ECLI:NL:RBROT:2021:12103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/5756
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van verzoek tot aanmerken als belanghebbende in bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een sociale woningcorporatie (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard (verweerder). Eiseres had verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt in een bezwaarprocedure die door een inwoner van de gemeente was ingediend. Verweerder verklaarde dit verzoek echter kennelijk niet-ontvankelijk, waarop eiseres beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en zich gebogen over de vraag of de brief van eiseres als bezwaarschrift kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de brief niet voldoet aan de vereisten van een bezwaarschrift, omdat deze geen omschrijving van een besluit bevatte waartegen bezwaar werd gemaakt en ook geen gronden van bezwaar vermeldde.

Aangezien het bestreden besluit niet kan worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank merkt het bestreden besluit echter wel aan als een primair besluit, omdat verweerder hierin heeft beslist op het verzoek van eiseres om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank besluit het beroepschrift door te zenden aan verweerder ter verdere afhandeling als bezwaarschrift. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, omdat de onjuiste rechtsmiddelenclausule door verweerder aanleiding heeft gegeven tot het instellen van beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. R.W.F. Heijmeriks,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om als belanghebbende te worden aangemerkt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is een sociale woningcorporatie. Bij brief van 11 augustus 2020 heeft zij onder meer het volgende aan verweerder bericht:
“(…) Bij uw Bezwaarcommissie is aanhangig een bezwaar, ingediend door [naam], rechtens wonende aan de [adres 1] te ([postcode 1]) Spijkenisse, gemeente Nissewaard, welk bezwaar is gericht tegen de ambtshalve inschrijving van voornoemde [naam], geboren op [datum], op het adres [adres 1] te ([postcode 1]) Spijkenisse, gemeente Nissewaard.
Het betreft klaarblijkelijk een bezwaar tegen de inschrijving per 17 februari 2020 van
voornoemde [naam], van uit het adres [adres 2] te ([postcode 2]) Spijkenisse, gemeente Nissewaard, naar het adres [adres 1] te ([postcode 1]) Spijkenisse, gemeente
Nissewaard. Bij deze stel ik mij namens cliënte, [naam eiseres] (…)”, als belanghebbende. Ik verzoek u mij in het bezit te stellen van een kopie van het procesdossier. Voorts wenst cliënte gehoord te worden bij een eventuele mondelinge behandeling. (…)”
2.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit als volgt overwogen. De brief van eiseres heeft betrekking op het besluit van 19 maart 2020, te weten een adresonderzoek met betrekking tot een inwoner van de gemeente Nissewaard (hierna: de inwoner) ingevolge de Wet basisregistratie personen (Wet BRP). Namens eiseres is telefonisch medegedeeld dat het verzoek van 11 augustus 2020 als doel heeft het ontvangen van informatie ter onderbouwing van een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Er bestaat voor verweerder echter geen wettelijke grondslag voor het delen van BRP-gegevens met woningcorporaties. Het door eiseres gestelde belang om over documenten te beschikken, is terug te voeren op de civielrechtelijke verhouding (huurovereenkomst) die zij met de betreffende inwoner heeft. Het belang van eiseres wordt op zichzelf echter niet aangetast door het bestreden besluit en is dus een zogenaamd afgeleid belang. Eiseres is dus geen belanghebbende en verweerder kan haar brief daarom niet inhoudelijk in behandeling nemen.
2.2.
Onderaan het bestreden besluit is vermeld dat binnen zes weken beroep kan
worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Verder is in het bestreden besluit vermeld dat van toepassing is artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), over de uitzonderingen op de hoorplicht in de bezwaarprocedure.
3. In beroep voert eiseres - samengevat en voor zover van belang - het volgende aan. In de brief van 11 augustus 2020 is op geen enkele wijze aangegeven dat eiseres bezwaar maakte. Het was slechts de bedoeling van eiseres om zich in de bezwaarprocedure van de inwoner tegen verweerder aan te melden als belanghebbende. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Verder heeft verweerder ten onrechte overwogen dat eiseres alleen ten doel had om de beschikking te krijgen over documenten ten behoeve van de door haar aangespannen civielrechtelijke procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst. Eiseres heeft een groot belang bij de erkenning als belanghebbende, nu een belang van eiseres is het handhaven van een goed woonklimaat en eiseres voor het handhaven van dit beleid afhankelijk is van de gegevensverstrekking door verweerder.
4. Voordat de rechtbank kan ingaan op de vraag of verweerder eiseres terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt, ziet zij zich ambtshalve gesteld voor de vraag of de brief van eiseres van 11 augustus 2020 een bezwaarschrift is in de zin van de artikelen 6:4 en 7:1 van de Awb.
4.1.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In de eerste plaats omdat de brief geen omschrijving bevat van een besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt (artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb). In de tweede plaats bevat de brief geen gronden van het bezwaar (artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb). Eiseres vraagt verweerder in de brief enkel om te worden aangemerkt als belanghebbende in de op dat moment bij verweerder aanhangige bezwaarprocedure van de inwoner.
4.2.
Nu verweerder de brief van 11 augustus 2020 ten onrechte heeft aangemerkt als bezwaarschrift, kan het bestreden besluit niet worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar waartegen op grond van artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb voor eiseres het rechtsmiddel van beroep openstond. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.
5. Het bestreden besluit moet echter wel worden aangemerkt als een primair besluit. Verweerder heeft hierin namelijk beslist op het verzoek van eiseres om te worden aangemerkt als belanghebbende in het kader van de door de bewoner aanhangig gemaakte bezwaarprocedure. Die – afwijzende – beslissing heeft als rechtsgevolg dat eiseres haar standpunt in die bezwaarprocedure niet naar voren heeft kunnen brengen.
6. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb door te zenden aan verweerder ter verdere afhandeling als bezwaarschrift tegen het besluit van 29 september 2020.
7. Omdat eiseres aanleiding heeft gezien tot het instellen van beroep door toedoen van verweerder, waaronder het opnemen van een verkeerde rechtsmiddelenverwijzing, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt (artikel 8:74, tweede lid, van de Awb).
8. Om dezelfde reden ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 december 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.