ECLI:NL:RBROT:2021:12146

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
628423 HO RK 21/394
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van conservatoir beslag in het kader van een afkoelingsperiode onder de Faillissementswet

Op 30 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van conservatoir beslag, ingediend door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna verzoekster. Dit verzoek was ingediend in het kader van een afkoelingsperiode ex artikel 376, lid 1 van de Faillissementswet (Fw), die op 9 november 2021 was afgekondigd. De verzoekster had op 8 november 2021 het verzoekschrift ingediend, waarin zij stelde dat het beslag van de tegenpartij, een andere besloten vennootschap, haar onderneming ernstig zou schaden en dat het beslag de bereidheid van haar kredietverleners om financiële steun te bieden zou ondermijnen.

De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De verzoekster stelde dat het beslag een bedrag van € 81.492,01 betrof en dat dit bedrag cruciaal was voor de voortzetting van haar onderneming tijdens het WHOA-traject. De tegenpartij, [A 3], voerde aan dat zij een aanzienlijke vordering op verzoekster had en dat opheffing van het beslag haar belangen zou schaden. De rechtbank oordeelde dat verzoekster onvoldoende had aangetoond dat het beslag noodzakelijk was voor haar liquiditeit en dat de belangen van [A 3] bij handhaving van het beslag zwaarder wogen.

De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van het beslag onder de [B] afgewezen, maar heeft wel het verzoek tot opheffing van de overige drie beslagen toegewezen, omdat verzoekster voldoende had aangetoond dat deze beslagen haar relaties met belangrijke opdrachtgevers zouden schaden. De rechtbank heeft ook het verzoek van verzoekster om publicatie van de beslissing achterwege te laten afgewezen, omdat het belang van publicatie voor rechtsvorming zwaarder woog dan het belang van verzoekster bij geheimhouding. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de zaak afgesloten met een duidelijke uitspraak over de afwijzing en toewijzing van de verzoeken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Insolventies – meervoudige kamer
Verzoek opheffing conservatoir beslag
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 30 november 2021
beschikking op het ingekomen verzoekschrift ex artikel 376, lid 2 Faillissementswet (Fw) van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf]
statutair gevestigd te Molenwaard en kantoorhoudende te Molenaarsgraaf,
verzoekster,
advocaat: mr. B. Besseling, kantoorhoudende te Apeldoorn,
strekkende tot opheffing van het ten laste van verzoekster gelegde conservatoir derdenbeslag op verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A 1] , gevestigd te Hulst; en
de besloten vennootschap naar Zwitsers recht [A 2] , gevestigd te Cham, kanton Zug (Zwitserland),
beiden hierna samen: [A 3]
advocaat mr. Chr. Giljam,
onder:
[B] gevestigd te Amsterdam,
[C] gevestigd te Oosterhout,
[D] gevestigd te Renswoude,
[E] , gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 8 november 2021 ter griffie onderhavig verzoek ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft op 17 november 2021 de behandeling van onderhavig verzoek (nader) bepaald op 23 november 2021 te 14:00 uur. Zij heeft daarbij bepaald dat [A 3] voor de zitting diende te worden opgeroepen ten einde te worden gehoord. Verder heeft zij [A 3] gevraagd voorafgaand aan de zitting een schriftelijke zienswijze in te dienen.
1.3.
Mr. Chr. Giljam, advocaat van [A 3] , heeft op 19 november 2021 ter griffie een zienswijze ingediend.
1.4.
Mr. Besseling, advocaat van verzoekster, heeft op 19 november 2021 een memorandum ter griffie ingediend.
1.5.
Voor aanvang van de zitting zijn door zowel mr. Verloop als mr. Giljam spreekaantekeningen ingediend onder gelijktijdige toezending van een kopie daarvan aan de wederpartij.
1.6.
In raadkamer zijn, door middel van een video-verbinding, op 23 november 2021 gehoord:
- mr. B. Besseling, advocaat van verzoekster, en diens kantoorgenoot mr. P.M.N. Verloop;
- de heer [naam 1] , middellijk bestuurder van verzoekster;
- de heer [naam 2] werkzaam bij [F] ;
- mr. Chr. Giljam, advocaat van [A 3] .
1.7.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
2.1.
Bij beslissing van 9 november 2021 van deze rechtbank is op verzoek van verzoekster een afkoelingsperiode ex artikel 376, lid 1 Fw afgekondigd voor de duur van twee maanden. De voorafgaande mondelinge behandeling van dit verzoek vond plaats op 29 oktober 2021.
2.2.
[A 3] heeft op 29 oktober 2021 ten laste van verzoekster conservatoir derdenbeslag laten leggen onder vier debiteuren van verzoekster. Op 5 november 2021 heeft verzoekster hiervan het exploot ontvangen.

