ECLI:NL:RBROT:2021:121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
C/10/576302 / HA ZA 19-566
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening en opschorting in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil in het erfrecht tussen de executeur van de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster] en de gedaagde, die een schuld van € 100.000,- aan de nalatenschap heeft. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken waarin is vastgesteld dat de gedaagde een schuld heeft aan de nalatenschap. De eiseres, in haar hoedanigheid als executeur, heeft gevorderd dat de gedaagde deze schuld zou betalen. De gedaagde heeft echter een beroep gedaan op verrekening en opschorting van de betaling, omdat hij recht heeft op een erfdeel uit de nalatenschap dat hoger is dan de schuld die hij heeft. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de toepasselijkheid van de Faillissementswet op de verrekening en de omstandigheden waaronder de gedaagde zijn schuld kan opschorten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde terecht een beroep op verrekening kan doen, omdat zijn schuld aan de nalatenschap en zijn recht op een erfdeel uit dezelfde nalatenschap voortkomen. De rechtbank heeft de vordering van de eiseres afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 6 januari 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/576302 / HA ZA 19-566
Vonnis van 6 januari 2021
in de zaak van
[naam eiseres] , in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. N. Bakker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna “ [naam eiseres] ” en “ [naam gedaagde] ” genoemd worden.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
 het tussenvonnis van 9 september 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken en tussenvonnissen;
 de akte uitlating van [naam eiseres] , met producties;
 de antwoordakte uitlating van [naam gedaagde] , met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Verwezen wordt naar de tussenvonnissen van 29 januari 2020 en 15 juli 2020. Alles wat daarin is overwogen en beslist wordt hier als overgenomen beschouwd.
2.2.
In het tussenvonnis van 15 juli 2020 is voor recht verklaard dat [naam gedaagde] een schuld heeft aan de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster] (hierna: erflaatster) ten bedrage van € 100.000,-. [naam eiseres] heeft bij dagvaarding tevens gevorderd [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van zijn schuld aan de nalatenschap van erflaatster. [naam gedaagde] heeft echter een beroep gedaan op verrekening, dan wel opschorting, van het bedrag dat hij aan de nalatenschap moet betalen met het aan hem toekomende aandeel in de nalatenschap van erflaatster. [naam eiseres] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verrekenings- en opschortingsverweer. Daarbij is overwogen dat vaststaat dat de gehele vordering van de nalatenschap van erflaatster op [naam gedaagde] lager is dan zijn erfdeel.
2.3.
De rechtbank zal eerst beoordelen of [naam gedaagde] een beroep kan doen op verrekening van zijn schuld aan de nalatenschap met het aan hem toekomende erfdeel uit de nalatenschap. Op grond van artikel 4:217 lid 1 BW zijn, indien iemand zowel schuldenaar als schuldeiser van de nalatenschap is, de bepalingen van de Faillissementswet (Fw) omtrent de bevoegdheid tot verrekening van overeenkomstige toepassing. Door het van toepassing zijn van de Fw (artikel 53 Fw) bestaat een ruimere verrekeningsbevoegdheid dan artikel 6:127 e.v. BW biedt. Een eventuele (nog) niet opeisbaarheid van de vordering of schuld speelt daarom geen rol.
2.4.
[naam gedaagde] is schuldeiser van de nalatenschap, want hij is erfgenaam en heeft recht op zijn toekomende aandeel in de nalatenschap van erflaatster. De rechtbank is van oordeel dat [naam gedaagde] ook schuldenaar is van de nalatenschap, omdat zijn schuld aan erflaatster na haar overlijden tot de nalatenschap is gaan behoren. De rechtbank volgt [naam eiseres] niet in haar stelling dat de schuld en de tegenvordering in twee verschillende vermogens vallen, omdat deze beide in de nog niet verdeelde nalatenschap van erflaatster vallen. Zoals hiervoor is overwogen kan [naam eiseres] ook niet worden gevolgd in haar stelling dat aan de verrekening in de weg staat dat de tegenvordering van [naam gedaagde] nog niet afdwingbaar is, omdat bij een erfrechtelijke verrekening de opeisbaarheid geen rol speelt.
2.5.
[naam eiseres] heeft in haar akte verder gesteld dat het verrekeningsverweer niet slaagt, omdat de waarde van de nalatenschap bij de verdeling lager zal zijn dan waar eerder in deze procedure vanuit is gegaan. Dit komt volgens haar door meerdere omstandigheden, namelijk omdat de vordering van de nalatenschap op [naam gedaagde] lager is, de kosten van de executele en advocaatkosten hoger zijn en de waarde van verschillende roerende zaken (zoals sieraden, meubels en schilderijen) na hertaxatie lager is. Volgens [naam eiseres] is het erfdeel van [naam gedaagde] vooralsnog slechts € 76.634,01, dus lager dan zijn schuld aan de nalatenschap. De rechtbank is van oordeel dat ook dit niet aan de verrekeningsbevoegdheid van [naam gedaagde] in de weg staat. Als daadwerkelijk sprake is van een lager erfdeel, wat nu gelet op de betwisting van [naam gedaagde] nog niet vaststaat, dan zullen de erfgenamen bij de verdeling nog een vordering op [naam gedaagde] hebben. De nalatenschap bevindt zich thans echter nog niet in de verdelingsfase, omdat de executele nog niet is beëindigd. [naam eiseres] heeft gesteld dat zij de legaten (schulden) nog moet betalen en daar nu geen geld voor is. Er zijn echter, ook als van de lagere waarden van de roerende zaken na de hertaxaties wordt uitgegaan, nog voldoende andere bezittingen in de nalatenschap aanwezig om de legaten van te betalen. [naam eiseres] kan (een deel van) de roerende zaken verkopen ex artikel 4:147 BW om de legaten uit te betalen. Op grond van het testament is zij daartoe ook bevoegd. Het betalen van de legaten staat dus niet aan de verrekeningsbevoegdheid van [naam gedaagde] in de weg.
2.6.
Gelet op het voorgaande komt [naam gedaagde] een beroep toe op verrekening van zijn schuld aan de nalatenschap met het hem toekomende deel van de nalatenschap. De rechtbank volgt [naam gedaagde] in zijn stelling dat ook als de schuld aan hem formeel nog niet zou zijn ontstaan, omdat de nalatenschap zich nog niet in de verdelingsfase bevindt, dat dit niets afdoet aan zijn verrekeningsbevoegdheid. Een verrekeningsverklaring kan ook onder opschortende voorwaarden of tijdsbepaling geschieden. Voor zover daarvan sprake is, is de rechtbank van oordeel dat [naam gedaagde] terecht een beroep op opschorting heeft gedaan, want opschorten van een prestatie met het oog op een toekomstige verrekeningsbevoegdheid is op grond van vaste rechtspraak toegestaan. [naam gedaagde] heeft ook belang bij de opschorting van de betaling van zijn schuld, omdat het na bijna tien jaar nog steeds onduidelijk is wat zijn toekomende deel in de nalatenschap van erflaatster is.
2.7.
De rechtbank zal gelet op wat hiervoor is overwogen [naam gedaagde] niet veroordelen tot betaling van € 100.000,- aan de nalatenschap.
2.8.
Gelet op de familierechtelijke aard van onderhavige zaak worden de proceskosten gecompenseerd tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering van [naam eiseres] af om [naam gedaagde] te veroordelen € 100.000,- te betalen aan de nalatenschap van erflaatster;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2021.
3120