ECLI:NL:RBROT:2021:12096

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
C/10/577873 / HA ZA 19-638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie en onrechtmatig handelen van adviseur in kredietverlening aan noodlijdend bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen meerdere eisers en gedaagden, waarbij de eisers, bestaande uit een noodlijdend bedrijf en zijn aandeelhouders, de adviseur en zijn maten aanklaagden wegens wanprestatie en onrechtmatig handelen. De adviseur was ingeschakeld om het bedrijf te adviseren over kredietverlening en herstructurering, maar heeft in strijd met de verwachtingen van de eisers gehandeld door vertrouwelijke informatie te delen met de bank zonder toestemming van de eisers. Dit leidde tot een verslechtering van de positie van het bedrijf en de aandeelhouders. De rechtbank oordeelde dat de adviseur niet had gehandeld zoals van een redelijk bekwaam adviseur verwacht mag worden, wat resulteerde in toerekenbare tekortkomingen en onrechtmatige handelingen. De rechtbank verklaarde de overeenkomsten van opdracht tussen de eisers en de adviseur buitengerechtelijk ontbonden en stelde vast dat de adviseur aansprakelijk was voor de schade die de eisers hadden geleden. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat er geen schade was aangetoond die het gevolg was van het handelen van de adviseur, waardoor de vorderingen tot schadevergoeding werden afgewezen. In reconventie werd een vordering tot opheffing van conservatoire beslagen toegewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/577873 / HA ZA 19-638
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

gevestigd te [vestigingsplaats eiser 1],
2.
[naam eiser 2],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser 2],
3.
[naam eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
verweerders in de incidenten,
advocaat mr. Y.N. Rosina te Naarden,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1],
2.
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2],
3.
[naam gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 3],
4.
[naam gedaagde 4],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 4],
5.
[naam gedaagde 5],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 5],
6.
[naam gedaagde 6],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 6],
7.
[naam gedaagde 7],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 7],
8.
[naam gedaagde 8],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 8],
9.
[naam gedaagde 9],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 9],
10.
[naam gedaagde 10],
wonende te [woonplaats gedaagde 10],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
eisers in de incidenten,
advocaat mr. R.M. Leeuwenburgh te Rotterdam.
Eisers in conventie worden hierna aangeduid als [eisers 1] als zij gezamenlijk bedoeld zijn. Wanneer zij afzonderlijk bedoeld zijn, worden zij aangeduid als [naam eiser 1], [naam eiser 2] en [naam eiser 3].
Gedaagden in conventie worden hierna aangeduid als “[gedaagden]” als zij gezamenlijk bedoeld zijn. Gedaagde in conventie 1 wordt afzonderlijk aangeduid als “[naam gedaagde 1]”. Gedaagden in conventie 2 tot met 6 worden tezamen aangeduid als “de maten”. Gedaagden in conventie 7 tot en met 9 worden samen aangeduid als “de voormalige maten”. Wanneer gedaagde 7 afzonderlijk is bedoeld zal zij worden aangeduid als “[naam gedaagde 7]”. Gedaagde in conventie 10 ten slotte wordt aangeduid als “[naam gedaagde 10]”.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 48;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, incidentele vordering tot voorlopige voorzieningen (223 Rv) en incidentele vordering tot afgifte van bescheiden (843a Rv), met producties 1 tot en met 33;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv, met twee producties;
  • de conclusie van repliek, tevens eisvermeerdering, in het incident ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van dupliek in het incident ex artikel 843a Rv;
  • het vonnis in het incident ex artikel 843a Rv van 26 februari 2020;
  • de conclusie van repliek in conventie (inclusief eiswijziging), tevens conclusie van antwoord in reconventie, tevens conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv, met producties 1 tot en met 24;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie en in de incidentele vordering tot voorlopige voorzieningen (223 Rv), met producties 34 tot en met 39;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens dupliek in het incident ex artikel 223 Rv (inclusief eiswijziging in conventie);
  • de akte uitlaten producties in conventie van [eisers 1];
  • de brief van 11 mei 2021 waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling en de brief van 13 augustus 2021 met nadere informatie over deze behandeling;
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties van [gedaagden], met producties 40 tot en met 45;
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties in conventie van [eisers 1], met producties 25 tot en met 34;
  • de mondelinge behandeling op 20 september 2021 – waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt – en de daarbij door [eisers 1] en door [gedaagden] overgelegde pleitaantekeningen, alsmede correspondentie in de directe aanloop naar de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser 2] is een in 1984 door [naam 1], vader van [naam eiser 3], opgericht bedrijf dat transportbanden voor onder meer industriële en voedselverwerkende bedrijven produceert.
2.2.
De aandelen in [naam eiser 2] werden tot 25 november 2014 gehouden door [naam eiser 1]. Per 25 november 2014 worden de aandelen in [naam eiser 2] gehouden door [naam bedrijf 1], een 100% dochtermaatschappij van [naam eiser 1].
2.3.
[naam gedaagde 1] (met als handelsnaam “[handelsnaam]”) is in 1988 opgericht als een adviesbureau gespecialiseerd in
corporate restructuringen
corporate financevoor middelgrote bedrijven.
2.4.
[naam gedaagde 10] is één van de oprichters van [naam gedaagde 1] en heeft een achtergrond als ingenieur en bedrijfseconoom. [naam gedaagde 10] was via [naam gedaagde 7] een van de maten van [naam gedaagde 1]. [naam gedaagde 10] is in 2013 met pensioen gegaan.
2.5.
Gedaagden in conventie 2 tot en met 9 zijn (voormalige) maten van [naam gedaagde 1].
2.6.
[naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2]) is sinds 2002 de huisbankier van [eisers 1]
2.7.
In 2006 heeft [naam eiser 2] een nieuw type transportband ontwikkeld voor de gipsplaatindustrie, genaamd [naam transportband].
2.8.
In 2007 heeft [naam eiser 1] de producent van transportbanden Fabreeka Bandtransport B.V. (hierna: Fabreeka) overgenomen. Deze overname is gefinancierd door [naam bedrijf 2].
2.9.
In 2008 had [naam eiser 2] een liquiditeitstekort. Zij kon daardoor niet voldoen aan (al) haar verplichtingen aan [naam bedrijf 2], de fiscus en leveranciers. Vanwege dit liquiditeitstekort heeft [naam eiser 2] [naam bedrijf 2] in oktober 2008 verzocht om aanvullende financiering.
2.10.
Naar aanleiding van een kredietaanvraag van [naam eiser 2] heeft [naam 2], toenmalig medewerker van de Afdeling Credit Risk Management van [naam bedrijf 2], een kredietonderzoek verricht. Het verslag van 16 februari 2009 van dat onderzoek luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

Conclusies
1. Achteraf bezien heeft [naam eiser 2] in 2007 voorlopig de hoofdprijs voor de overname van Fabreeka betaald. De lasten uit de overnamefinanciering zijn vooralsnog niet op te brengen uit de cashflow van Fabreeka.
2. Het realiteitsgehalte van de begroting is moeilijk vast te stellen omdat de orderportefeuille niet verder uitstrekt dan normaal 1 ½ maand. De economische crisis zal zijn effect hebben op de omzet waarbij er wel enige basis is in de vorm van vervanging van transportbanden en levering aan de agrarische en levensmiddelenindustrie.
