Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..Het geschil
3..De beoordeling
4..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van een bedrag van € 157,17 van de gedaagde, die h.o.d.n. is van een andere handelsnaam. De eiseres stelt dat er op 24 juni 2020 een overeenkomst tot stand is gekomen voor de levering van gas en elektriciteit, maar de gedaagde betwist het bestaan van deze overeenkomst. De eiseres heeft de overeenkomst beëindigd wegens wanbetaling per 30 september 2020 en vordert nu betaling van een openstaand bedrag van € 113,95, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder de dagvaarding en de conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De eiseres stelt dat de overeenkomst digitaal tot stand is gekomen, maar de gedaagde betwist dit en voert aan dat hij nooit een overeenkomst heeft gesloten. De kantonrechter oordeelt dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de overeenkomst daadwerkelijk is gesloten. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, vastgesteld op € 74,- aan salaris voor de gemachtigde van de gedaagde. Het vonnis is uitgesproken op 10 december 2021.