ECLI:NL:RBROT:2021:12228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
10/217009-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, bewezenverklaring van mishandeling met gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2021, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee beschuldigingen, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. Wel is de mishandeling bewezen verklaard. De feiten vonden plaats op 12 augustus 2021 te Rotterdam, waar de verdachte het slachtoffer een vuistslag in het gezicht gaf, waardoor het slachtoffer ten val kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij de verdere geweldshandelingen die door een medeverdachte werden gepleegd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De straf is gemotiveerd door de ernst van de mishandeling en de impact daarvan op het slachtoffer. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op, rekening houdend met de bewezenverklaring en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, die deels is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in het resterende deel van de vordering. Dit vonnis is ondertekend door de rechters en griffier en is openbaar gemaakt op 8 december 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/217009-21
Datum uitspraak: 8 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van meervoudige kamer in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 24 november 2021.
Advocaat van de verdachte: mr. G.W. Wurpel, advocaat te Rotterdam.
Officier van justitie: mr. E.M. Loppé.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdachte wordt beschuldigd van strafbaar handelen dat als medeplegen van een poging tot doodslag, een poging tot zware mishandeling of een mishandeling moet worden gezien. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling en acht de mishandeling bewezen. De bewezenverklaring, de bewijsmotivering en een opgave van de bewijsmiddelen worden in hoofdstuk 2 van dit vonnis besproken.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet een verboden gedraging. Welke dat is, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De rechtbank komt tot een gevangenisstraf van veertien dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. In hoofdstuk 5 is deze beslissing uitgewerkt.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1..De beschuldiging in de tenlastelegging

Primair
hij op of omstreeks 12 augustus 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans aan die [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en/of
  • die [naam slachtoffer], terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen en/of in de richting van het gezicht en/of hoofd en/of lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of
  • die [naam slachtoffer] naar buiten en/of op straat heeft gesleept en/of geduwd en/of gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
  • die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en/of
  • die [naam slachtoffer], terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen en/of in de richting van het gezicht en/of hoofd en/of lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of
  • die [naam slachtoffer] naar buiten en/of op straat te slepen en/of te duwen en/of te gooien.
2.
De beslissingen over het bewijs
Poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling
De standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe is naar voren gebracht dat de verdachte het slachtoffer een vuistslag in het gezicht heeft gegeven en dat hij, nadat de medeverdachte [naam medeverdachte] het slachtoffer tegen het hoofd en de rug had geschopt en gestompt, het slachtoffer nog een schop heeft gegeven.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer. De verdachte heeft één keer een vuistslag gegeven in het gezicht van het slachtoffer, waardoor het slachtoffer op de grond is gevallen. Na deze vuistslag heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] het op de grond liggende slachtoffer tegen het hoofd en lichaam gestompt en geschopt. De verdachte heeft het slachtoffer na de eerste vuistslag niet meer geslagen of geschopt. Sterker nog; hij heeft de medeverdachte van verder geweld porberen te weerhouden. Van een nauwe en bewuste samenwerking om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, is dan ook geen sprake.
Mishandeling
De subsidiair ten laste gelegde mishandeling is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de volgende manier:
hij op 12 augustus 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen. Hieronder is een opgave gedaan van die bewijsmiddelen. Met deze opgave wordt volstaan omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en de verdediging geen vrijspraakverweer heeft gevoerd.
Bewijsmiddelen
De verklaring van de verdachte op de zitting van 24 november 2021.
De eigen waarneming van de rechtbank op de zitting van 24 november 2021.
Medische informatie FARR [1] .

3..De verboden gedraging en de strafbaarheid

Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.

4..Motivering van de straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 12 augustus 2021 schuldig gemaakt aan een mishandeling door het slachtoffer een vuistslag in zijn gezicht te geven, waardoor hij ten val is gekomen. Hierdoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Door deze geweldshandelingen heeft de verdachte een ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden vaak nog geruime tijd last van de impact daarvan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 november 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 130 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer en een taakstraf van 180 uren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet te volgen in haar eis en de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Beoordeling
Gezien de ernst van het feit is het opleggen van een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van deze straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Omdat de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, zal zij een lagere straf opleggen dan geëist. Voor een deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden een contactverbod tussen de verdachte en het slachtoffer, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

5..De vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 25.836,90 aan materiële schade en een vergoeding van € 6.000,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade tot een bedrag van € 25.247,90. Ten aanzien van het resterende deel van de gevorderde materiële schade, te weten de kosten voor huishoudelijke hulp à € 588,-, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft daarnaast ten aanzien van de immateriële schade geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient deze vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling
De vordering van de benadeelde partij betreffende de gestelde materiële schade, is gezien de betwisting hiervan door de verdediging, thans onvoldoende onderbouwd. Een nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op € 500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en M.J.C. Spoormaker, rechters
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de zitting van deze rechtbank op 8 december 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een geschrift, bevattende medische informatie betreffende [naam slachtoffer] van 1 oktober 2021, opgemaakt door de forensisch arts M.M. Mulders.