3. De interne financiële verslaglegging is niet op orde als gevolg van bedrijfsovernames en de ingebruikname van een voorlopig niet goed functionerend managementinformatiesysteem (Visionplanner). De opzet van de administratieve organisatie is thans zodanig dat het mogelijk moet zijn om in 2009 tijdig te kunnen rapporteren.
4. Het management van [naam eiser 2] beoordeel ik als zwak. Directeur-eigenaar [naam eiser 3] is meer verkoper dan ondernemer, terwijl financieel directeur [naam 3] tot op heden niet in staat is de administratie van [naam eiser 2] onder controle te krijgen.
(…)
[naam transportband]
Deze vennootschap produceert transportbanden voor de gipsindustrie. Dit betreft een band (200 m lang, 1,5 m breed) welke bij de productie van gipsplaten de ondergrond vormt tijdens het afkoelen van de gipsplaat. Tot op heden werden hiervoor rubberen banden gebruikt maar PVC is hiervoor vanwege de gladde en naadloze oppervlakte beter geschikt. De wereldmarkt voor gipsplaten/producenten wordt gedomineerd door 3 grote spelers te weten Saint Gobain, Knauf en Lafarge. Met Knauf heeft [naam eiser 2] begin 2008 een raamcontract gesloten tot levering van 14 banden voor mei 2009. Knauf heeft inmiddels laten weten dit contract met 2 jaar te willen uitbreiden voor de productie van 20 banden. Met Saint Gobain lopen de besprekingen traag, maar bij de laatste bespreking is afgesproken om een raamcontract voor de levering van 19 banden in 2009 uit te werken.
Ik vermeld dit uitgebreid omdat [naam eiser 2] veel groei- en winstmogelijkheden in de productie van deze gipsbanden ziet. Voor [naam eiser 2] is dit een niche markt, waarbij zij een brutomarge van 70% kan behalen.
(…)
Management
[naam eiser 2] bevindt zich in een precaire financiële situatie, waarvan dga (
directeur/groot aandeelhouder, opmerking rechtbank) [naam eiser 3] niet volledig doordrongen lijkt. [naam eiser 2] heeft in april 2008 een reorganisatie doorgevoerd waarvan de effecten in 2009 voelbaar moeten worden. [naam eiser 3] ziet veel kansen en beschouwt alleen de werkkapitaalontwikkeling als enigszins zorgelijk. Bij de eindbespreking van mijn rapport was hij niet aanwezig.
Financieel directeur [naam 3] was voorheen werkzaam als business banker bij [naam bedrijf 2]. Hij lijkt de administratie van [naam eiser 2] voorlopig niet goed onder controle te krijgen. Het meeste actuele inzicht wat wij in [naam eiser 2] bezitten dateert van medio 2008. Sindsdien moeten wij ons via deelinformatie op de hoogte stellen van de resultaatontwikkeling bij [naam eiser 2]. In de loop van 2008 is de opzet van de administratieve organisatie verbeterd, maar schort het nog aan de goede werking van het systeem.
(…)
De rekening van [naam eiser 2] bij onze bank vertoont een overstand. De leveranciers (vooral multinationals in de chemische sector) willen eerder betaald krijgen. Anderzijds betalen debiteuren trager met name in USA. Bij de fiscus is de betalingsonmacht gemeld, waarbij [naam eiser 2] 1 ½ maand (€ 400.000) achterloopt bij de verplichtingen. [naam eiser 2] probeert middelen vrij te krijgen uit de afbouw van de voorraad, eerdere incasso van vorderingen en verkoop van bedrijfsonderdelen.”
2.11.
Bij brief van 5 maart 2009 heeft [naam bedrijf 2] aan [eisers 1] meegedeeld dat zij heeft besloten de rekeningen van de onderneming onder behandeling van bijzonder beheer te stellen. Vanwege het toegenomen kredietrisico stelt [naam bedrijf 2] als voorwaarde aan de voorzetting van het krediet (onder meer) dat [naam eiser 2] gebruik maakt van de diensten van [naam gedaagde 1] om het ondernemingsplan inclusief een gedetailleerde begroting en liquiditeitsprognose voor 2009 op realiteitswaarde te toetsen, waarbij [naam gedaagde 1] haar bevindingen in de vorm van een separaat advies aan [naam bedrijf 2] rapporteert.
2.12.
In maart 2009 heeft [naam eiser 1] [naam gedaagde 1] een opdracht (hierna: de opdracht) verstrekt. De opdracht werd namens [naam gedaagde 1] uitgevoerd door [naam gedaagde 10] en [naam 4] (hierna: [naam 4]).
2.13.
De bevestiging van 16 maart 2009 van de onder 2.12 bedoelde opdracht luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“Refererend aan onze prettige bespreking van 11 maart jl. inzake de bij [eisers 1] (“[naam eiser 2]”) voorliggende vraagstukken, (…), bevestigen wij hierbij de door u aan [handelsnaam] verstrekte opdracht aangaande het objectiveren en valideren van de (financiële) plannen van [naam eiser 2] voor 2009.
Wij danken u hartelijk voor uw opdracht.
Korte situatieschets
[naam eiser 2] is in 1984 opgericht en is een producent van kunststof (PVC-, PU-, PE-, en siliconenrubber gecoate) transportbanden. De activiteiten zijn verdeeld in de ontwikkeling en productie van kunststof transportbanden, en het verwerken van banden tot eindproduct (confectie).
In 2007 is Fabreeka Bandtransport BV overgenomen door [naam eiser 2]. De confectieactiviteiten van Fabreeka zijn ondergebracht in Fabreeka Bandtransport BV, [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4]. Het lag in de bedoeling van de directie Fabreeka Bandtransport BV en [naam bedrijf 3] eind 2008 te verkopen aan respectievelijk een klant en het zittende management. Het is momenteel onduidelijk of, en zo ja wanneer deze verkopen plaats zullen vinden.
De overname van Fabreeka Bandtransport BV is gefinancierd door [naam bedrijf 2] ([naam bedrijf 2]) deels middels een Mezzanine financiering.
[naam eiser 2] heeft onder de naam [naam transportband] in 2008 een geheel nieuwe gipstransportband ontwikkeld welke door grote gipsproducenten wordt gezien als een superieur substituut voor de huidige (conventionele) rubber transportband. [naam eiser 2] is de enige onderneming in de markt die een dergelijke transportband kan fabriceren en d[i]e tevens over de techniek beschikt deze bij de eindgebruiker te monteren.
Door stijgende grondstofprijzen, die slechts beperkt konden worden doorberekend, en dalende dollarkoersen is er in de eerste helft van 2008 een verlieslatende situatie ontstaan. Voorgaande in combinatie met hoge financieringslasten heeft als gevolg gehad dat er een groot liquiditeitstekort is ontstaan. Er is momenteel een achterstand bij de fiscus van circa € 600.000,-. De onderneming heeft reeds betalingsonmacht gemeld.
