ECLI:NL:RBROT:2021:1219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
10/741047-20 en 10/227979-19 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

Op 12 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken met parketnummers 10/741047-20 en 10/227979-19. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, op 4 juni 2020 in Rotterdam het slachtoffer [naam slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en daarbij geweld heeft gebruikt. Het slachtoffer werd gedwongen in een auto te stappen en kreeg meerdere klappen, wat resulteerde in een gebroken kaak. De rechtbank achtte de rol van de verdachte als bestuurder van de auto essentieel voor de uitvoering van het delict, waardoor hij als medepleger werd aangemerkt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden contactverboden met de aangevers. De rechtbank oordeelde dat een taakstraf niet passend was gezien de ernst van de feiten. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam slachtoffer 1], voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf, omdat de nieuwe feiten niet in dezelfde categorie vielen als de eerdere veroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/741047-20 en 10/227979-19 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 12 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. du Croix heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 (10/741047-20) ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 (10/741047-20) en het in de zaak met parketnummer 10/227979-19 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en daarnaast tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22/00935-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Ten aanzien van het onder 1 (10/741047-20) ten laste gelegde feit is aangevoerd dat de voor de verdachte belastende verklaringen onbetrouwbaar zijn en dat zijn rol te klein is geweest om te komen tot medeplegen. Het enkele besturen van de auto levert in dat verband geen wezenlijke bijdrage op. Verder is een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de anoniem gebleven getuige die de 112 melding heeft gedaan, in het geval de rechtbank de verklaring van deze getuige voor het bewijs wil gebruiken.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 10/227979-19 ten laste gelegde feit is betoogd dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs en dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling
10/741047-20
De verklaring van [naam slachtoffer 1] (hierna: de aangever) over de toedracht van de gebeurtenissen op 4 juni 2020 wordt op essentiële punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Gelet op alle bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan juistheid van de kern van de verklaring van de aangever. Deze komt erop neer dat hij onvrijwillig is meegenomen en dat daarbij geweld tegen hem is gebruikt. Het betrouwbaarheidsverweer wordt derhalve verworpen.
Bij medeplegen moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. Niet nodig is dat er sprake is van vooraf uitdrukkelijke gemaakte afspraken. Ook stilzwijgende samenwerking kan medeplegen opleveren. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de aangever in het bijzijn van verdachte en zijn mededaders op straat is aangesproken en onder dwang door hen is meegenomen. De getalsmatige overmacht die de verdachten vormden wordt daarbij ook meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, die (ook) als bestuurder van de auto fungeerde, daarmee een wezenlijke rol heeft vervuld bij de daadwerkelijke uitvoering van het delict en aldus het opzet heeft gehad om de aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven (en enige tijd beroofd te houden). Hij is dus medepleger bij die wederrechtelijke vrijheidsberoving .
De 112 melding betreft een weergave van een gesprek, waarbij een getuige in essentie een live verslag geeft aan de politie van wat wordt gezien. Het gedrag van de personen maakt dat de meldster het spoednummer belt. Zij beschrijft te zien dat een jongen geslagen wordt en wordt meegenomen in een auto. Gelet op de overige bewijsmiddelen is de weergave van de 112 melding naar vorm en inhoud van bijkomende bewijsbetekenis. Om die reden zal de rechtbank het voorwaardelijk geformuleerde verzoek tot het horen van de meldster afwijzen, aangezien de verdachte door het niet (nader) horen van haar niet in zijn belangen is geschaad.
