ECLI:NL:RBROT:2021:12212

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
10/215215-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van hasjiesj in Nederland met een gevangenisstraf als gevolg

Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van bijna 25 kilo hasjiesj in Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een grote hoeveelheid hasjiesj, wat in strijd is met de Opiumwet. Tijdens de zitting op dezelfde datum werd het ten laste gelegde feit bewezen verklaard, waarbij de verdachte zelf heeft bekend. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank vond een straf van vier maanden passend, gezien de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de ernst van de invoer van drugs en de negatieve impact daarvan op de samenleving.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 13 december 2021. De zaak is geregistreerd onder parketnummer 10/215215-21. De verdediging had verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest, maar de rechtbank oordeelde dat een gevangenisstraf noodzakelijk was om het strafdoel te bereiken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/215215-21
Datum uitspraak: 24 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van meervoudige kamer in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
laatst opgegeven woonplaats: [adres verdachte] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 24 november 2021.
Advocaat van de verdachte: mr. C. Lammers, advocaat te Utrecht.
Officier van justitie: mr. B.M. van Heemst.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdachte wordt beschuldigd van de invoer van hasjiesj in Nederland. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
Het ten laste gelegde feit is bewezen. De bewezenverklaring, de bewijsmotivering en een opgave van de bewijsmiddelen worden in hoofdstuk 2 van dit vonnis besproken.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet een verboden gedraging. Welke dat is, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De rechtbank komt tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
Hoofdstuk 5 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1..De beschuldiging in de tenlastelegging

hij op of omstreeks 9 augustus 2021 te Rotterdam opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 24829 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
De beslissingen over het bewijs
Feit
Het ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de volgende manier:
hij op 9 augustus 2021 te Rotterdam opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 24829 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwetbehorende lijst II.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen. Hieronder is een opgave gedaan van die bewijsmiddelen. Met deze opgave wordt volstaan omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en de verdediging geen vrijspraakverweer heeft gevoerd.
Bewijsmiddelen
De verklaring van de verdachte op de zitting;
Onderzoek van de ambtenaren van de Belastingdienst, proces-verbaal van bevindingen [1] ;
3. Onderzoek van de Koninklijke Marechaussee, proces-verbaal onderzoek verdovende middelen [2] ;
4. Onderzoek van de Koninklijke Marechaussee, proces-verbaal sporenonderzoek [3] .

3..De verboden gedragingen en de strafbaarheid

Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.
4.
Motivering van de straf
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft bijna 25 kilo hasjiesj vanuit Marokko Nederland ingevoerd. Door de invoer van drugs wordt de handel in drugs in Nederland bevorderd. De importeurs van die verdovende middelen kunnen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Handel in dergelijke stoffen, en alle daarmee samenhangende handelingen zoals invoer, waarbij de verdachte slechts oog heeft gehad voor eigen geldelijk gewin, dient dan ook te worden bestraft.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 oktober 2021 blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor het door haar bewezen geachte feit een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden geëist.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet te volgen in haar eis en de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
Beoordeling
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Met een langere gevangenisstraf, zoals de officier van justitie heeft geëist, wordt geen strafdoel meer gediend.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

5..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals dit in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de zitting van deze rechtbank op 24 november 2021.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces verbaalnummer [procesverbaalnummer 1] , onderzoek [naam onderzoek] , pagina’s 11 t/m 12.
2.Proces-verbaalnummer [procesverbaalnummer 2] , aanvullend proces-verbaal onderzoek [naam onderzoek] , pagina’s 2 t/m 4.
3.Proces-verbaalnummer [procesverbaalnummer 3] , aanvullend proces-verbaal onderzoek [naam onderzoek] , pagina 2.