ECLI:NL:RBROT:2021:12247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
8737969 CV EXPL 20-30724
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde verzekeringspremies en beëindiging overeenkomst tussen leasingbedrijf en autobezitbedrijf

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen TTL Nederland B.V. (eiseres) en Mobility Fleet B.V. (gedaagde). TTL vorderde betaling van onbetaalde verzekeringspremies van in totaal € 19.799,72, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en stelde dat de overeenkomst tussen partijen per 1 december 2020 in onderling overleg was beëindigd. Mobility Fleet voerde verweer en stelde dat zij recht had op verrekening met een tegenvordering van € 33.290,14. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst inderdaad per 1 december 2020 is beëindigd en dat TTL recht heeft op betaling van € 10.380,06 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van Mobility Fleet is afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De proceskosten zijn toegewezen aan TTL, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke onderbouwing bij tegenvorderingen en de rol van de verzekeraar in geschillen over premiebetalingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8737969 CV EXPL 20-30724
Uitspraak: 17 december 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TTL NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Hengelo,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 25 augustus 2020,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. S.D. Kurz te Mijdrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOBILITY FLEET B.V.,
gevestigd te Rotterdam en zaakdoende te Maassluis,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.C.A. Kuijpers (DAS) te Amsterdam.
Partijen wordne hierna ‘TTL’ respectievelijk ‘MF’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding;
  • de akte, met producties, van TTL;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • de akte van MF;
  • het vonnis van 2 december 2020;
  • de conclusie van repliek houdende een eiswijziging in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, met producties;
  • de akte van MF.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter (nader) bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
TTL is een bedrijf in de financiële dienstverlening, met als ‘core business’ leasing en het aanbieden van verzekeringen voor bedrijfsauto’s gericht op de zakelijke markt.
2.2
MF houdt zich bezig met de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s.
2.3
TTL heeft haar collectieve verzekeringspolis ondergebracht bij een verzekeraar, aan welke zij maandelijks de collectieve verzekeringspremie betaalt.
2.4
De feitelijk leidinggevenden van MF, [naam 1] en [naam 2], zijn ook feitelijk leidinggevenden van [naam bedrijf 1], een andere klant van TTL.
2.5
MF heeft met ingang van 1 januari 2020 haar voertuigen door tussenkomst van TTL verzekerd bij verzekeraar Reaal. Uit hoofde van de ter zake tussen MF en TTL gesloten overeenkomst is MF gehouden maandelijks premie te betalen aan TTL, die op haar beurt zorgdraagt voor premiebetaling aan Reaal.

3..Het geschil

3.1
TTL heeft (na wijziging van eis) -
in conventie- gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen partijen in onderling overleg is geëindigd per 1 december 2020 én MF te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan TTL te betalen een bedrag van € 19.799,72, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de afzonderlijke maandfacturen vanaf de afzonderlijke vervaldata van de premiefacturen tot aan de dag van algehele voldoening en met een bedrag van € 1.000,- aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van MF in de kosten van de procedure.
3.2
Aan die vordering heeft TTL naast de onder 2 genoemde feiten -samengevat en voor zover thans van belang- ten grondslag gelegd dat MF ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met tijdige en volledige betaling van de door haar aan TTL verschuldigde premie. Rekening houdend met de door haar van MF ontvangen bedragen en met een gecrediteerd bedrag van € 1.632,- gaat het om een bedrag van € 19.799,72 aan premie over de maanden maart tot en met november 2020. Naast dat bedrag en de wettelijke (handels)rente in de zin van artikel 6:119a BW daarover vanaf de respectieve vervaldata van de betreffende facturen dient MF een bedrag van € 1.000,- aan buitengerechtelijke kosten aan TTL te vergoeden.
3.3
MF heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het door TTL jegens haar gevorderde dan wel tot verrekening daarvan met een tegenvordering van MF op TTL ter hoogte van een bedrag van € 33.290,14, met veroordeling van MF in de proceskosten.
3.4
Voor het geval het door haar gedane beroep op verrekening niet wordt gehonoreerd, heeft MF -
in reconventie- gevorderd om TTL bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 4.738,42, dit met veroordeling van MF in de kosten van de procedure.
