ECLI:NL:RBROT:2021:12113

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
9305752 CV EXPL 21-2830
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van ongedaanmakingsverbintenissen en teruggave van gereedschap

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] vorderde nakoming van ongedaanmakingsverbintenissen, terwijl [gedaagde] in reconventie teruggave van zijn gereedschap eiste. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte een mondelinge behandeling op 1 oktober 2021. De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] is op 2 september 2021 begonnen met werkzaamheden in de tuin van [eiser], maar heeft deze niet tijdig afgerond. Na herhaaldelijk contact zonder resultaat, heeft [eiser] op 19 oktober 2020 de overeenkomst ontbonden en een bedrag van € 4.600,- teruggevorderd. [Gedaagde] heeft zich verweerd door te stellen dat hij werkzaamheden had verricht die waarde vertegenwoordigen.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] de overeenkomst terecht heeft ontbonden, omdat [gedaagde] zijn verplichtingen niet is nagekomen. De rechter stelde vast dat de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden geen subjectieve waarde voor [eiser] hadden, en dat [gedaagde] het bedrag van € 4.600,- aan [eiser] moest terugbetalen, verminderd met een bedrag voor de waarde van de werkzaamheden die daadwerkelijk zijn verricht. In reconventie werd de vordering van [gedaagde] tot teruggave van gereedschap afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat [eiser] deze in zijn bezit had. De rechter heeft [gedaagde] ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9305752 CV EXPL 21-2830
uitspraak: 4 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. A.W. Boer,
tegen
[gedaagde], v.h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met bijlagen;
de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met bijlagen;
het tussenvonnis van 5 augustus 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de conclusie van antwoord in reconventie;
de nadere bijlagen van [gedaagde].
Op 1 oktober 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De datum voor de uitspraak van het vonnis is bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1
Partijen zijn in contact geraakt over het uitvoeren van werkzaamheden in de achter-, voor- en zijtuin van [eiser], waarna op 2 september 2021 [gedaagde] is gestart met de werkzaamheden.
2.2
Op 18 september 2021 doet [gedaagde] een voorstel hoe de werkzaamheden afgerond kunnen worden, zodat de werkzaamheden uiterlijk op 26 september 2021 worden afgerond.
2.3
Nadat [gedaagde] op 21 september 2021 niet verschijnt en ook niet aangeeft wanneer hij de werkzaamheden zal hervatten, schrijft [eiser] op woensdag 23 september 2021 het volgende aan [gedaagde]:

We hebben opnieuw geprobeerd contact te maken, maar nog steeds niets gehoord.Dit is de finale en laatste poging. Je verteld ons niets over jouw situatie, dus we hebben geen idee wat je nu van plan bent. Was het altijd al jouw intentie om het geld te innen en met de noorderzon te vertrekken? Zo niet dan heb je twee opties:
1. Om iemand te vinden (of het zelf te doen) en het werk af te maken uiterlijk bij 3 oktober; wat al twee weken later dan afgesproken. Dit zou geen probleem moeten zijn want je had toch alles al geregeld en hulp gevraagd van 3-4 mensen?
2. Ons geld terug te storten op [bankrekeningnummer] t.n.v. [eiser]. /
JE HEBT NOG TOT EINDE VAN DE DAG MORGEN (24 SEP); ALS WE NIETS HOREN OVER JOUW PLANNEN OM HET AF TE RONDEN (ZOALS IN #1) OF HET GELD NIET OP ONZE BANKREKENING STAAN, ZIJN WIJ GENOODZAAKT OM NAAR DE POLITIE TE STAPPEN VANWEGE OPLICHTING.”
2.4
Nadat [gedaagde] ook hierop niet heeft gereageerd heeft [eiser] aangifte gedaan van oplichting. Op 19 oktober 2020 heeft [eiser] – bij brief van zijn gemachtigde – de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.

3..Het geschil in conventie

3.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan [eiser] € 4.600,- te betalen, met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2020 tot aan de dag van betaling en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[eiser] heeft de overeenkomst tussen partijen ontbonden. De werkzaamheden van [gedaagde] hebben geen enkele waarde gehad omdat alle werkzaamheden opnieuw moesten worden uitgevoerd. [gedaagde] is op grond van de voor hem ontstane ongedaanmakingsverbintenis gehouden de gehele door [eiser] betaalde som aan [eiser] terug te betalen.
3.3
[gedaagde] heeft zich tegen de vordering verweerd. Hierop wordt – voor zover dit in deze procedure van belang is – hierna ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1
[gedaagde] vordert in reconventie teruggave van zijn gereedschap dan wel subsidiair betaling van € 209,95 ter zake van schadevergoeding. Tevens vordert [gedaagde] om [eiser] te veroordelen om de aangifte die hij tegen [gedaagde] heeft gedaan in te trekken.
4.2
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eiser] ongerechtvaardigd is verrijkt door het bezit van de gereedschappen van [gedaagde].
4.3
[eiser] heeft zich tegen de vordering verweerd. Hierop wordt – voor zover dit in deze procedure van belang is – hierna ingegaan.