Om genoemde liquiditeitsproblematiek het hoofd te bieden heeft u een financieringsverzoek neergelegd bij uw huisbankier [naam bedrijf 2]. Daartoe heeft u uitvoerige (financiële) informatie aangeleverd. [naam bedrijf 2] heeft de wens uitgesproken dat de aangeleverde exploitatie- en liquiditeitsbegroting door een onafhankelijke adviseur wordt getoetst.
Opdrachtinterpretatie
U heeft besloten een onafhankelijk rapport van de (bedrijfseconomische) situatie van uw onderneming te laten maken. Daarbij wenst u advies en ondersteuning van een onafhankelijke derde die met u het realiteitsgehalte van de door u opgestelde exploitatie- en liquiditeitsbegroting in kaart brengt. Uit deze gezamenlijke inventarisatie volgen conclusies en een geheel van te nemen acties, waarbij u naar behoefte wilt worden bijgestaan bij de implementatie van de aldus ontstane aanbevelingen.
Het uiteindelijke doel is een winstgevend bedrijf, waarin organisatie, aansturing en met name ook de financiering op een juiste manier zijn gestructureerd.
Bij een dergelijk traject zullen onder meer de volgende punten aan de orde komen:
Analyse van de huidige situatie van de onderneming met betrekking tot:
  • exploitatie en liquiditeitspositie;
  • bedrijfseconomische situatie en balans;
  • financiering;
  • management en organisatie;
  • managementinformatie;
  • commercie en markt;
  • financiële verhouding en situatie met gelieerde vennootschappen / de vestigingen in het buitenland;
Welke maatregelen concreet genomen dienen te worden om de situatie structureel te verbeteren;
Het effect van de te nemen maatregelen en plannen op de exploitatiebegroting en de liquiditeitspositie (op korte en langere termijn) van het bedrijf en de daarbij behorende financiering (kapitaalbehoefte en financieringsstructuur).”
2.14.
Op de overeenkomst van opdracht tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 1] zijn de algemene voorwaarden van [naam gedaagde 1] van toepassing. Deze algemene voorwaarden luiden, voor zover thans van belang, als volgt:

Artikel 6 Geheimhouding
1. Opdrachtnemer is, tenzij hij een wettelijke of beroepsplicht tot bekendmaking heeft, verplicht tot geheimhouding tegenover derden. Hierop wordt echter een uitzondering gemaakt in het geval opdrachtnemer voor zichzelf optreedt in een tucht-, straf-, of civiele procedure waarbij deze stukken van belang kunnen zijn.
2. Tenzij daartoe door opdrachtnemer voorafgaande schriftelijke toestemming is verleend, zal opdrachtgever de inhoud van rapporten, adviezen of andere al of niet schriftelijke uitingen van opdrachtnemer die niet zijn opgesteld of gedaan met de strekking derden van de daarin neergelegde informatie voorzien, niet openbaar maken. De opdrachtgever zal er tevens voor zorgdragen dat derden niet van de in de vorige zin bedoelde inhoud kennis kunnen nemen.
3. Opdrachtnemer zal zijn verplichtingen op grond van dit artikel opleggen aan door hem ingeschakelde derden.
(…)
Artikel 10. Aansprakelijkheid
1. Opdrachtnemer zal zijn werkzaamheden naar beste kunnen verrichten en daarbij de zorgvuldigheid in acht te nemen die kan worden verwacht. Indien een fout wordt gemaakt doordat de opdrachtgever hem onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, is opdrachtnemer voor de ontstane schade niet aansprakelijk. Indien de opdrachtgever aantoont dat hij schade heeft geleden door een fout van opdrachtnemer die bij zorgvuldig handelen zou zijn vermeden, is opdrachtnemer voor die schade voor éénmalige opdrachten slechts aansprakelijk tot een maximum van éénmaal het bedrag van hot honorarium voor de desbetreffende opdracht en voor meerjarige opdrachten tot een maximum van éénmaal het bedrag van het honorarium voor de desbetreffende opdracht over het laatste kalenderjaar.
(…)”
2.15.
Ter uitvoering van de opdracht hebben [naam gedaagde 10] en [naam 4] informatie opgevraagd bij [eisers 1] en gesprekken gevoerd met de managementleden van [naam eiser 2]. Het management van [naam eiser 2] bestond in het voorjaar van 2009, naast dga [naam eiser 3], uit [naam 3], [naam 5] en [naam 6].
2.16.
Bij brief van 9 april 2009 heeft [naam bedrijf 2] het volgende meegedeeld aan [naam eiser 2] en [naam eiser 1]:
“Met onze brief dd 5 maart 2009 hebben wij u gemeld dat wij het kredietrisico bij uw onderneming sterk verhoogd achten. Voor de voorzetting van het krediet hebben wij in deze brief aanvullende voorwaarden gesteld, waaraan u tot dusverre niet voldaan hebt. Wij hebben voor eind maart jl geen geconsolideerde jaarcijfers 2008 en ondernemingsplan ontvangen, terwijl [naam bedrijf 5] als borg niet bereid is gebleken om de afstaffeling van haar borgtocht op te schorten. Tevens blijft u ondanks herhaalde rappels in gebreke bij het opsturen van een ‘voor akkoord’ ondertekend origineel exemplaar van onze brief dd 5 maart 2009 en bij het tijdig verzenden van de pandlijsten debiteuren en voorraden van uw ondernemingen.
Wij maken hieruit op dat de ‘sense of urgency’ in de gegeven situatie bij u volledig ontbreekt. Dit klemt te meer omdat er nog nauwelijks omzet op de rekeningen van uw ondernemingen bij onze bank plaatsvindt. Hoewel wij geen recente inzage hebben in de resultaten van uw ondernemingen zijn wij ervan overtuigd dat de bedrijfsexploitatie thans negatief is.
Nu [naam bedrijf 5] weigert om mee te werken aan het opschorten van het verminderen van de borgtocht zijn wij niet langer bereid om de aflossingen van de leningen [naam eiser 1] en [naam eiser 2] op te schorten, zoals vermeld in onze brief dd 5 maart 2009. Wij wensen in de loop van de volgende week een gesprek met u en vertegenwoordigers van [handelsnaam] op ons kantoor in ’sHertogenbosch te hebben, waarbij van u willen vernemen wat uw ondernemingsplannen zijn of meer specifiek hoe u denkt de huidige ernstige liquiditeitsproblemen te overwinnen. Wij stellen de voortzetting van ons krediet afhankelijk van de uitkomsten van deze bespreking.”
2.17.
Op 16 april 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden bij [naam bedrijf 2], waarbij namens [naam bedrijf 2] [naam 7] (hierna: [naam 7]), namens [eisers 1] [naam eiser 3], [naam 5], [naam 3] en [naam 6] en namens [naam gedaagde 1] [naam gedaagde 10] en [naam 4] aanwezig waren.
2.18.
Naar aanleiding van het gesprek op 16 april 2009 (bedoeld onder 2.17) is een tweede opdracht door [naam eiser 1] aan [naam gedaagde 1] verstrekt (hierna: de vervolgopdracht). De bevestiging van de vervolgopdracht door [naam gedaagde 1] op 17 maart 2009 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Betreft: Opdrachtbevestiging bijzonder vervolgtraject
Geachte [naam eiser 3]
In aanvulling op onze eerdere opdrachtbevestiging dd. 16 maart jl. en onder verwijzing naar de vandaag gehouden bespreking met uw bankier in ’s-Hertogenbosch, bevestigen wij hierbij het volgende:
Gezien de situatie waarin [eisers 1] zich bevindt is op korte termijn risicodragende kapitaalversterking onontkoombaar geworden.