3.5
MF heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze tegenvordering. Op hetgeen zij daartoe naar voren heeft gebracht alsook op hetgeen partijen overigens ter onderbouwing van de eigen vordering dan wel ter afwering van die van de ander hebben aangevoerd, wordt hierna, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1
De kantonrechter ziet aanleiding het over en weer gevorderde hierna gezamenlijk en voor zover mogelijk onderwerpsgewijs te bespreken.
beëindiging overeenkomst per 1 december 2020
4.2
Partijen zijn het erover eens dat de tussen hen gesloten overeenkomst met ingang van 1 december 2020 in onderling overleg is beëindigd. De ter zake door TTL gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
onbetaald gelaten premiefacturen
4.3
Volgens MF dient (los van haar beroep op verrekening) op het door TTL gestelde bedrag aan premieachterstand over de maanden maart tot en met november 2020 nog een door haar op 12 augustus 2020 betaald bedrag van € 4.707,95 in mindering te strekken en voorts een door haar op 23 oktober 2020 betaald bedrag van € 4.436,81, derhalve een bedrag van € 9.144,76 in totaal.
4.4
Nu TTL hierop heeft erkend laatstgenoemd bedrag, dat volgens haar ziet op de premie voor de maanden augustus en oktober 2020, te hebben ontvangen, gaat de kantonrechter er bij de verdere beoordeling van uit dat dat MF over de maanden maart tot en met november 2020 voor een bedrag van (€ 19.799,72 minus € 9.144,76, derhalve) € 10.654,96 aan premie onbetaald heeft gelaten. De vraag of zij daartoe gerechtigd was/is, wordt hierna beantwoord.
schade-uitkering voertuig met kenteken [kentekennummer 1]
4.5
MF heeft gesteld dat TTL in haar vordering ten onrechte een schade-uitkering ter hoogte van een bedrag van € 4.652,05 met betrekking tot het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] niet heeft verdisconteerd. In dat verband heeft zij erop gewezen dat de verzekering van MF en die van [naam bedrijf 1] (zie 2.4) door TTL altijd ‘op één hoop werden gegooid’, dat deze verzekeringen onder dezelfde verzamelpolis ‘liepen’, dat er ook altijd met elkaar werd verrekend, dat dit ook de bedoeling vanuit TTL was en dat dit ook zo is be- en afgesproken.
4.6
TTL heeft zich verzet tegen het door MF gedane beroep op verrekening, waartoe zij heeft aangevoerd dat de onderhavige schade is veroorzaakt in 2019, toen het voertuig nog onder de verzekering van [naam bedrijf 1] viel, zodat de schade-uitkering niet kan worden verrekend met (een vordering van TTL op) MF. Die dient dan immers te worden verrekend met (een vordering van TTL op) [naam bedrijf 1]
4.7
De kantonrechter stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op verrekening op de voet van artikel 6:127 lid 2 BW vereist is dat sprake is van wederkerig schuldenaarschap, dat wil zeggen dat partijen wederkerig elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn. Vast staat dat dit in dit geval niet zo is, nu MF hier verrekening voorstaat van een aan [naam bedrijf 1] toekomende schade-uitkering met de door haar (MF) aan TTL verschuldigde premie. Er is dus niet voldaan aan dit wettelijke vereiste.
4.8
Het betreft hier echter een bepaling van regelend recht. Dat betekent dat de betrokken partijen kunnen afspreken dat de schuldenaar (hier MF) bevoegd is om zijn schuld aan de schuldeiser (TTL) te verrekenen met een vordering die hij op een ander dan de schuldeiser heeft, met een vordering van een derde op een ander dan de schuldeiser dan wel met een vordering van een derde ([naam bedrijf 1]) op de schuldeiser.
4.9
Nu in de stellingen van TTL, die zich (immers) met een beroep op voormeld wettelijk vereiste uitdrukkelijk heeft verzet tegen deze door MF voorgestane verrekening, besloten ligt dat een dergelijke afspraak niet werd gemaakt, zou het hier op de weg van MF hebben gelegen, die zich (onder punt 4 van haar conclusie van 16 juni 2021) op het bestaan daarvan heeft beroepen, nader te concretiseren, en zoveel mogelijk te onderbouwen, dat, wanneer en tussen wie namens de betrokken partijen (TTL, MF én [naam bedrijf 1]) die door haar gestelde afspraak werd gemaakt en waaruit dat blijkt.
