In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een voorrangsverklaring door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht. Eiser, die medische problemen heeft, verzocht om voorrang bij het verkrijgen van een woning in de regio Drechtsteden. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestigingsverordening, waarbij werd gesteld dat eiser in staat werd geacht om zijn huisvestingsprobleem zelf op te lossen. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2021 behandeld. Eiser stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat hij door zijn medische situatie niet in staat was om de afstand tot de lift te overbruggen. De rechtbank oordeelde dat het college in het bestreden besluit onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen, met name omdat niet alle relevante aspecten van de situatie van eiser waren besproken. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een motiveringsgebrek en verklaarde het beroep gegrond.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat het college in het verweerschrift alsnog voldoende had gemotiveerd dat de weigeringsgrond van toepassing was. Eiser kreeg het door hem betaalde griffierecht vergoed en het college werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen bij het afwijzen van aanvragen voor voorrangsverklaringen.