Wij zullen samen met u en uw mede managementteamleden dit weekend een eerste informatiememorandum opstellen dat begin volgende week toegestuurd kan worden aan nog nader te identificeren partijen waarvan wij gezamenlijk vaststellen dat zij benaderd kunnen worden.
In dat memorandum zullen geen beperkende voorwaarden worden opgenomen t.a.v. de wijze waarop / de mate waarin kan worden deelgenomen (waar het immers voor de hand ligt dat het om een meerderheidsparticipatie zal gaan).
Zo zullen er ook geen beperkingen gelden m.b.t. de managementstructuur na deelname.
Wij zijn van onze kant genegen een aantal partijen voor te dragen waarbij wij gezien de onzekere uitkomst van uitsluitend die werkzaamheden voor de uren die daarmee gepaard gaan een afwijkende honoreringstructuur zullen hanteren (…)”
Ook op de vervolgopdracht zijn de algemene voorwaarden van [naam gedaagde 1] van toepassing.
2.19.
[naam gedaagde 1] heeft met door [eisers 1] verstrekte informatie een “Informatie Memorandum” opgesteld ten behoeve van het verkrijgen door [naam eiser 2] van risicodragend kapitaal van participanten.
2.20.
[naam gedaagde 10] zag een belangrijke rol weggelegd voor [naam 6] binnen [naam eiser 2]. Dat heeft [naam gedaagde 10] ook met [naam bedrijf 2] gedeeld. Hierover heeft [naam gedaagde 10] de andere managementleden van [naam eiser 2] niet ingelicht.
2.21.
[naam gedaagde 10] en [naam 4] hebben tijdens de uitvoering van de opdracht en de vervolgopdracht regelmatig contact gehad met [naam bedrijf 2] over [eisers 1] Daarbij is informatie over [eisers 1] met [naam bedrijf 2] gedeeld. [eisers 1] werd niet betrokken in deze contacten tussen [naam gedaagde 10] en [naam 4] enerzijds en [naam bedrijf 2] anderzijds.
2.22.
[naam gedaagde 10] heeft, zonder medeweten van de andere leden van het bestuur van [naam eiser 2], [naam 6] verzocht om een “Plan van Aanpak” op te stellen ten behoeve van potentiële participanten. [naam 6] heeft dat Plan van Aanpak opgesteld en aan [naam gedaagde 10] verstrekt. Dat Plan van Aanpak gaat onder meer uit van een wijziging van het management van [naam eiser 2], waarbij voor [naam eiser 3] een beperktere rol is weggelegd dan voorheen.
2.23.
[naam gedaagde 10] heeft zowel het Informatie Memorandum als het Plan van Aanpak van [naam 6] aan door hem geselecteerde, potentiële participanten toegestuurd. Aan één van deze potentiële participanten is daarbij meegedeeld dat het Plan van Aanpak niet op tafel mocht komen bij een bespreking die met het oog op de mogelijke participatie zou plaatsvinden met [eisers 1]
2.24.
Op 20 mei 2009 heeft [naam gedaagde 10] het volgende emailbericht aan [naam bedrijf 2] gestuurd (met onderstrepingen zoals in productie 28B bij de dagvaarding):
“[naam eiser 2] zit inmiddels nu helemaal klem qua liquiditeit; betalingen aan een buitenlandse leverancier, lonen mei, vakantiegeld en belastingen (die wij uiteraard nu niet gaan betalen) zijn due.
Er wordt gesproken met participanten (…) waarbij wij niet weten wat er met de eerstgenoemde partij is / wordt besproken.
Binnen het management is er duidelijk een "kamp" bestaande uit [naam 8], [naam 3] en [naam 5], waar [naam 6] niet bij betrokken wordt. En voor de toekomst is [naam 6] absoluut key. [naam 6] zal onder geen beding doorwerken onder het regime van [naam 8].
Er komt een moment dat [naam 8] zal moeten accepteren dat er een verwatering van zijn aandelenbezit optreedt; ik sluit niet uit dat hij wel eens heel weinig (bv 10%) zou kunnen overhouden. Het is in dat geval maar de vraag of [naam 8] uiteindelijk bij het kruisje gaat tekenen (le moment supreme).
Als er al voorstellen komen van een van de beoogde participanten, hebben wij nog het vraagstuk: welke eisen worden er aan [naam bedrijf 2] gesteld. Ik stel me zo voor dat [naam bedrijf 2] dus uiteindelijk ook een (zware) stem in het kapittel wenst te hebben (als er al een keuze is). En als er geen participant is kan mogelijk ook nog aan een rechtstreeks belang voor [naam bedrijf 2] gedacht worden.
Naar mijn mening is het moment aangebroken om [naam 8] en de zijnen nu nog 1 keer te helpen (met die leverancier) maar daar zou direct aan gekoppeld moeten worden dat verdere liquiditeitssteun (lonen en vakantiegeld mei) uitsluitend zal plaatsvinden indien:
a.
a) de aandelen worden gecertificeerden
b) [naam bedrijf 2] tevens het onherroepelijk stemrecht verkrijgt op de door [naam 8] gehouden certificaten.
Een StAK is nodig om te bereiken dat er een stat. directie wordt benoemd die niet langer enkel uit [naam 8] bestaat. Het mag niet langer voortduren dat [naam 6] wordt buitengesloten van alle belangrijke besprekingen en wordt afgesneden van relevante informatie. De directie zal na invoering van een StAK gevoerd moeten worden door [naam 8] en [naam 6] samen waarbij (de voorzitter van) de StAK bij directiebesprekingen aanwezig kan zijn en impasses (uiteindelijk) kan doorbreken. [naam 8] mag het niet langer alleen voor het zeggen hebben.
Het bestuur van de StAK samenstellen uit 3 man, een door [naam 8] aan te wijzen, een door [naam bedrijf 2] en een 3e, neutrale voorzitter (bv. ondergetekende).
Ik probeer mijn goodwill bij [naam 8] te (be-)houden zodat een dergelijke functie ook voor hem aanvaardbaar blijft, Om die reden heb ik ook namens [naam eiser 2] maar het contact met de fiscus opgenomen.
Daarom pleit ik nu ook voor het meewerken door [naam bedrijf 2] aan die ene betaling aan die buit. leverancier (dat weten [naam 5], [naam 3] en [naam 8]).
Dat stemrecht op certificaten is nodig om een emissie mogelijk te maken waardoor [naam 8] verwatert.
Samenvattend: gelet op het belang voor [naam bedrijf 2], de potentie van de nw. produkten, de naar verwachting weer b.e. te krijgen exploitatie, de naar verwachting af te stoten onderdelen, geef ik in overweging om het traject met participanten eis stellen van nu aansluitend onmiddellijk een StAK + stemrecht. Daarmee wordt de kans op het slagen van een participatie bepaald vergroot.
En deze eisen a) en b) kunnen maar beter uit jullie koker komen.
mhgr [naam gedaagde 10]”
2.25.
