ECLI:NL:RBROT:2021:12222

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
10/217010-21 vordering TUL: 22/001122-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor medeplegen van poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar heeft bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 12 augustus 2021 in Rotterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt en geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 114 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren met bijzondere voorwaarden. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar wogen in de strafmaat. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.525,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de opgelegde straffen in deze zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/217010-21
Parketnummer vordering TUL: 22/001122-19
Datum uitspraak: 3 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van meervoudige kamer in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte], preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van
24 november 2021.
Advocaat van de verdachte: mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.
Officier van justitie: mr. E.M. Loppé.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdachte wordt beschuldigd van medeplegen van een poging tot doodslag, een poging tot zware mishandeling of een mishandeling. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de poging tot doodslag en acht de poging tot zware mishandeling bewezen. De poging tot zware mishandeling heeft de verdachte samen met een ander gepleegd. De bewezenverklaring en de bewijsmotivering worden in hoofdstuk 2 van dit vonnis besproken. Het overzicht van de bewijsmiddelen is in hoofdstuk 3 van dit vonnis opgenomen.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet een verboden gedraging. Welke dat is, is omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De rechtbank komt tot een gevangenisstraf van 114 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast legt de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren en een proeftijd van twee jaar met bijzondere voorwaarden op. Hoofdstuk 5 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. In hoofdstuk 6 is deze beslissing uitgewerkt.
Hoofdstuk 7 van dit vonnis bevat de beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf die eerder aan de verdachte is opgelegd.
Hoofdstuk 8 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1..De beschuldiging in de tenlastelegging

hij op of omstreeks 12 augustus 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans aan die [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en/of
  • die [naam slachtoffer], terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen en/of in de richting van het gezicht en/of hoofd en/of lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of
  • die [naam slachtoffer] naar buiten en/of op straat heeft gesleept en/of geduwd en/of gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair
hij op of omstreeks 12 augustus 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [naam slachtoffer] heeft mishandeld door
  • die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en/of
  • die [naam slachtoffer], terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen en/of in de richting van het gezicht en/of hoofd en/of lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of
  • die [naam slachtoffer] naar buiten en/of op straat te slepen en/of te duwen en/of te gooien.
2.
De beslissingen over het bewijs
Vrijspraak poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Medeplegen van poging tot zware mishandeling?
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe is naar voren gebracht dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd en de rug heeft geschopt en gestompt nadat de medeverdachte [naam medeverdachte] het slachtoffer tegen het hoofd had geslagen. De medeverdachte heeft het slachtoffer hierna nog een schop gegeven.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de poging tot zware mishandeling. Aangevoerd is dat een schop en stomp in de richting van dan wel tegen het lichaam niet zonder meer kwalificeert als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor een bewezenverklaring dient te worden vastgesteld of de geweldshandelingen van verdachte raak zijn geweest en met welke kracht hij heeft geslagen en geschopt, hetgeen op basis van het voorliggende dossier niet mogelijk is. Bovendien kan niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan. Voorts is er geen sprake van medeplegen, omdat de medeverdachte, voordat de verdachte daarbij aanwezig was, de eerste klap heeft gegeven aan het slachtoffer en de medeverdachte hierna geen geweld meer heeft gebruikt.
Beoordeling
De verdachte heeft het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, tegen zijn lichaam geschopt en in zijn gezicht en tegen zijn hoofd heeft geschopt en gestompt. Met name het gezicht en het hoofd zijn kwetsbare onderdelen van het lichaam. De uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte geeft er blijk van dat de verdachte het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Bewezen is dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] gehandeld. De medeverdachte heeft als eerste geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer zo hard tegen het hoofd geslagen, dat het slachtoffer op de grond viel. De verdachte heeft zich onmiddellijk hierna aangesloten bij dit geweld door het nog op de grond liggende slachtoffer tegen het lichaam te schoppen en tegen het hoofd te stompen en te schoppen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van de geweldshandelingen.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de volgende manier:
hij op 12 augustus 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf aan die [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en
  • die [naam slachtoffer], terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen en in de richting van het gezicht en hoofd en lichaam heeft gestompt en geschopt en
  • die [naam slachtoffer] naar buiten heeft gesleept, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen zijn gegrond op de in hoofdstuk 3 opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen.

3..De bewijsmiddelen

Bewijsmiddelen
1.
De eigen waarneming van de rechtbank op de zitting van 24 november 2021, te weten:
Op de camerabeelden is te zien dat de medeverdachte [naam medeverdachte] een vuistslag in het gezicht van [naam slachtoffer] geeft, waarna [naam slachtoffer] ten val komt. Onmiddellijk hierna komt de verdachte bij [naam slachtoffer]. Hij geeft met zijn rechtervoet een schop tegen de rug van [naam slachtoffer] en vier vuistslagen in het gezicht en op het hoofd van [naam slachtoffer]. De verdachte schopt hierna eerst met zijn rechtervoet en vervolgens met zijn linkervoet tegen het hoofd van [naam slachtoffer]. Hij geeft [naam slachtoffer] een klap tegen het hoofd. De verdachte zet een stap naar achteren en hij schopt weer met zijn linkervoet tegen het hoofd van [naam slachtoffer].
2.
De verklaring van de verdachte op de zitting van 24 november 2021:
U vraagt aan mij wat mijn rol was bij de mishandeling van [naam slachtoffer] op 12 augustus 2021 in Rotterdam. Uit frustratie gaf ik een paar tikken aan hem. Ik heb hem geschopt. Ik heb hem geslagen tegen het hoofd, terwijl hij op de grond lag.
3.
Medische informatie FARR [1] :
S Consult chirurg op 12-08-2021
O Zwelling rondom het rechter oog.
Schaafwond boven de linker wenkbrauw.
Middels beeldvormend onderzoek werd een breuk in de 9e rib linkszijdig geconstateerd.
P Bij ongecompliceerd beloop genezingsduur +/- 6 weken.