3.Het standpunt van verzoekster

3.1.
Verzoekster heeft - kort samengevat - het volgende ter onderbouwing van haar verzoek gesteld.
3.2.
Verzoekster stelt dat het beslag van [A 3] onder de [B] een bedrag van
€ 81.492,01 heeft getroffen.
3.3.
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift en in het memorandum gesteld dat het derdenbeslag onder de [B] gevolgen heeft voor de bereidheid van de [B] om de rekening-courant faciliteit van € 500.000,- ter beschikking te stellen ten einde voortzetting van de onderneming gedurende het WHOA-traject mogelijk te maken en ter financiering van het WHOA-traject. Zij heeft verder gesteld dat dit derdenbeslag gevolgen heeft voor de bereidheid van twee gelieerde vennootschappen om afspraken met verzoekster te maken over de aan hen verschuldigde huur tijdens het WHOA-traject. Daarmee zou het WHOA-traject onder druk staan. Dat zou betekenen dat een faillissement de enige mogelijkheid is.
3.4.
Daarnaast heeft zij gesteld dat het derdenbeslag zonder twijfel onder de overige drie debiteuren van verzoekster grote onrust veroorzaakt bij die partijen. Het betreffen belangrijke relaties van verzoekster.
3.5.
Ter zitting heeft verzoekster gesteld dat de rekening-courant faciliteit in de week van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift alsnog door de [B] voor verzoekster beschikbaar zal worden gesteld, zij het voor een lager bedrag -
te weten € 418.508,00 - in verband met het gelegde derdenbeslag onder de [B] . Verzoekster heeft desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat het beschikbaar komen van deze kredietruimte niet afhankelijk is van het wel of niet opheffen van het derdenbeslag onder de [B] .
3.6.
Verzoekster heeft ter zitting ook de liquiditeitsprognose voor de periode tot en met maart 2022, die als bijlage bij het memorandum van 19 november 2021 (hierna: het memorandum) is gevoegd, toegelicht. Besproken is ter zitting dat uit die prognose volgt dat verzoekster in staat is om tijdens het WHOA-traject haar lopende verplichtingen te voldoen. Verzoekster heeft evenwel gesteld dat zij het beslagen bedrag van € 81.492,01 nodig heeft om eventuele tegenvallers in de liquiditeitsprognose voor die periode te kunnen opvangen.
3.7.
Verzoekster heeft gesteld dat [A 3] door opheffing van het beslag niet wezenlijk in haar belangen wordt geschaad.
3.8.
Tot slot heeft verzoekster de rechtbank gevraagd de uitspraak niet te publiceren.

4.Het standpunt van [A 3]

4.1.
heeft de rechtbank verzocht het verzoek tot opheffing van de derdenbeslagen af te wijzen. Zij heeft - kort samengevat - het volgende ter onderbouwing van haar standpunt gesteld.
4.2.
[A 3] stelt dat zij een aanzienlijke vordering heeft op verzoekster. Tot verhaal van die vordering heeft zij conservatoir derdenbeslag gelegd. Het verzoek dient te worden afgewezen omdat de belangen van [A 3] bij opheffing van de beslagen zeer wezenlijk worden geschaad, in die zin dat bij opheffing van de beslagen het beslagen bedrag niet langer beschikbaar zal zijn voor verhaal door [A 3] in het geval dat er geen WHOA-akkoord tot stand komt. Daarnaast, zo leidt [A 3] uit de stukken van verzoekster af, bestaat het risico dat aan verzoekster gelieerde vennootschappen na opheffing van het beslag een pandrecht op het beslagen creditsaldo kunnen vestigen.
4.3.
Verder heeft [A 3] gesteld dat uit de door verzoekster overgelegde liquiditeitsprognose volgt dat het beslagen bedrag niet nodig is ter dekking van de kosten van de bedrijfsvoering gedurende de voorbereiding van het akkoord. Met inachtneming van het rekening-courant krediet is van een liquiditeitstekort tot en met maart 2022 geen sprake.

