ECLI:NL:RBROT:2021:12224

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
99/000434-50 10/190174-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling wegens niet-naleving van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan over de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 10 april 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld na een gevangenisstraf van vier jaar, opgelegd door een Duitse rechtbank. Bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling waren bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een inspanningsverplichting voor het verkrijgen van een dagbesteding. Op 5 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor 150 dagen, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechter-commissaris heeft op 9 november 2021 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.

Tijdens de openbare terechtzitting op 24 november 2021 zijn de officier van justitie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord. De raadsman pleitte voor een beperking van de herroeping tot 30 dagen, verwijzend naar de recente werkgelegenheid van de veroordeelde. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde moeilijk te sturen is, afspraken slecht nakomt en geen openheid van zaken geeft. De reclassering heeft aangegeven dat er geen mogelijkheden voor gedragsverandering zijn en dat het recidiverisico onvoldoende kan worden beperkt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde verwijtbaar de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd en heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank gelastte dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van 75 dagen wordt herroepen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is op dezelfde dag uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 1
VI-zaaknummer: 99/000434-50
Parketnummer: 10/190174-20
Datum uitspraak: 24 november 2021
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak betreffende de veroordeelde

[naam veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank in Duitsland van 26 maart 2019, waarvan de tenuitvoerlegging via de WETS is overgenomen door het arrondissementsparket Rotterdam, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vier jaren.
De veroordeelde is op 10 april 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, waarbij
bijzondere voorwaarden zijn opgesteld waaronder een meldplicht en andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten een inspanningsverplichting voor het verkrijgen en behouden van een dagbesteding, een open, gemotiveerde en meewerkende houding tonen, contact opnemen met de wijkagent en medewerking verlenen aan middelencontroles.
De rechter-commissaris heeft op 9 november 2021 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.

Vordering

Op 5 november 2021 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot gedeeltelijke
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de duur van 150 dagen, wegens het niet naleven van voormelde voorwaarden.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 4 november 2021 van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering).

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van
24 november 2021.
De officier van justitie mr. E.M. Loppé en de veroordeelde, bijgestaan door de
raadsman, zijn gehoord. Voorts zijn de deskundigen [naam 1] en [naam 2], als reclasseringswerkers verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsman heeft verzocht de herroeping van de vordering te beperken tot 30 dagen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De veroordeelde is ervan doordrongen dat hij zich niet aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft gehouden. De veroordeelde heeft op dit moment een fulltime baan voor de duur van zes maanden aangeboden gekregen die volledig aansluit bij zijn wens, namelijk een baan vanaf de middag tot in de avond. Hierdoor ervaart de veroordeelde geen probleem met vroeg opstaan, wat nu juist het geval is. De raadsman meent dat het gebrek aan een dagbesteding het hoofdprobleem is. Doordat de veroordeelde in aanmerking komt voor deze baan, is daarmee het hoofdprobleem opgelost. Eventuele controles van de reclassering kunnen uitgevoerd worden op de werklocatie om er zeker van te zijn dat de veroordeelde een dagbesteding heeft.

Beoordeling

Het rapport van de reclassering houdt onder meer in dat de veroordeelde moeilijk te sturen is en zijn afspraken slecht nakomt. Daarnaast geeft de veroordeelde geen openheid van zaken en is derhalve weinig zicht op zijn dagelijks leven. De veroordeelde heeft geen dagbesteding en met de laatste twee urinecontroles lijkt te zijn gefraudeerd. Daar komt bij dat het wijzigen van de voorwaarden en het op verzoek van de veroordeelde toewijzen van een nieuwe toezichthouder er niet toe hebben geleid dat de veroordeelde zich is gaan inzetten gedurende het toezicht.
De deskundigen hebben op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht en daarbij verklaard dat de ongemotiveerde houding en het gedrag van de veroordeelde alsmede het overtreden van de bijzondere voorwaarden het toezicht op de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de reclassering onuitvoerbaar maken.
Uit het reclasseringsadvies en het advies van de deskundigen ter terechtzitting blijkt dat de reclassering nu geen mogelijkheden ziet voor gedragsverandering bij veroordeelde en dat het recidiverisico daarom onvoldoende beperkt kan worden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de voormelde voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd. De veroordeelde dient zich zonder meer aan de opgelegde voorwaarden te houden.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de
vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor een periode van 75 dagen, moet worden ondergaan.

Beslissing

De rechtbank:
wijst toe de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt herroepen voor een periode van 75 (vijfenzeventig) dagen;
wijst de vordering voor het overige af.
Deze beslissing is genomen door mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de zitting van deze rechtbank op 24 november 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.