4.1
Een dergelijke nadere concretisering en onderbouwing heeft MF echter niet verstrekt. Haar enkele stelling dat de wagenparken van [naam bedrijf 1] en MF ‘als het ware op één hoop werden gegooid’, is hier in ieder geval niet toereikend. Dat alles heeft tot gevolg dat haar beroep op verrekening met deze schade-uitkering op grond van een daartoe met alle betrokken partijen gemaakte afspraak als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen. Aan bewijslevering op dit onderdeel wordt daarom niet toegekomen. In het midden kan ook blijven of juist is dat, naar MF bij haar laatste akte heeft gesteld, de verzekeraar (Reaal) die schade-uitkering ten behoeve van [naam bedrijf 1] inmiddels aan TTL heeft betaald maar TTL deze ook niet met (een vordering op) [naam bedrijf 1] heeft verrekend.
creditering premie voertuigen met kentekens [kentekennummer 2], [kentekennummer 3] en [kentekennummer 4]
4.11
MF heeft gesteld jegens TTL nog recht te hebben op, en zich dus te kunnen beroepen op verrekening met, een bedrag van € 274,90 aan teveel betaalde premie voor een drietal voertuigen (kentekens [kentekennummer 2], [kentekennummer 3] en [kentekennummer 4]), nu daarvoor halverwege de maand een vrijwaringsbewijs is afgegeven maar voor de hele maand premie is betaald.
4.12
In reactie hierop heeft TTL gesteld daarmee akkoord te kunnen gaan. Dat heeft tot gevolg dat op enig hierna aan haar jegens MF toe te wijzen bedrag voormeld bedrag van € 274,90 in mindering dient te worden gebracht.
creditering premie voertuig met kenteken [kentekennummer 5]
4.13
Voorts heeft MF gesteld voor het voertuig met kenteken [kentekennummer 5] jegens TTL recht te hebben op restitutie van een bedrag van € 219,86 aan premie, nu dit voertuig te lang ‘in de verzekering is gebleven’. In dat verband heeft zij gewezen op het door haar overgelegde vrijwaringsbewijs van 1 mei 2020 en gesteld dat hoewel zij dit aan TTL heeft verstrekt, TTL toch over de periode nadien premie -een bedrag van € 219,86- in rekening heeft gebracht.
4.14
In reactie hierop heeft TTL aangevoerd dat MF dit voertuig op 2 juni 2020 wederom in dekking heeft gegeven, waartoe zij heeft gewezen op de door haar als productie 3 in het geding gebrachte e-mail van 2 juni 2020. Daarin staat vermeld: “
Onze FORD [kentekennummer 5] gaat weer ingezet worden kun je deze WA aanmelden bij Mobility Fleet BV?”.
4.15
Gelet op deze reactie van TTL, waaruit kan worden geconcludeerd dat MF ondanks het eerder afgegeven vrijwaringsbewijs TTL heeft verzocht dit voertuig opnieuw in dekking te nemen, zou het hier op de weg van MF hebben gelegen haar standpunt dat zij ter zake (toch) recht heeft op restitutie van een bedrag van € 219,86, nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Dat heeft tot gevolg dat de gegrondheid van (haar beroep op verrekening met) deze door haar gestelde tegenvordering op TTL niet is komen vast te staan. Daaraan wordt dan ook voorbijgegaan.
creditering premie diverse overige voertuigen
4.16
MF heeft aangevoerd dat nadat haar gebleken was dat diverse overige voertuigen om diverse redenen ten onrechte nog verzekerd waren, met TTL afgesproken werd dat ter zake creditnota’s zouden worden verstrekt. In totaal gaat het om een bedrag van € 6.444,25 aan crediteringen, waartoe MF heeft verwezen naar haar als productie 10 overgelegde overzicht, waarvan TTL slechts een bedrag van € 3.261,62 heeft gecrediteerd. MF heeft uit hoofde hiervan dus nog een tegenvordering op TTL, en wel voor een bedrag van € 3.182,63.
