In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Klépierre Management Nederland B.V. en een gedaagde partij, die een bedrijfsruimte huurt in de Markthal. Klépierre vorderde ontruiming van de gehuurde ruimte vanwege een huurachterstand. De huurovereenkomst, gesloten op 8 augustus 2014, had een looptijd van 10 jaar en de gedaagde had een huurachterstand laten ontstaan door niet tijdig te betalen. Klépierre stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven met de huurbetalingen en dat de omstandigheden rondom Covid-19 geen rechtvaardiging boden voor huurkorting. De gedaagde voerde aan dat de huurachterstand lager was dan gevorderd en dat zij recht had op huurkorting vanwege de coronamaatregelen.
De kantonrechter oordeelde dat Klépierre een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de hoogte van de huurachterstand en de financiële positie van de gedaagde. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar beperkte de ontruimingstermijn tot één maand na betekening van het vonnis. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde een huurachterstand van € 57.917,84 erkende, en dat dit bedrag aan Klépierre moest worden betaald, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot betaling van contractuele boetes en de gevorderde dwangsom werden afgewezen, omdat Klépierre geen spoedeisend belang had aangetoond voor deze vorderingen. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige huurbetalingen en de gevolgen van huurachterstand, vooral in het licht van de coronamaatregelen. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de ontruiming van de bedrijfsruimte werd toegestaan.