Bij brief van 20 mei 2009 heeft [naam bedrijf 2] het volgende aan [naam eiser 3] meegedeeld:
“In onze brief dd 13 mei 2009 gericht aan [naam eiser 1] hebben wij gemeld dat [naam bedrijf 2] Bankiers niet bereid zal zijn een overstand op de kredietlimiet van [naam eiser 2] toe te staan ter betaling van onder meer de salarissen en vakantie-uitkeringen aan het einde van deze maand. Bij een actuele kredietlimiet van € 4.689.000 bedraagt het uitstaande obligo thans € 4.815.000 exclusief rente en kosten vanaf 31 maart 2009. Deze overschrijding ad € 126.000 van de limiet is ontstaan als gevolg van de betaling van € 143.000 onder een wissel van een Duitse leverancier. Wij zijn uiteindelijk met deze betaling akkoord gegaan teneinde ernstige betalingsproblemen met deze alsook andere Duitse leveranciers in de toekomst te voorkomen en deze leverancier, die geïnteresseerd is in de participatie in uw onderneming, niet onnodig voor het hoofd te stoten.
Vanwege de huidige overschrijding van de kredietlimiet, het uitblijven van enige omzet op de rekeningen alsmede naar verluidt de weigering van [naam 1] om extra middelen ter beschikking te stellen, gaan wij er vanuit dat [naam eiser 2] eind deze maand niet in staat zal zijn om de salarissen te betalen. Daarmede is de continuïteit van uw onderneming direct in gevaar.
Onder deze omstandigheden willen wij in overweging nemen [naam eiser 2] in staat te stellen de salarissen en vakantie-uitkeringen per eind mei te betalen onder de volgende voorwaarden:
- Alle aandelen van [naam eiser 1] worden ondergebracht in een op te richten Stichting Administratiekantoor
  • U verkrijgt certificaten van aandelen [naam eiser 1], waarbij u deze certificaten inclusief stemrecht verpandt aan [naam bedrijf 2] Bankiers
  • Het bestuur van het Stichting Administratiekantoor bestaat uit drie personen waarvan een persoon aan te wijzen door u, een persoon aan te wijzen door [naam bedrijf 2] en [naam gedaagde 10] als neutrale voorzitter
2.26.
Bij emailbericht van 20 mei 2009 heeft [naam bedrijf 2] aan [naam gedaagde 10] een kopie verzonden van haar brief aan [naam eiser 3] van diezelfde dag (zie 2.25). Dat emailbericht heeft [naam gedaagde 10], eveneens op 20 mei 2009, per email doorgestuurd aan [naam 6], daarbij vermeldend:
“[naam 6], ter vertr. info; zo wordt achter de schermen alles uit de kast gehaald (…) !”
2.27.
Korte tijd na ontvangst van de brief bedoeld onder 2.25 is [naam eiser 2] door een van haar medewerkers geïnformeerd over de contacten tussen [naam gedaagde 10], [naam 6] en [naam bedrijf 2]. Via de computer van [naam 6] is [eisers 1] op de hoogte geraakt van de inhoud van die contacten. [eisers 1] heeft vervolgens aan [naam bedrijf 2] meegedeeld dat zij bekend was met de contacten tussen [naam gedaagde 10], [naam 6] en [naam bedrijf 2] voorafgaand aan het verzenden van de bedoelde brief.
2.28.
[naam bedrijf 2] heeft de in de brief van 20 mei 2009 aan de verruiming van de kredietfaciliteit gestelde voorwaarden (zie 2.25) niet gehandhaafd en de kredietfaciliteit van [naam eiser 2] verruimd met € 425.000,-.
2.29.
Bij brief van 28 mei 2009 heeft [naam eiser 1] bij monde van haar advocaat “de ontbinding van de overeenkomst” ingeroepen en is [naam gedaagde 1] aansprakelijk gehouden voor “alle schade die cliënte (
[naam eiser 1]; opmerking rechtbank), haar groepsvennootschappen en haar aandeelhouder, lijden en zullen lijden” als gevolg van de wijze waarop [naam gedaagde 1] de opdracht heeft uitgevoerd.
2.30.
In juli 2009 heeft [naam eiser 2] Deloitte Financial Advisory Services B.V. (hierna: Deloitte) ingeschakeld om [naam eiser 2], zo volgt uit de opdrachtbevestiging van 9 juli 2009, “te ondersteunen in het inzichtelijk maken van de middellange termijn kasstroomprognose, het opstellen van een verklaring voor de Belastingdienst en u te ondersteunen in het uitwerken en implementeren van het herstructurerings- en herfinancieringsplan.”
2.31.
In Het Financieele Dagblad (hierna: FD) van 12 mei 2018 is door [naam 9], redacteur van het FD, een artikel gepubliceerd met de titel “De buitengewone adviseurs van bijzonder beheer”. In dat artikel wordt onder meer beschreven hoe de advisering door [naam gedaagde 1] aan [eisers 1] in de periode van maart tot en met mei 2009 is verlopen.
2.32.
Na daartoe door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 29 mei 2019 verleend verlof hebben [naam eiser 2] en [naam eiser 3] op 3 juni 2019 ten laste van [gedaagden] beslag gelegd onder [naam bedrijf 2]. Op grond van datzelfde verlof hebben [naam eiser 2] en [naam eiser 3] op 3 juni 2009 voorts beslag gelegd onder ABN AMRO N.V. ten laste van [naam gedaagde 10].
2.33.
In de periode maart 2017 tot en met mei 2018 heeft [eisers 1] verschillende getuigen doen horen bij deze rechtbank op grond van artikel 166 Rv. Dat betrof onder meer [naam gedaagde 10], [naam 4], [naam 7] en [naam 6].
2.34.
Bij dagvaarding in kort geding van 4 augustus 2020 heeft [gedaagden] [eisers 1] in rechte betrokken teneinde de conservatoire derdenbeslagen onder [naam bedrijf 2] te doen opheffen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [gedaagden] bij vonnis van 1 september 2020 afgewezen.

3..De vordering in conventie

3.1.
