ECLI:NL:RBROT:2021:12156

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
9354524 CV EXPL 21-24905
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van een overeenkomst voor de levering van gas en elektriciteit, betwisting van het bestaan van de overeenkomst

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van een bedrag van € 157,17 van de gedaagde, die h.o.d.n. is van een andere handelsnaam. De eiseres stelt dat er op 24 juni 2020 een overeenkomst tot stand is gekomen voor de levering van gas en elektriciteit, maar de gedaagde betwist het bestaan van deze overeenkomst. De eiseres heeft de overeenkomst beëindigd wegens wanbetaling per 30 september 2020 en vordert nu betaling van een openstaand bedrag van € 113,95, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder de dagvaarding en de conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De eiseres stelt dat de overeenkomst digitaal tot stand is gekomen, maar de gedaagde betwist dit en voert aan dat hij nooit een overeenkomst heeft gesloten. De kantonrechter oordeelt dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de overeenkomst daadwerkelijk is gesloten. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, vastgesteld op € 74,- aan salaris voor de gemachtigde van de gedaagde. Het vonnis is uitgesproken op 10 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9354524 CV EXPL 21-24905
uitspraak: 10 december 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
voorheen h.o.d.n. [handelsnaam 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V. te Groningen,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [handelsnaam 2],
wonende en zaakdoende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. G. Grijs te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 6 juli 2021, met producties;
• de conclusie van antwoord;
• de conclusie van repliek, met producties;
• de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op vandaag.

2..Het geschil

2.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 157,17, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 113,95 vanaf 28 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[eiseres] legt - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aan haar vordering ten grondslag. Tussen partijen is op 24 juni 2020 via tussenpersoon [naam bedrijf] een overeenkomst tot stand gekomen betreffende de levering van gas en elektriciteit voor de periode vanaf 27 juli 2020 tot 27 juli 2024. [gedaagde] handelde bij het aangaan van de overeenkomst in de uitoefening van zijn bedrijf. [eiseres] heeft de overeenkomst wegens wanbetaling beëindigd per 30 september 2020. Vanaf 27 juli 2020 tot en met 30 september 2020 heeft [eiseres] stroom en gas geleverd op het woon- en werkadres van [gedaagde]. De eindnota d.d. 4 november 2020 ten bedrage van € 113,95 is – ondanks aanmaning - door [gedaagde] onbetaald gelaten. [eiseres] vordert daarom betaling van dit bedrag. Over het openstaande bedrag is [gedaagde] wettelijke handelsrente verschuldigd. [eiseres] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 40,-.
2.3
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiseres]. Hij voert daartegen aan dat partijen geen overeenkomst met elkaar hebben gesloten. Het door [eiseres] genoemde e-mailadres komt niet overeen met de gegevens op het KvK-uittreksel van [handelsnaam 2] en is bij [gedaagde] niet bekend. Voorts betwist [gedaagde] onder meer dat er een telefoongesprek met [naam bedrijf] heeft plaatsgevonden, dat hij een offerte elektronisch heeft ondertekend en aanvaard vanaf zijn IP-adres, dat er stroom en/of gas aan hem geleverd is en dat hij brieven van [eiseres] heeft ontvangen.
2.4
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, verder worden ingegaan.

3..De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] een bedrag aan [eiseres] verschuldigd is uit hoofde van een overeenkomst betreffende de levering van gas en elektriciteit.
3.2
De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [eiseres] dat de overeenkomst op digitale/elektronische wijze tot stand is gekomen, namelijk naar aanleiding van een telefoongesprek tussen haar tussenpersoon [naam bedrijf] en [gedaagde], waarna de afspraken per e-mail aan [gedaagde] zijn bevestigd. Op overeenkomsten die op digitale/elektronische wijze tot stand zijn gekomen, zijn de regels zoals opgenomen in artikel 6:227a tot en met 6:227c BW van toepassing. In artikel 6:227a lid 1 BW is onder meer opgenomen dat de identiteit van partijen met voldoende zekerheid dient te kunnen worden vastgesteld.
3.3
Een digitaal gesloten overeenkomst komt doorgaans tot stand zonder dat partijen direct fysiek contact met elkaar hebben gehad, waardoor er in het algemeen meer ruimte is voor misbruik. De in de overeenkomst opgenomen gegevens zijn afkomstig van de informatie die telefonisch zou zijn doorgegeven aan [naam bedrijf]. Die gegevens hoeven niet per definitie juist te zijn, omdat niet vastgesteld kan worden of [gedaagde] (dan wel een derde) die gegevens heeft opgegeven. Dit geldt temeer nu [gedaagde] heeft betwist dat het telefoongesprek heeft plaatsgevonden en [eiseres] hiervan geen bandopname heeft overgelegd. Van [eiseres] mag verwacht worden dat zij, tegen de achtergrond van artikel 6:227a lid 1 BW, haar stelling dat [gedaagde] de onderhavige overeenkomst met [eiseres] is aangegaan, met voldoende relevante feiten en omstandigheden onderbouwt.
3.4
[eiseres] heeft haar stelling onderbouwd door een overeenkomst met [handelsnaam 2] inzake het leveringsadres [adres] over te leggen die elektronisch is aanvaard via het IP-adres [nummer] dat is geregistreerd in [plaatsnaam]. Voorts worden op de overeenkomst onder meer de naam en geboortedatum van [gedaagde] genoemd en het e-mailadres [e-mailadres 1]. [gedaagde] heeft betwist dat het voornoemde IP-adres en e-mailadres van hem zijn en aangevoerd dat op het KvK-uittreksel van [handelsnaam 2] een ander e-mailadres wordt genoemd, namelijk [e-mailadres 2].
3.5
Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd kan de kantonrechter niet vaststellen of de overeenkomst is gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde]. Met het oog op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] is de door [eiseres] overgelegde overeenkomst – die overigens niet van een fysieke dan wel digitale handtekening is voorzien – onvoldoende om vast te stellen dat de onderhavige overeenkomst ook daadwerkelijk door [gedaagde] is gesloten. [eiseres] heeft weliswaar onbetwist gesteld dat haar e-mailberichten aan [e-mailadres 1] niet onbestelbaar retour zijn gekomen, maar dit is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de e-mailberichten bij [gedaagde] zijn aangekomen. Het e-mailadres hoeft immers niet ongeldig te zijn, maar kan ook van een derde zijn. Dat het IP-adres in [plaatsnaam] is geregistreerd maakt het voorgaande ook niet anders, omdat dit niet zonder meer betekent dat het IP-adres toebehoort aan [gedaagde]. [eiseres] heeft geen andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat zij een overeenkomst met [gedaagde] heeft gesloten. Bij gebreke van een specifiek en geconcretiseerd bewijsaanbod – [eiseres] volstaat bij repliek het bij dagvaarding gedane in algemene bewoordingen luidende bewijsaanbod te herhalen- ziet de kantonrechter geen reden [eiseres] toe te laten tot bewijslevering. De vordering zal daarom worden afgewezen.
3.6
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

4..De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 74,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416