtbank concludeerde dat de aanslag ten onrechte was opgelegd en verklaarde het beroep gegrond. De verweerder werd verplicht het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en is in de plaats gekomen van het bestreden besluit. Eiser heeft het recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Maassluis, verweerder,

gemachtigde: mr. H.S. Holierhoek.

Procesverloop

Bij beschikking van 13 september 2020 heeft verweerder aan eiser over de periode van 29 juli 2019 tot en met 24 augustus 2020 een aanslag liggeld pleziervaartuig (de aanslag) opgelegd van € 3.940,-.
Met de uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben nadere stukken ingediend. Een afschrift hiervan is naar de wederpartij gezonden.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam 1] en [naam 2].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door
[naam 3] en [naam 4]
.

Overwegingen

1. In geschil is of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
In de aanslag staat onder meer het volgende:
“Hierbij ontvangt u de aanslag Liggeld pleziervaartuigen voor het gebruik maken van de passantensteiger in Maassluis in de periode 28 juli 2019 t/m 24 augustus 2020.
Locatie:
Jaar
Aantal dagen
Eenheid
Tarief
Bedrag
Passantensteiger
2019
157
box
à
8,2644
=
€ 1.297,52
Passantensteiger
2020
237
box
à
8,2644
=
€ 1.958,68
Netto
394
=
€ 3.256,20
BTW 21%
=
683,80
Totaal
€ 3.940,00
2.2.
In de Verordening liggeld pleziervaartuigen 2018 (de Verordening) staat – voor zover van belang - het volgende:

“Artikel 1. Belastbaar feit

Onder de naam liggeld pleziervaartuigen wordt een recht geheven terzake van:

  • het gebruik overeenkomstig de bestemming met een pleziervaartuig of woonschip van voor de openbare dienst bestemde gemeentewateren in de binnen- en buitenhaven alsmede
  • van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen, die bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn alsook
  • het genot van diensten door het gemeentebestuur met betrekking tot een pleziervaartuig verstrekt.

Artikel 2. Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
d. Pleziervaartuig: een schip dat hoofdzakelijk of nagenoeg geheel bestemd of gebruikt
wordt voor recreatie (niet zijnde bedrijfsvervoer en niet tegen betaling), sportbeoefening
of vrije tijdsbesteding, waaronder begrepen vlotten, zeilplanken en soortgelijke drijvende
voorwerpen;
(…)
i. Passantensteiger: de door het college aangewezen steiger gelegen in de haven en

bestemd voor het gebruik door pleziervaartuigen met een lengte van ten hoogste

15 meter;

k. Passanten: pleziervaartuigen die zich korter dan 14 dagen in de haven bevinden;
i. Woonschip: een schip, uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebezigd of tot woning
bestemd;
(…)

Artikel 4. Maatstaf van heffing en tarieven

De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel en met inachtneming van het bepaalde in artikel 6; de bedoelde tarieven omvatten:

  • tarief per overnachting
  • tarief winterligplaats
  • tarief zomerligplaats
  • tarief jaarligplaats.”
2.3.
In het Tarieventabel behorende bij de Verordening staat onder meer het volgende:
Aanlegplaats
Heffings-
grondslag
per
Tarief
passanten per overnachting
Tarief winterligplaats
aan een steiger
Gebruik box
box
€ 10,00
-
aan een kademuur
Lengte vaartuig
€ 1,00
-
aan een steiger
Gebruik box
box
-
€ 250,00
aan een kademuur
Oppervlakte vaartuig
-
€ 6,25
2.4.
In de brief van 7 april 2020, gericht aan eiser, schrijft verweerder als volgt:

“Besluit burgemeester

Ik besluit toestemming te verlenen op grond van het gestelde in artikel 2.51 lid 3b voor de
tijdelijke bewoning van het motorschip [naam schip] door u en uw echtgenote tot dat de
Noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond 30 maart 2020 vervalt en tot opening van het vaarseizoen.”

Beoordeling van het geschil

3. Eiser stelt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd. Volgens hem kan geen sprake zijn van een passantensteiger, omdat het gaat om een woonschip en niet om een pleziervaartuig. Verder stelt eiser dat de aanslag niet aan hem kan worden opgelegd omdat er met de gemeente de afspraak is gemaakt dat liggelden en kosten worden verrekend met de door hem verleende diensten en werkzaamheden betreffende (de promotie van) de passantensteiger.
4. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat het belastbaar feit zich heeft voorgedaan. De grondslag van de aanslag is dat eiser gebruik heeft gemaakt van de passantensteiger in Maassluis (zie 2.1). Om te voldoen aan de definitie “passantensteiger” , zoals omschreven in de Verordening, moet in ieder geval sprake zijn van een pleziervaartuig met een lengte van ten hoogste 15 meter. Een pleziervaartuig is volgens de begrips-bepalingen in de Verordening een schip dat hoofdzakelijk of nagenoeg geheel bestemd of gebruikt wordt voor recreatie, sportbeoefening of vrije tijdsbesteding, waaronder begrepen vlotten, zeilplanken en soortgelijke drijvende voorwerpen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser van 28 juli 2019 tot en met 22 augustus 2020 onafgebroken op het schip heeft gewoond en dat het schip uitsluitend als woning gebezigd werd. Verder is niet in geschil dat het schip een lengte heeft van 18,5 meter en dus langer dan 15 meter is.
Gelet op de twee genoemde omstandigheden en de omstandigheid dat geen sprake is van een “passant” omdat het schip zich langer dan 14 dagen in de haven bevond, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een pleziervaartuig. Voor zover eisers vaartuig als woonschip zou moeten aangemerkt, stelt de rechtbank vast dat, hoewel in de Verordening wel een definitie van woonschip wordt gegeven, er geen tarief in de tarieventabel is opgenomen voor het gebruik van een woonschip. Voor een dergelijk gebruik kan dus geen aanslag liggeld worden opgelegd.
5. De rechtbank merkt tot slot het volgende op. Onder normale omstandigheden is het niet toegestaan om langdurig op het schip te wonen en te verblijven. Verweerder heeft desondanks aan eiser hier toestemming voor verleend, omdat hij op dat moment door de verkoop van zijn woning enkel op het schip kon verblijven. Dat verweerder hem op deze manier heeft geprobeerd te helpen, siert hem. Dit neemt echter niet weg dat de Verordening – zoals verweerder ter zitting zelf ook heeft erkend – niet ziet op de feitelijke situatie die zich vervolgens hier heeft voorgedaan.
6. Omdat de rechtbank al vanwege het voorgaande van oordeel is dat de aanslag ten onrechte is opgelegd, hoeft zij niet meer in te gaan op de door eiser gestelde afspraak.
7. Het beroep is gegrond. Verweerder moet het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank is niet gebleken dat eiser kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021.
De griffier en de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).