In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een sociale woningcorporatie (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard (verweerder). Eiseres had verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt in een bezwaarprocedure die door een inwoner van de gemeente was ingediend. Verweerder verklaarde dit verzoek echter kennelijk niet-ontvankelijk, waarop eiseres beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en zich gebogen over de vraag of de brief van eiseres als bezwaarschrift kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de brief niet voldoet aan de vereisten van een bezwaarschrift, omdat deze geen omschrijving van een besluit bevatte waartegen bezwaar werd gemaakt en ook geen gronden van bezwaar vermeldde.
Aangezien het bestreden besluit niet kan worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank merkt het bestreden besluit echter wel aan als een primair besluit, omdat verweerder hierin heeft beslist op het verzoek van eiseres om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank besluit het beroepschrift door te zenden aan verweerder ter verdere afhandeling als bezwaarschrift. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, omdat de onjuiste rechtsmiddelenclausule door verweerder aanleiding heeft gegeven tot het instellen van beroep.