Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..De procedure
- verzoeker;
- mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
- mevrouw N. Valentijn, werkzaam bij Van den Bosse Bewindvoeringen (hierna: beschermingsbewindvoerder).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 27 september 2021 een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling, waarbij verzoeker vijf schuldeisers heeft, waaronder de gemeente Rotterdam als preferente schuldeiser. De gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met de aangeboden regeling, die voorzag in een lagere uitkering dan de volledige vordering. Tijdens de zitting op 15 november 2021 werd de gemeente Rotterdam niet vertegenwoordigd, maar had zij voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend waarin zij haar standpunt toelichtte.
De rechtbank heeft de belangen van de gemeente Rotterdam afgewogen tegen die van verzoeker en de overige schuldeisers. De gemeente Rotterdam stelde dat zij op grond van artikel 60c van de Participatiewet niet kon instemmen met de schuldregeling, omdat het ging om een boete- of fraudevordering. De rechtbank oordeelde echter dat dit niet in de weg stond aan de mogelijkheid om de gemeente te bevelen in te stemmen met de regeling, aangezien artikel 287a van de Faillissementswet geen bijzondere positie toekent aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoeker kon bieden en dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers zwaarder wogen dan die van de gemeente Rotterdam. Daarom werd het verzoek toegewezen en werd de gemeente Rotterdam veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank verklaarde dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en wees het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.