Bij conclusie van repliek in conventie heeft [eisers 1] haar eis gewijzigd, zodat zij thans vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“A. op vordering van [[naam eiser 1]]
1. vast te stellen dat de overeenkomsten van opdracht tussen [[naam eiser 1]] en [[naam gedaagde 1]] bij brief van 28 mei 2009 per die datum buitengerechtelijk zijn ontbonden;
2. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 1]] aansprakelijk is voor de door [[naam eiser 1]] geleden en nog te lijden schade als gevolg van haar toerekenbare tekortkomingen dan wel onrechtmatige handelingen (gedefinieerd als de "Gewraakte gedragingen" als bedoeld in paragraaf 5, 107-109, 122 en 160 dagvaarding (
kort gezegd: het niet juist uitvoeren van de opdracht en de vervolgopdracht, het niet handelen zoals van een vakbekwaam adviseur verwacht mag worden, het heimelijke overleggen met [naam 6] en [naam bedrijf 2] en het delen van bedrijfsgevoelige informatie met derden; opmerking rechtbank)) elk afzonderlijk en/of (mede) in onderlinge samenhang bezien;
3. voor recht te verklaren dat [de maten en de voormalige maten] en (vanwege het bepaalde in artikel 7:404 BW) [[naam gedaagde 10]] jegens [[naam eiser 1]] (al dan niet) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van de hiervóór onder 2 vermelde toerekenbare tekortkomingen dan wel onrechtmatige handelingen;
4. [ [naam gedaagde 1]] en [de maten en de voormalige maten] en [[naam gedaagde 10]] (ieder voor zich dan wel hoofdelijk) te veroordelen tot vergoeding aan [[naam eiser 1]] van de onder 2 genoemde schade, welke voorlopig is begroot op EUR 14.698.892,41, te vermeerderen met de op [[naam eiser 1]] rustende Vpb wettelijke (handels)rente vanaf de schadedatum tot en met de dag der algehele voldoening;
En:
5. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 10]] aansprakelijk is voor de door [[naam eiser 1]] geleden en nog te lijden schade als gevolg van zijn onrechtmatige handelingen (gedefinieerd als de "Gewraakte gedragingen" als bedoeld in paragraaf 5, 107-109, 122 en 160 dagvaarding (
zie hiervoor onder A2; opmerking rechtbank)) elk afzonderlijk en/of (mede) in onderlinge samenhang bezien;
6. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 7]] jegens [[naam eiser 1]] aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige daad van [[naam gedaagde 7]] (zoals bedoeld in paragraaf 146-148 dagvaarding (
kort gezegd: het bewust profiteren van de tekortkoming van [naam gedaagde 1]; opmerking rechtbank)) jegens [[naam eiser 1]];
7. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 1]] jegens [[naam eiser 1]] (al dan niet) hoofdelijk aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van de hiervóór onder 5 bedoelde onrechtmatige handelingen;
8. voor recht te verklaren dat [de maten en de voormalige maten] jegens [[naam eiser 1]] (al dan niet) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van de onder 5 bedoelde onrechtmatige handelingen;
9. [ [naam gedaagde 7]] te veroordelen tot vergoeding aan [[naam eiser 1]] van de onder 6 genoemde schade, welke voorlopig is begroot op EUR 14.698.892,41, te vermeerderen met de op [[naam eiser 1]] rustende Vpb wettelijke (handels)rente vanaf de schadedatum tot en met de dag der algehele voldoening;
10. voor recht te verklaren dat [de maten en de voormalige maten, met uitzondering van [naam gedaagde 7]] jegens [[naam eiser 1]] (al dan niet) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van de onder 6 bedoelde onrechtmatige handelingen;
11. [ [naam gedaagde 10]], [[naam gedaagde 1]] en [de maten en de voormalige maten] (ieder voor zich dan wel hoofdelijk) te veroordelen tot vergoeding aan [[naam eiser 1]] van de onder 5 en [de maten en de voormalige maten, met uitzondering van [naam gedaagde 7]] van de onder 6 genoemde schade, welke voorlopig is begroot op EUR 14.698.892,41, te vermeerderen met de op [[naam eiser 1]] rustende Vpb wettelijke (handels)rente vanaf de schadedatum tot en met de dag der algehele voldoening;
B. op vordering van [[naam eiser 2]]
1. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 1]] aansprakelijk is voor de door [[naam eiser 2]] geleden en nog te lijden schade als gevolg van haar onrechtmatige handelingen (gedefinieerd als de "Gewraakte gedragingen" als bedoeld in paragraaf 5, 107-109, 122 en 160 dagvaarding (
zie hiervoor onder A2; opmerking rechtbank)) elk afzonderlijk en/of mede in onderlinge samenhang bezien;
2. voor recht te verklaren dat [de maten en de voormalige maten] jegens [[naam eiser 2]] (al dan niet) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van de hiervóór onder 1 bedoelde onrechtmatige handelingen;
3. [ [naam gedaagde 1]] en [de maten en de voormalige maten, met uitzondering van [naam gedaagde 7]] (ieder voor zich dan wel hoofdelijk) te veroordelen tot vergoeding aan [[naam eiser 2]] van de onder 1 genoemde schade, welke voorlopig is begroot op EUR 15.384.190,32, te vermeerderen met de op [[naam eiser 2]] rustende Vpb wettelijke (handels)rente vanaf de schadedatum tot en met de dag der algehele voldoening;
En:
4. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 10]] aansprakelijk is voor de door [[naam eiser 2]] geleden en nog te lijden schade als gevolg van zijn onrechtmatige handelingen (gedefinieerd als de "Gewraakte gedragingen" als bedoeld in paragraaf 5, 107-109, 122 en 160 dagvaarding (
zie hiervoor onder A2; opmerking rechtbank)) elk afzonderlijk en/of (mede) in onderlinge samenhang bezien;
5. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 1]] jegens [[naam eiser 2]] (al dan niet) hoofdelijk aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van de hiervóór onder 4 bedoelde onrechtmatige handelingen;
6. voor recht te verklaren dat [de maten en de voormalige maten] jegens [[naam eiser 2]] (al dan niet) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van de onder 4 bedoelde onrechtmatige handelingen;
7. [ [naam gedaagde 10]], [[naam gedaagde 1]] en [de maten en de voormalige maten] (ieder voor zich dan wel hoofdelijk) te veroordelen tot vergoeding aan [[naam eiser 2]] van de onder 4 genoemde schade, (welke voorlopig is begroot op EUR 15.384.190,32, te vermeerderen met de op [[naam eiser 2]] rustende Vpb wettelijke (handels)rente vanaf de schadedatum tot en met de dag der algehele voldoening;
C: op vordering van [naam eiser 3]
1. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 1]] aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van haar onrechtmatige handelingen (gedefinieerd als de "Gewraakte gedragingen" als bedoeld in paragraaf 5, 107-109, 122 en 160 dagvaarding (
zie hiervoor onder A2; opmerking rechtbank)) elk afzonderlijk en/of (mede) in onderlinge samenhang bezien;
2. voor recht te verklaren dat [de maten en de voormalige maten] jegens [naam eiser 3] (al dan niet) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van de hiervóór onder 1 bedoelde onrechtmatige handelingen;
3. [ [naam gedaagde 1]] en [de maten en de voormalige maten] (ieder voor zich dan wel hoofdelijk) te veroordelen tot vergoeding aan [naam eiser 3] van de onder 1 genoemde schade, welke voorlopig is begroot op EUR 17.185.923,75, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de schadedatum tot en met de dag der algehele voldoening;
En:
4. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 10]] aansprakelijk is voor de door [naam eiser 3] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige handelingen van [[naam gedaagde 10]] (gedefinieerd als de "Gewraakte gedragingen" als bedoeld in paragraaf 5, 107-109, 122 en 160 (
zie hiervoor onder A2; opmerking rechtbank)) elk afzonderlijk en/of (mede) in onderlinge samenhang bezien;
5. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 1]] jegens [naam eiser 3] (al dan niet) hoofdelijk aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van de hiervóór onder 4 bedoelde onrechtmatige handelingen;
6. voor recht te verklaren dat [de maten en de voormalige maten, met uitzondering van [naam gedaagde 7]] jegens [naam eiser 3] (al dan niet) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van de onder 4 bedoelde onrechtmatige handelingen;
7. [ [naam gedaagde 10]], [[naam gedaagde 1]] en [de maten en de voormalige maten] (ieder voor zich dan wel hoofdelijk) te veroordelen tot vergoeding aan [naam eiser 3] van de onder 4 genoemde schade, welke voorlopig is begroot op EUR 17.185.923,75, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de schadedatum tot en met de dag der algehele voldoening;”,
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
Bij conclusie van dupliek in reconventie heeft [eisers 1] haar vorderingen als volgt aangevuld:
“Op vordering van [eisers 1]:
1. voor recht te verklaren dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de door [eisers 1] geleden en nog te lijden schade als gevolg [van] misbruik van procesrecht dan wel onrechtmatig handelen (zoals omschreven in paragraaf 11 t/m 21 en 94 t/m 95 (
kort gezegd: het onnodig entameren van de kortgedingprocedure tot opheffing van de beslagen en het ontbreken van belang daarbij, evenals bij het incident ex artikel 223 Rv; opmerking rechtbank) elk afzonderlijk en/of (mede) in onderlinge samenhang bezien;
2. voor recht te verklaren dat [[naam gedaagde 1]] en [de maten en de voormalige maten] (ieder voor zich en hoofdelijk) aansprakelijk is voor de door [eisers 1] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de hiervóór onder 1 vermelde gedragingen;
3. [ [naam gedaagde 1]] en [de maten en de voormalige maten] (ieder voor zich en hoofdelijk) te veroordelen tot vergoeding aan [eisers 1] van de onder 2 genoemde schade, (nader) op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarover vanaf 9 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.”