5.De beoordeling

5.1.
Verzoekster heeft op 15 oktober 2021 een verklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw gedeponeerd ter griffie van de rechtbank. Nu bij beslissing van 9 november 2021 van deze rechtbank op verzoek van verzoekster een afkoelingsperiode ex artikel 376, lid 1 Fw voor de duur van twee maanden is afgekondigd, kan verzoekster worden ontvangen in haar verzoek tot opheffing van het beslag gelegd op 29 oktober 2021 onder:
1. [B]
2. [C]
3. [D] ; en
4. [E]
5.2.
Vast staat dat verzoekster en [A 3] een geschil hebben dat ziet op de kwaliteit van een deel van de door verzoekster voor [A 3] geproduceerde producten. [A 3] heeft de overeenkomst ontbonden en wil het door haar vooruitbetaalde terugbetaald zien. Daarnaast heeft zij verzoekster aansprakelijk gesteld voor haar schade. De vordering die [A 3] stelt te hebben, is vele malen hoger dan het bedrag dat is getroffen door het derdenbeslag. Al hoewel verzoekster de vordering van [A 3] betwist, is zij voornemens [A 3] voor een nader te bepalen bedrag in het akkoord te betrekken.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of het beslag dient te worden opgeheven, het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag zal moeten worden afgezet tegen het belang van de schuldenaar bij opheffing van het beslag en de noodzaak daarvan om de onderneming voort te kunnen zetten.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van haar belang bij opheffing van het derdenbeslag onder de [B] (welk beslag een bedrag van € 81.492,01 heeft getroffen), namelijk de voortzetting van de onderneming.
Waar verzoekster aanvankelijk had gesteld dat opheffing van het beslag noodzakelijk was om het rekening-courant krediet te verkrijgen bij de [B] (waarmee zij een deel van haar lopende verplichtingen kon voldoen tijdens het WHOA-traject), heeft zij ter zitting verklaard dat dit krediet beschikbaar zal komen, ongeacht of het derdenbeslag onder de [B] wordt opgeheven, zij het dat dit krediet zal worden verlaagd met het bedrag van het derdenbeslag van €81.492,01.
Daarnaast blijkt uit de door verzoekster bij het memorandum overgelegde liquiditeitsprognose dat zij tot en met maart 2022 - met gebruikmaking van het (verlaagde) rekening-courant krediet - haar lopende verplichtingen kan voldoen. Daaruit blijkt tevens dat er kredietruimte overblijft om onverwachte tegenvallers in die periode op te vangen. Verzoekster heeft dus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het beslagen bedrag van €81.492,01 noodzakelijk is om onverwachte tegenvallers in die periode op te vangen.
De rechtbank heeft hierbij betrokken de ter zitting genoemde bereidheid van aan verzoekster gelieerde vennootschappen om, mocht dit toch noodzakelijk blijken, zo nodig met additionele middelen gedurende de voorbereiding van het WHOA-akkoord bij te springen.
5.5.
Bij de afweging van de belangen van verzoekster enerzijds en die van [A 3] anderzijds is dus het belang van [A 3] tot handhaving van het derdenbeslag onder de [B] groter. Dit onderdeel van het verzoek wordt derhalve afgewezen.
5.6.
Ten aanzien van de resterende drie derdenbeslagen geldt dat verzoekster haar belang bij opheffing van deze derdenbeslagen voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De derdenbeslagenen zijn grote opdrachtgevers van verzoekster en voldoende aannemelijk is dat verzoekster belang heeft bij voortzetting van een goede relatie met deze opdrachtgevers. Daartegenover staat dat het financiële belang voor [A 3] bij handhaving van deze beslagen zeer gering is, te weten enkele honderden euro’s. Voorts heeft verzoekster voldoende gemotiveerd gesteld dat door deze derdenbeslagen geen extra gelden zullen worden getroffen, welk standpunt [A 3] niet heeft weersproken. De rechtbank zal dit onderdeel van het verzoek dan ook toewijzen.
5.7.
Verzoekster heeft de rechtbank verzocht om publicatie van de beslissing achterwege te laten om te voorkomen dat het besloten karakter van de akkoordprocedure door publicatie wordt doorbroken. De rechtbank acht het belang dat is gediend bij publicatie, in het bijzonder het bijdragen aan rechtsvorming, in gevallen als deze waarbij de wettelijke mogelijkheden nieuw zijn en de rechtbanken in eerste en enige aanleg beslissen, zeer groot. Nu de gepubliceerde uitspraak zal worden geanonimiseerd, waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de eventuele verdere akkoordprocedure herleidbaar is tot verzoekster, weegt het belang van publicatie zwaarder dan het belang van verzoeker bij het achterwege laten daarvan.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst af het verzoek tot opheffing van het op 29 oktober 2021 onder de [B] , gevestigd te Amsterdam, ten laste van verzoekster gelegde beslag;
6.2.
wijst toe het verzoek tot opheffing van het op 29 oktober 2021 ten laste van verzoekster gelegde beslag onder:
- [C] , gevestigd te Oosterhout;
- [D] , gevestigd te Renswoude; en
- [E] , gevestigd te Amsterdam;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.A. Cnossen, voorzitter, mr. A.E. de Vos en
mr. V.G.T. van Emstede, rechters, en in aanwezigheid van E.J. van Gruijthuijsen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.
De griffier is buiten staat deze
beschikking mede te ondertekenen.