4.17
TTL heeft deze stelling van MF bestreden. In dat verband heeft zij erop gewezen dat op het door MF geproduceerde overzicht diverse posten staan vermeld ten aanzien waarvan zij nooit heeft toegezegd die te zullen crediteren, terwijl opmerkelijk is dat de door MF daarbij genoemde einddatum niet correspondeert met het ter zake afgegeven vrijwaringsbewijs. Zij stelt zich dan ook op het standpunt dat de door haar toegepaste crediteringen alle op correcte wijze hebben plaatsgevonden. Tot slot heeft zij er nog op gewezen dat in het overzicht van MF posten voorkomen die betrekking hebben op -kennelijk- bij ‘[naam bedrijf 2]’ en niet bij TTL afgesloten verzekeringen zodat MF zich ter zake tot [naam bedrijf 2] dient te wenden.
4.18
Gelet op deze gemotiveerde betwisting van TTL zou het hier naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van MF hebben gelegen deze door haar gestelde tegenvordering nader concreet te maken en ook zoveel mogelijk te onderbouwen. Bij haar laatste akte heeft zij ter zake weliswaar opgemerkt dat in januari 2020 tussen partijen werd afgesproken dat gecrediteerd zou worden per schadedatum/total loss-datum en niet per (de latere) datum van afgifte van het vrijwaringsbewijs omdat tussen die beide data veel tijd kan zitten. Dat is hier echter niet toereikend. Daartoe wordt overwogen dat als het bestaan van die -ondanks het late stadium waarin zij zich op deze afspraak heeft beroepen- door MF niet onderbouwde afspraak zou komen vast te staan, zij niet, hoewel dat hier wel van haar mocht worden verlangd, per voertuig concreet heeft gemaakt en onderbouwd -met stukken waaruit de schadedatum/total loss-datum, de vrijwaringsdatum en de overeengekomen premie blijkt- welk bedrag zij nog van TTL te vorderen heeft. Ook heeft zij, hoewel ook dat van haar mocht worden verlangd, niet verklaard waarom zij jegens TTL recht zou hebben op creditering als het, voor wat betreft de onderste twee posten van haar overzicht, voertuigen betreft die kennelijk bij althans via [naam bedrijf 2] verzekerd waren.
4.19
Een en ander betekent dat het door MF op dit onderdeel betrokken standpunt dat zij een voor verrekening vatbare tegenvordering op TTL ter hoogte van een bedrag van € 3.182,63 heeft, als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.
uitkering dagwaarde in plaats van boekwaarde voertuig met kenteken [kentekennummer 5]
4.2
Met betrekking tot het hiervoor al genoemde voertuig met kenteken [kentekennummer 5] heeft MF gesteld dat TTL slechts de dagwaarde heeft uitgekeerd terwijl zij de boekwaarde daarvan had moeten uitkeren. Ter zake heeft MF dan ook nog een tegenvordering van € 500,- op TTL, waarmee MF wil verrekenen.
4.21
Hierin kan de kantonrechter MF niet volgen. Vast staat immers dat TTL hier niet de verzekeraar is -zij biedt immers slechts verzekeringen aan- zodat zonder nadere toelichting en onderbouwing, die (geheel) ontbreken, niet valt in te zien op grond waarvan zij jegens MF gehouden zou zijn het verschil tussen de -kennelijk- aan MF uitgekeerde dagwaarde en de boekwaarde van dit voertuig aan haar te voldoen. Ten aanzien van deze tegenvordering heeft MF dan ook niet aan haar stelplicht voldaan. Dat betekent dat het bestaan daarvan in deze procedure niet is komen vast te staan.
uitkering dagwaarde in plaats van boekwaarde overige voertuigen
4.22
MF heeft met betrekking tot de voertuigen met kentekens [kentekennummer 6], [kentekennummer 7] en [kentekennummer 8] eveneens aangevoerd dat TTL haar ten onrechte de dagwaarde in plaats van de boekwaarde heeft uitgekeerd, terwijl de schade die MF ‘verzekeringstechnisch’ geleden heeft de boekwaarde is en dus had moeten worden uitgekeerd. Het gaat hier om een door TTL nog verschuldigd bedrag van € 11.915,32.
4.23
TTL heeft in reactie hierop aangevoerd (en onderbouwd) dat de eerstgenoemde twee voertuigen niet van MF maar van [naam bedrijf 1] zijn, dat de afwikkeling van de schades stilligt omdat MF/[naam bedrijf 1] haar medewerking aan het onderzoek van de verzekeraar weigert, dat TTL hierin geen positie heeft en dat haar de door MF gestelde boekwaardedekking onbekend voorkomt.