5..De beoordeling

in conventie
5.1
[eiser] heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden, gelet op het uitblijven van contact met [gedaagde], ook na het in 2.2 genoemde voorstel van 18 september 2020 en zulks tegen de achtergrond van eerdere problemen in de communicatie over (het uitvoeren van) de werkzaamheden. [gedaagde] acht deze ontbinding niet terecht. Zo wijst [gedaagde] erop dat hij aanvankelijk zelf pas later met zijn werkzaamheden kon beginnen doordat de schilders uitliepen met hun werkzaamheden en dat hij is overvallen door persoonlijke omstandigheden in verband met een zieke naaste, waardoor hij tijdelijk niet in staat was om te werken.
5.2
Het iets later kunnen beginnen speelde vóórdat [gedaagde] op 18 september 2020 een nader voorstel had gedaan. Ten aanzien van de aangevoerde persoonlijke omstandigheden geldt dat [gedaagde], als zelfstandig ondernemer, zelf de verantwoordelijkheid draagt naar zijn klanten toe. Het had in elk geval op de weg van [gedaagde] gelegen om [eiser] persoonlijk over de situatie en de vooruitzichten te informeren. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan zonder dat hij daar een afdoende verklaring voor heeft gegeven. Een en ander speelt te meer nu [gedaagde] op 18 september 2020 een voorstel tot het (alsnog) afronden van de werkzaamheden had gedaan. Hij is vervolgens gelijk op de eerstvolgende werkdag weggebleven en ook een toezegging om terug te bellen is [gedaagde] niet nagekomen.
5.3
Of de werkzaamheden nu voor de helft of voor driekwart klaar waren, zoals [gedaagde] stelt en door [eiser] is betwist: feit blijft dat de werkzaamheden nog niet af waren en ook niet bijna af. Zoals gezegd, heeft [gedaagde] op 18 september 2020 een voorstel gedaan hoe de werkzaamheden konden worden afgerond. Uit de whatsappcorrespondentie blijkt vervolgens dat [gedaagde] de afspraken volgens zijn eigen voorstel wederom niet is nagekomen. [eiser] geeft vervolgens op 23 september 2020 uitdrukkelijk en in duidelijke bewoordingen [gedaagde] een laatste kans om de werkzaamheden uiterlijk op 3 oktober 2020 af te ronden, mits [gedaagde] uiterlijk de volgende dag reageert. [gedaagde] heeft (wederom) niet gereageerd. Gelet op hoe de verhouding tussen partijen zich heeft ontwikkeld en het in onwetendheid laten van [eiser] door [gedaagde], is hier sprake van een zodanige tekortkoming dat dit ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. [eiser] heeft dan ook op goede grond de overeenkomst buitengerechtelijk kunnen ontbinden.
5.4
De ontbinding van de overeenkomst heeft ingevolge het bepaalde in artikel 6:271 BW tot gevolg dat beide partijen bevrijd zijn van de door die ontbinding getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds door hen zijn nagekomen, ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties. Vast staat dat [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van € 4.600,- heeft betaald, zodat [gedaagde] dit bedrag in beginsel aan [eiser] dient terug te betalen. Tegelijkertijd staat vast dat [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht in de tuin van [eiser].
5.5
De door [gedaagde] verrichte hovenierswerkzaamheden betreffen een prestatie die naar haar aard niet vatbaar is voor restitutie. Immers, de aard van de werkzaamheden sluit uit dat zij ongedaan worden gemaakt. In een dergelijk geval bepaalt artikel 6:272 BW dat voor de ongedaanmakingsverbintenis een verbintenis tot waardevergoeding in de plaats treedt.
5.6
Op grond van dat artikel dient de ontvanger van de prestatie in beginsel de waarde te vergoeden die in het economisch verkeer normaal aan de prestatie wordt toegekend. Voor het geval dat de prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord, bepaalt lid 2 van voornoemd artikel dat niet de economische waarde behoeft te worden vergoed, maar de subjectieve waarde die de prestatie voor de ontvanger heeft gehad. Bij het bepalen van de subjectieve waarde is relevant van welke werkzaamheden degene die het werk uiteindelijk heeft afgerond of opnieuw uitgevoerd, profijt heeft gehad c.q. op welke werkzaamheden laatstgenoemde heeft kunnen voortbouwen. [gedaagde] betwist dat de door hem verrichte werkzaamheden geen enkele waarde vertegenwoordigen in de hiervoor bedoelde zin.
5.7