4..De verboden gedraging en de strafbaarheid

Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.

5..Motivering van de straffen

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op 12 augustus 2021 samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer mishandeld door hem tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam te slaan en te schoppen Hierdoor heeft het slachtoffer letsel aan het gezicht en een gebroken rib opgelopen. Door deze geweldshandelingen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden vaak nog geruime tijd last van de impact daarvan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De reclassering over de verdachte
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
1 november 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De verdachte erkent dat hij hulp nodig heeft bij het vermijden van conflicten. Er is sprake van een vaardigheidstekort op dit gebied waardoor de reclassering dit ziet als een criminogene factor. Verder leidt de verdachte een geregeld leven waarin school en werk belangrijke onderdelen zijn. De verdachte woont bij zijn ouders en heeft een goede relatie met hen. Gelet hierop zijn er voldoende beschermende factoren aanwezig. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met
als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie
agressiebeheersing, een contactverbod met het slachtoffer en andere voorwaarden het gedrag betreffende.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet te volgen in haar eis en de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke straf.
Beoordeling
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Naast een gevangenisstraf legt de rechtbank als stok achter de deur en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten een geheel voorwaardelijke taakstraf op met een proeftijd en de bijzondere voorwaarden, zoals die door de reclassering geadviseerd zijn. Met de reclassering acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie agressiebeheersing voor het bij hem aanwezige vaardigheidstekort. Indien blijkt dat er meer nodig is dan een gedragsinterventie om tot ander gedrag te komen, dan is het noodzakelijk dat de verdachte deelneemt aan nadere diagnostiek en/of interventies. Het is van belang dat de verdachte uit conflict blijft met anderen en een melding bij de reclassering maakt bij risico’s en/of moeilijkheden. Voor een contactverbod tussen de verdachte en het slachtoffer ziet de rechtbank geen aanleiding.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een geheel voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, met een proeftijd van twee jaar en na te noemen bijzondere voorwaarden passend en geboden.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

6..De vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 25.836,90 aan materiële schade en een vergoeding van € 6.000,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade tot een bedrag van € 25.247,90. Ten aanzien van het resterende deel van de gevorderde materiële schade, te weten de kosten voor huishoudelijke hulp à € 588,-, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft daarnaast ten aanzien van de immateriële schade geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient deze vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de vordering van de materiële schade die ziet op de taxikosten, te weten
€ 25,-, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft zich voor het overige op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, zal deze vordering deels worden toegewezen, te weten tot een bedrag van € 25,- aan taxikosten. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het verlies aan verdienvermogen en de kosten aan huishoudelijke hulp, is gezien de betwisting hiervan door de verdediging, thans onvoldoende onderbouwd. Een nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.525,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

7..Beslissing over de vordering tenuitvoerlegging

Voorwaardelijke straf
Bij arrest van 19 december 2019 van het gerechtshof Den Haag is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 15 september 2020.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Volgens de officier van justitie en de verdediging moet de vordering worden afgewezen.
Beoordeling
In beginsel kan tenuitvoerlegging worden gelast van de voorwaardelijk opgelegde straf omdat aan de vereisten hiervoor is voldaan. Gezien de straffen die ten aanzien van het bewezen feit worden opgelegd, ziet de rechtbank echter aanleiding die last niet te geven.
Conclusie
De tenuitvoerlegging van de in het genoemde vonnis opgelegde voorwaardelijke straf zal worden afgewezen.

8..Beslissing

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag;
verklaart bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van honderdveertien (114) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
50 (vijftig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie agressiebeheersing of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer en/of begeleider;
de veroordeelde zal meewerken aan nadere diagnostiek en/of aanvullende geïndiceerde interventies, indien en zolang als de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde blijft uit een conflict met anderen en meldt risico’s en/of moeilijkheden direct bij de reclassering, zolang als de reclassering dat nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 1.525,- (zegge: vijftienhonderdvijfentwintig euro),bestaande uit € 25,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering dat ziet op de materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] dat ziet op de immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.525,- (zegge: vijftienhonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.525,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij arrest van 19 december 2019 van het gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en M.J.C. Spoormaker, rechters
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de zitting van deze rechtbank op 3 december 2021.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een geschrift, bevattende medische informatie betreffende [naam slachtoffer] van 1 oktober 2021, opgemaakt door de forensisch arts [naam].