4.24
Ook hier geldt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien op grond waarvan MF, voor nu daargelaten de overige verweren van TTL, voor wat betreft de hier aan de orde zijnde schadegevallen een rechtstreekse vordering op TTL zou hebben, gegeven dat zij hier niet de verzekeraar is maar slechts verzekeringen aanbiedt. Daarbij komt dat MF, hoewel ook dat hier van haar mocht worden verlangd, niet heeft onderbouwd dat volgens de polis ingeval van total loss niet de dagwaarde maar de boekwaarde zou worden uitgekeerd.
4.25
Dat alles betekent dat de door MF betrokken stelling dat zij op dit onderdeel nog een voor verrekening vatbare tegenvordering ter hoogte van een bedrag van € 11.915,32 op TTL heeft, als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.
creditering premie wegens dubbel verzekerd zijn
4.26
Tot slot heeft MF aangevoerd dat zij op TTL een tegenvordering heeft omdat de voertuigen met kentekens [kentekennummer 9], [kentekennummer 10], [kentekennummer 11] en [kentekennummer 12] de eerste helft van 2020 dubbel verzekerd waren, zowel op naam van [naam bedrijf 1] -op basis van een ‘garagepolis’- als op naam van MF. In totaal is hierdoor een bedrag van € 3.400,62 aan premie teveel/dubbel betaald. Nu de betrokken voertuigen al (eerder) op naam van [naam bedrijf 1] verzekerd waren voordat dat ook, per 1 januari 2020, op naam van MF geschiedde, dient TTL de voor de voertuigen dubbel betaalde premie aan MF te restitueren.
4.27
In reactie hierop heeft TTL gesteld dat zij niet betrokken is geweest bij de door MF genoemde garagepolis van [naam bedrijf 1] en daarbij ook geen partij is, dat zij de onderhavige vier voertuigen op verzoek van MF per 1 januari 2020 heeft verzekerd en die verzekeringen op haar verzoek per 1 juni 2020 weer heeft beëindigd en dat zij het van MF ontvangen verzoek om premierestitutie, heeft doorgeleid aan de verzekeraar, die daarop dient te beslissen. Ook heeft zij MF er daarbij op gewezen dat die verzekeraar niet verplicht is dat verzoek te honoreren. De verzekeraar heeft MF nadien verzocht om een kopie van de garagepolis opdat het verzoek verder in behandeling kon worden genomen. TTL is geen partij bij de verzochte premierestitutie en heeft zich ter zake afzijdig gehouden.
4.28
Vooropgesteld wordt dat het aan de verzekeraar is te beslissen of zij MF restitutie van de door haar over onderhavige periode betaalde premie verleent. De verzekeringspolis geldt immers tussen haar en MF en TTL is daarbij geen (contracts)partij. De door MF bedoelde
e-mail van 15 juli 2020 van [naam bedrijf 3] (productie 5 van TTL) maakt dat niet anders, nu daarin slechts is vermeld dat ‘de
eventuelepremierestituties worden verrekend
viaTTL’. Daaraan kan, anders dan MF blijkens haar laatste akte kennelijk meent, niet de conclusie worden verbonden MF een rechtstreeks vorderingsrecht ter zake op TTL heeft, en al zeker niet zolang niet door de verzekeraar positief is beslist op het verzoek van MF om premierestitutie en het door haar alsdan te restitueren bedrag aan TTL betaalbaar is gesteld.
4.29
Nu gesteld noch gebleken is dat van die situatie sprake is, leidt het voorgaande tot het oordeel dat ook deze tegenvordering als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.
ten aanzien van de door TTL gevorderde bedragen
4.3
Dit alles leidt tot de slotsom dat aan TTL toewijsbaar is een bedrag aan hoofdsom van (€ 10.654,96 minus € 274,90, derhalve) € 10.380,06.
4.31
Ook de ter zake door haar gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW is toewijsbaar, zij het, gezien de gewijzigde eis en de toewijsbaar gebleken hoofdsom, als hierna gemeld.