3.3.
[gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers 1] in haar vorderingen althans afwijzing van deze vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [eisers 1] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

4..De vordering in reconventie

4.1.
[eisers 2] vordert in reconventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“1. Voor recht te verklaren dat [verweerders] heeft gewanpresteerd en/of een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [eisers 2] door het (doen) verstrekken van, althans door inzage te verlenen in, de onder hoofdstuk 15 (in het bijzonder onder 15.9, 15.13, 15.21 en 15.22 (
kort gezegd: vertrouwelijke informatie en documenten uit het [naam dossier] van [naam eiser 4]; opmerking rechtbank) van de Conclusie van Antwoord genoemde informatie en/of door ongeoorloofde feitelijk onjuiste negatieve berichten over [eisers 2] te (doen) verspreiden, waaronder middels het onder 15.1 van de Conclusie van Antwoord genoemde krantenartikel en/of door (anderszins) onrechtmatige uitlatingen te doen over [eisers 2];
2. [verweerders] te gebieden de hiervoor sub 1 omschreven gedragingen te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden en [verweerders] te verbieden om in voor derden toegankelijke media direct of indirect negatieve berichten over [eisers 2], dan wel hen gelieerde (natuurlijke) personen te (doen) uiten, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom aan [eisers 2] van € 500.000,- per overtreding (zegge vijfhonderd duizend euro) en van € 50.000,- (zegge vijftig duizend euro) voor iedere dag dat [verweerders] nalaat deze gedragingen te rectificeren, dan wel andere door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedragen, met een maximum van € 2.500.000,- (zegge twee miljoen vijf honderd duizend euro), dan wel een ander door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
3. [verweerders] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen de schade die [eisers 2] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de hiervoor sub 1 omschreven wanprestatie en/of onrechtmatige gedragingen te vergoeden, waaronder vermogensschade en ander nadeel, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. [verweerders] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om, bij wijze van voorschot op de sub 3 bedoelde schadevergoeding, een bedrag van € 1.247.000,- te betalen aan [[naam gedaagde 1]], althans een door Uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
5. De op verzoek van [verweerders] op of omstreeks 3 juni 2019 gelegde conservatoire derdenbeslagen onder [naam bedrijf 2] ten laste van [[naam eiser 4]], [naam eiser 5], [naam eiser 6], [naam eiser 7], [naam eiser 8] en [[naam eiser 9]] op te heffen;
6. [verweerders] te verbieden voor de door haar in haar beslagrekest d.d. 23 mei 2019 vermelde vorderingen nogmaals beslag te leggen ten laste van één of meer van de gedaagden in conventie, althans de bepalen dat [verweerders] gehouden zal zijn bij het vragen van verlof daarvoor een afschrift van het vonnis in dit incident over te leggen, althans te bepalen dat de betreffende rekwestreerde(n) op dat verzoek om verlof zullen worden gehoord, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom aan ieder van de betreffende gedaagden van € 100.000,- (zegge honderd duizend euro) ineens per overtreding en van € 50.000,- (zegge vijftigduizend euro) per dag dat deze overtreding voortduurt - in dier voege dat het beslag wordt gehandhaafd - dan wel andere door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedragen, met een maximum van in totaal € 2.500.000,- (zegge twee miljoen vijf honderd duizend euro), dan wel een andere door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
Subsidiair
De vorderingen van [verweerders] zoals vermeld in het beslagverlof d.d. 29 mei 2019 opnieuw te begroten en deze daarbij te verlagen tot € 100.000,- (zegge honderd duizend euro), althans een door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.”,
met hoofdelijke veroordeling van [verweerders] in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
[verweerders] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers 2] in haar vorderingen althans tot afwijzing van deze vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [eisers 2] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

5..De vordering in het incident ex artikel 223 Rv

5.1.
[eisers 2] vordert in het incident ex artikel 223 Rv, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“Primair:
1. Bij wijze van provisionele voorziening de op verzoek van [verweerders] op of omstreeks 3 juni 2019 gelegde conservatoire derdenbeslagen onder [naam bedrijf 2] ten laste van [[naam eiser 4]], [naam eiser 5], [naam eiser 6], [naam eiser 7], [naam eiser 8] en [[naam eiser 9]] op te heffen;
2. Bij wijze van provisionele voorziening [verweerders] te verbieden voor de door haar in haar beslagrekest d.d. 23 mei 2019 vermelde vorderingen nogmaals beslag te leggen ten laste van één of meer van de gedaagden in conventie, althans te bepalen dat [verweerders] gehouden zal zijn bij het vragen van verlof daarvoor een afschrift van het vonnis in dit incident over te leggen, althans te bepalen dat de betreffende rekwestreerde(n) op dat verzoek om verlof zullen worden gehoord, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom aan ieder van de betreffende gedaagden van € 100.000,- (zegge: honderd duizend euro) ineens per overtreding en van € 50.000,- (zegge vijftigduizend euro) per dag dat deze overtreding voortduurt - in dier voege dat het beslag wordt gehandhaafd - dan wel andere door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedragen, met een maximum van in totaal € 2.500.000,- (zegge twee miljoen vijf honderd duizend euro), dan wel een andere door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
Subsidiair
De vorderingen van [verweerders] zoals vermeld in het beslagverlof d.d. 29 mei 2019 opnieuw te begroten en deze daarbij te verlagen tot € 100.000,- (zegge honderd duizend euro), althans een door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.”,
met hoofdelijke veroordeling van [verweerders] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
5.2.
[verweerders] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers 2] in haar vorderingen althans tot afwijzing daarvan, met hoofdelijke veroordeling van [eisers 2] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

6..De beoordeling

in conventie
de eisvermeerdering en de aanvullende eis
6.1.