10/227979-19
Naar het oordeel van de rechtbank vindt het betoog van de verdediging zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. De aard van het letsel is zodanig ernstig dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De aangever [naam slachtoffer 2] is geopereerd aan zijn kaak en de genezing heeft zeer geruime tijd geduurd.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. (10/741047-20)
hij op 4 juni 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk [naam slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat
opzet meerdere (gewelds)handelingen gepleegd, bestaande uit het:
op dwingende toon tegen die [naam slachtoffer 1] zeggen van de woorden:
"Stap in de auto" en/of "Je moet geen domme dingen gaan doen, al doe je
aangifte, ik ben binnen twee maanden vrij en dan heb jij een heel groot
probleem" en
die [naam slachtoffer 1] tegen zijn wil in de auto meenemen en
met de hand en/of vuist slaan en/of stompen tegen de linkerwang en kaak
en ogen en gezicht van die [naam slachtoffer 1]
10/227979-19
hij op 20 juli 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft
mishandeld door die [naam slachtoffer 2] met kracht op/tegen de kaak,
althans het gezicht te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk
letsel, te weten een op twee plaatsen gebroken kaak ten gevolge heeft gehad
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. (10/741047-20)
Medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden;
10/227979-19
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn derhalve strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met andere schuldig gemaakt aan ontvoering. Daarbij is het slachtoffer onder dwang meegenomen in een auto. De verdachte bestuurde deze auto, terwijl het slachtoffer intussen door een medeverdachte werd geslagen. Het slachtoffer heeft hierbij letsel opgelopen. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Hij heeft daarbij zonder enige aanleiding het slachtoffer hard op zijn kaak gestompt, waardoor diens kaak op twee plaatsen is gebroken. Dit zijn behoorlijk nare feiten, waarvoor de verdachte geen enkele verantwoording heeft genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 11 juni 2020 waarin staat dat toepassing van het volwassenstrafrecht het meest passend wordt geacht.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare geweldszaken zijn opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe om er voor te zorgen dat de verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten zal plegen. De rechtbank zal aan de verdachte als bijzondere voorwaarden een contactverbod opleggen met de aangevers van de bewezenverklaarde feiten, om elke vorm van contact met de verdachte te voorkomen.
De rechtbank acht, gelet op ernst van de bewezen verklaarde feiten, het opleggen van een taakstraf niet passend. Om deze redenen zal de rechtbank de officier van justitie niet geheel volgen in haar eis en een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van de onder 1 en 2 (10/741047-20) ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 510,- aan materiële schade en een vergoeding van € 1.750,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.600, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering primair wegens de bepleitte vrijspraak, subsidiair wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de gestelde schade en het feitencomplex dat onder 1 is tenlastegelegd.
8.3.
Beoordeling
Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 (10/741047-20) bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht, zal de vordering naar maatstaven van billijkheid worden toegewezen tot een bedrag van € 200,-.
Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de afschrijvingswaarde van de goederen.
De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 (10/741047-20) bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders ( [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] ) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 juni 2020.
Omdat de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 700, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 21 februari 2019 van het Gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld voor zover van belang tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 8 maart 2019.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, omdat de voorwaardelijke straf is opgelegd voor andersoortige feiten dan de feiten waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld. De rechtbank acht het toewijzen van de vordering tot tenuitvoerlegging om die reden en gelet op de straf waartoe verdachte nu wordt veroordeeld niet opportuun.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 (10/741047-20) en de in de zaak met parketnummer 10/227979-19 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, te weten 2 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum slachtoffer 1] , gedurende de proeftijd;
2. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum slachtoffer 2] , de proeftijd;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders ( [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] ), des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 700, bestaande uit € 200 aan materiële schade en € 500 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 700(hoofdsom), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 700 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
14 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op; betalingen aan de staat door de mededaders [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] dienen in mindering te worden gebracht op de schadevergoedingsmaatregel.
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de taakstraf, zoals die aan verdachte bij arrest van 21 februari 2019 van het Gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde voorwaardelijk was opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en W.A.F. Damen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/741047-20
1.
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en),
opzettelijk [naam slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of
beroofd gehouden,
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders met dat
opzet meerdere (gewelds)handelingen gepleegd, bestaande uit het:
op dreigende/dwingende toon tegen die [naam slachtoffer 1] zeggen van de woorden:
"Stap in de auto" en/of "Je moet geen domme dingen gaan doen, al doe je
aangifte, ik ben binnen twee maanden vrij en dan heb jij een heel groot
probleem", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
die [naam slachtoffer 1] tegen zijn wil in de auto meenemen, en/of
met de hand en/of vuist slaan en/of stompen tegen de linkerwang en/of kaak
en/of ogen en/of gezicht van die [naam slachtoffer 1] ;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk:
(meermalen) in/tegen de linkerwang en/of kaak en/of ogen en/of gezicht te
slaan en/of te stompen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
(of meer) ander(en), althans alleen,
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal,
in/tegen de linkerwang en/of kaak en/of ogen en/of gezicht te slaan en/of te
stompen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
10/227979-19
hij op of omstreeks 20 juli 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft
mishandeld door die [naam slachtoffer 2] (met kracht) in/op/tegen de kaak,
althans het gezicht te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk
letsel, te weten een (op twee plaatsen) gebroken kaak ten gevolge heeft gehad;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)