4.32
Ook de door TTL gevorderde vergoeding van € 1.000,- voor de harerzijds verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden is toewijsbaar, nu uit de processtukken blijkt dat zulke werkzaamheden daadwerkelijk werden verricht terwijl het ter zake gevorderde bedrag ook is berekend overeenkomstig de ter zake geldende tarieven.
ten aanzien van de proceskosten in conventie
4.33
Dat er sprake zou zijn geweest van rauwelijks dagvaarden, zoals door MF is gesteld, is door TTL weersproken, in verband waarmee zij heeft gewezen op de door haar als productie 8 overgelegde e-mail van haar gemachtigde aan MF. In die e-mail, waarvan de ontvangst door MF niet is bestreden, wordt -inderdaad- medegedeeld dat die gemachtigde opdracht is verstrekt MF te dagvaarden in verband met de premieachterstand en dat de dagvaarding op korte termijn zal worden betekend. Gelet daarop en op het feit dat MF hier de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij is, wordt MF hierna in de proceskosten veroordeeld.
ten aanzien van het door MF gevorderde bedrag
4.34
Nu de voorwaarde waaronder MF haar tegenvordering had ingesteld, namelijk dat haar in conventie gedane beroep op verrekening niet wordt gehonoreerd, is vervuld, wordt thans toegekomen aan de beoordeling van die tegenvordering. MF heeft ter toelichting daarop aangevoerd dat het door haar gevorderde bedrag van € 4.738,42 ziet op dubbel betaalde premie, nu de betrokken voertuigen vanaf 1 januari 2020 verzekerd zijn geweest op naam van [naam bedrijf 1] en op naam van MF.
4.35
TTL heeft zich onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd, gemotiveerd verzet tegen toewijzing van deze vordering van MF.
4.36
De kantonrechter overweegt dat het enkele feit dat de betrokken voertuigen gedurende zekere periode dubbel verzekerd zijn geweest, niet reeds met zich brengt dat MF daarom recht heeft op premierestitutie. Het is immers niet in strijd met de wet om een voertuig dubbel te verzekeren. Bovendien geldt dat, zoals hiervoor ook in conventie overwogen werd, de vraag of MF recht heeft op premierestitutie in beginsel speelt tussen haar en de verzekeraar. Indien zij meent dat zij teveel premie heeft betaald, dient MF zich dan ook te wenden tot die verzekeraar en niet tot TTL, die wel verzekeringen aanbiedt maar waarmee geen verzekeringsovereenkomst wordt gesloten.
4.37
Nu gesteld noch gebleken is dat die verzekeraar heeft toegezegd het hier door MF verlangde bedrag aan premie (via TTL) te restitueren en dit aan TTL betaalbaar heeft gesteld, moet het door MF jegens TTL gevorderde worden afgewezen.
4.38
Daarbij merkt de kantonrechter voor de goede orde op dat voor zover, zoals uit haar korte toelichting ter zake zou kunnen worden afgeleid, in het door MF gevorderde bedrag ook door haar betaalde premie is begrepen die ziet op een periode nadat voor het betrokken voertuig reeds een vrijwaringsbewijs was afgegeven, ter zake reeds hiervoor (onder 4.13-4.19) in het nadeel van MF werd beslist.
ten aanzien van de proceskosten in reconventie
4.39
MF wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure. Gelet evenwel op de onderlinge feitelijke samenhang tussen het over en weer gevorderde en op het feit dat de tegenvordering is voortgevloeid uit het verweer van MF in conventie, ziet de kantonrechter aanleiding het aan TTL toe te kennen bedrag aan salaris voor haar gemachtigde te beperken tot het hierna in het dictum genoemde bedrag.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
- verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst met ingang van 1 december 2020 in onderling overleg is beëindigd;
- veroordeelt MF tot betaling aan TTL van een bedrag van € 11.380,06 aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW over het bedrag dat aan hoofdsom, exclusief kosten, heeft uitgestaan telkens te rekenen vanaf de vervaldata van de respectieve facturen tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt MF in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van TTL vastgesteld op € 87,99 aan explootkosten, € 499,- aan griffierecht en € 746,- aan salaris voor haar gemachtigde;
in reconventie
- wijst het door MF gevorderde af;
- veroordeelt MF in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van TTL vastgesteld op € 249,- aan salaris voor haar gemachtigde;
en voorts in conventie en in reconventie
- verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654