[gedaagde] voert aan dat de door hem aangelegde bestrating in de voortuin te zwaar is belast door het plaatsen van een containertuinhuis. Uit de foto’s die [eiser] als productie 5 bij dagvaarding heeft overgelegd volgt echter dat ook voor die tijd al sprake was van een golvend patroon bij de oprit en dat de tegels in de voortuin niet mooi strak zijn gelegd. Dat de oprit mogelijk door [eiser] te zwaar zou zijn belast, doet er niet aan af dat ook voor die tijd de bestrating niet goed was gelegd. De stenen hadden er hoe dan ook uit gemoeten om tot een goed resultaat te komen. De uren die [gedaagde] heeft besteed aan het leggen van de stenen vertegenwoordigen dan ook geen subjectieve waarde voor [eiser].
5.8
Ten aanzien van het snijden van tegels voor de hoeken, heeft [gedaagde] (ook ter zitting) niet onderbouwd hoeveel tijd hij daaraan heeft besteed. Daarom kan ook aan deze werkzaamheden geen subjectieve waarde worden toegekend. Dit ligt anders voor wat betreft het afgraven en afvoeren van grond, voor het aanvoeren van zand en voor eventueel gebruikte materialen.
5.9
Wat het afvoeren van grond en groenafval en het aanvoeren van zand betreft, zal de opgave van [naam bedrijf] worden aangehouden. Een bedrag van € 377,74 zal daarom in mindering worden gebracht op de vordering.
5.1
Over de opsluitband verschillen partijen van mening. [gedaagde] stelt dat er zestig meter is verwerkt, van 3 à 5 euro per meter. [eiser] betwist dit en voert aan dat er slechts tien meter is verwerkt. Ervan uitgaande dat [gedaagde] in ieder geval aan één zijde van de tuin opsluitband heeft gebruikt, zal er schattenderwijs van worden uitgegaan dat door [gedaagde] tweeëntwintig meter opsluitband is gebruikt. Uitgaande van een waarde van € 4,- per meter, zal een bedrag van € 88,- op de vordering in mindering wordt gebracht.
5.11
Voor het overige zijn er geen werkzaamheden verricht die voor het afronden van de tuinaanleg enige subjectieve waarde hebben gehad, zodat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 4.134,26, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna vermeld.
5.12
[gedaagde] zal in conventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
in reconventie
5.13
In reconventie vordert [gedaagde] teruggave dan wel waardevergoeding van zijn gereedschappen die zijn achtergebleven op het terrein van [eiser]. Mede op basis van wat [gedaagde] ter zitting nader heeft toegelicht, begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde] bedoelt dat [eiser] door het (veronderstelde) in bezit nemen van deze gereedschappen ongerechtvaardigd is verrijkt. [eiser] betwist dat er gereedschappen zijn achtergebleven. Voor zover er gereedschappen zouden zijn achtergebleven en [eiser] gehouden zou zijn hiervoor iets aan [gedaagde] te betalen, betwist [eiser] de door [gedaagde] aangevoerde waarde van deze gereedschappen.
5.14
[gedaagde] stelt dat de gereedschappen in de achtertuin of aan de zijkant van het terrein van [eiser] zijn achtergebleven. [eiser] erkent dat er gereedschappen hebben gelegen, maar volgens hem lagen deze gereedschappen op straat en niet op zijn terrein. De gereedschappen hebben volgens [eiser] nog enkele weken op straat gelegen alvorens ze waren verdwenen.
5.15
Op grond van de stellingen van [gedaagde] kan niet worden vastgesteld welke gereedschappen waar zijn achtergebleven en al helemaal niet dat [eiser] (één of meer van die) gereedschappen thans in zijn bezit heeft of zich deze heeft toegeëigend. De vordering tot afgifte stuit hierop af. In het verlengde hiervan kan evenmin worden vastgesteld dat [eiser] ten koste van [gedaagde] (ongerechtvaardigd) zou zijn verrijkt. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
5.16
Voor wat betreft de aangifte van oplichting geldt dat het intrekken van een aangifte niet mogelijk is. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld te stellen dat [eiser] door het doen van aangifte onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld, heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld waarom de handeling van [eiser] onrechtmatig is en wat vervolgens de rechtsgevolgen zijn die [gedaagde] aan die stelling zou verbinden. Ook de vordering voor wat betreft de aangifte wordt daarom afgewezen.
5.17
[gedaagde] zal ook in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.134,26, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 oktober 2020 tot aan de dag van betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 240,- aan griffierecht, € 106,01 aan dagvaardingskosten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 37,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645