Met de eisvermeerdering bij conclusie van repliek in conventie heeft [eisers 1] concrete schadevorderingen ingesteld. Daarmee heeft [eisers 1] gevolg gegeven aan de door de rechtbank gegeven instructie om het schadedebat in de onderhavige procedure (en niet in een latere schadestaatprocedure, zoals [eisers 1] bij dagvaarding vorderde) te voeren. Tegen deze eiswijziging heeft [gedaagden] geen bezwaar gemaakt. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake. Er zal dan ook recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
6.2.
Bij conclusie van dupliek in reconventie heeft [eisers 1] haar eis aangevuld. Deze aanvulling betreft onder meer een vordering tot vergoeding van schade die [eisers 1] stelt te hebben geleden als gevolg van de door [gedaagden] geëntameerde kortgedingprocedure tot opheffing van de beslagen. Volgens [eisers 1] is daarbij door [gedaagden] - kort gezegd - misbruik van recht gemaakt, hetgeen tot schadeplichtigheid van [gedaagden] leidt.
[gedaagden] heeft bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering.
6.3.
Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, kan een eis worden vermeerderd (artikel 130 lid 1 Rv). In dit geval vloeit de eisvermeerdering rechtstreeks voort uit stellingen die [eisers 1] in haar conclusie van repliek in conventie reeds heeft ingenomen, op welke stellingen [gedaagden] in haar conclusie van dupliek in conventie heeft kunnen reageren. Tegen die achtergrond en nu [gedaagden] ook tijdens de mondelinge behandeling op de gewijzigde vordering heeft kunnen ingaan, is van strijd met de goede procesorde geen sprake. Ook op deze aanvullende eis zal hierna dus worden beslist.
Toerekenbare tekortkoming/ onrechtmatig handelen
6.4.
[eisers 1] legt aan haar vorderingen (onder meer) ten grondslag dat [naam gedaagde 1] toerekenbaar tekortgeschoten is de nakoming van haar verbintenissen uit de opdracht en de vervolgopdracht (hierna samen: de opdrachten).
6.5.
Volgens vaste rechtspraak dient een beroepsbeoefenaar zoals een (maatschap van) adviseur(s) bij de uitvoering van een opdracht de zorgvuldigheid in acht te nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Hierbij gaat het erom wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur in het kader van een zorgvuldige uitoefening van zijn taak met het oog op de belangen van de opdrachtgever mag worden gevergd. Het komt daarbij aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval.
6.6.
[naam gedaagde 1] heeft bij de uitvoering van de opdrachten niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur verwacht mag worden. De rechtbank komt op grond van het volgende tot dat oordeel.
6.6.1.
Bij de uitvoering van de opdrachten diende [naam gedaagde 1] zich in de eerste plaats te laten leiden door het belang van haar opdrachtgever, [naam eiser 1]. [naam eiser 1] mocht in dat kader van [naam gedaagde 1] onder meer verwachten dat zij op de hoogte werd gesteld van volgens [naam gedaagde 1] belangrijke bevindingen met betrekking tot [naam eiser 2] en/of [naam eiser 1]. [naam eiser 1] mocht voorts verwachten dat dergelijke bevindingen in eerste instantie in beginsel alleen met haar werden gedeeld.
6.6.2.
Vaststaat dat [naam gedaagde 10] zich kort na aanvang van zijn werkzaamheden in het kader van de opdracht een mening heeft gevormd over de rol van [naam eiser 3] binnen [naam eiser 2]. [naam gedaagde 10] achtte [naam eiser 3] ongeschikt om de onderneming van [naam eiser 2] te leiden. In de nieuwe organisatie van [naam eiser 2] zou volgens [naam gedaagde 10] een belangrijke rol weggelegd zijn voor [naam 6], die volgens [naam gedaagde 10] wel over de daartoe benodigde capaciteiten beschikte. [naam gedaagde 10] heeft deze visie over het management van [naam eiser 2] niet met [naam eiser 1] gedeeld. [naam gedaagde 10] deelde het een en ander wél met [naam bedrijf 2].
6.6.3.
Het handelen van [naam gedaagde 10] is in dit verband, als het handelen van de persoon die namens [naam gedaagde 1] de opdrachten feitelijk uitvoerde, aan te merken als het handelen van [naam gedaagde 1]. Met dat handelen heeft [naam gedaagde 1] als opdrachtnemer het belang van haar opdrachtgever uit het oog verloren. Opdrachten als de onderhavige kenmerken zich onder meer door de vertrouwensrelatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, waarbij de opdrachtgever erop moet kunnen rekenen dat buiten zijn medeweten geen informatie over de onderneming met derden wordt gedeeld. Dat is niet anders als de derde de bankier is die aandrong op inschakeling van de adviseur. Door de hier bedoelde visie zonder medeweten van [naam eiser 1] met [naam bedrijf 2] te delen, heeft [naam gedaagde 1] haar verbintenissen jegens [naam eiser 1] geschonden.
6.7.
Ook bij de uitvoering van de vervolgopdracht heeft [naam gedaagde 1] de belangen van haar opdrachtgever niet voorop gesteld.
6.7.1.
Nadat [naam eiser 1] [naam gedaagde 1] de opdracht had verstrekt tot het (gezamenlijk) zoeken naar risicodragend kapitaal, heeft [naam gedaagde 10] achter de rug van [naam eiser 1] om [naam 6] verzocht een plan op te stellen met daarin zijn toekomstvisie voor [naam eiser 2]. Het hieruit voortvloeiende Plan van Aanpak van [naam 6], waarvan [eisers 1] het bestaan en de inhoud niet kende, heeft [naam gedaagde 10] samen met het Informatie Memorandum van [eisers 1] aan potentiële participanten verstrekt. Daarbij heeft [naam gedaagde 10] aan in elk geval één potentiële participant meegedeeld dat het Plan van Aanpak niet bekend mocht worden bij het management van [naam eiser 1]. Bij een kennismaking tussen [eisers 1] en deze partij in het kader van een potentiële participatie beschikte deze partij over dit Plan van Aanpak, zonder dat [naam eiser 1] dat wist.
6.7.2.
Het behoeft geen betoog dat [naam gedaagde 1] hiermee de belangen van [naam eiser 1] grovelijk heeft veronachtzaamd. Potentiële investeerders krijgen een beeld van de onderneming voorgeschoteld, waarop – bij gebrek aan wetenschap – niet kan worden geacteerd door de onderneming. [naam gedaagde 1] heeft haar verbintenissen jegens [naam eiser 1] dan ook ernstig geschonden.
6.8.
Datzelfde geldt voor de rol die [naam gedaagde 1] in de persoon van [naam gedaagde 10] heeft gespeeld bij het beïnvloeden van de houding die [naam bedrijf 2] op 20 mei 2009 jegens [eisers 1] heeft aangenomen. De voorwaarden die [naam bedrijf 2] op 20 mei 2009 stelde aan verdere financiering van de salarissen van het personeel van [naam eiser 2], waaronder de certificering van de aandelen in [naam eiser 1], zijn rechtstreeks van [naam gedaagde 10] af gekomen. Dat waren maatregelen die [naam bedrijf 2] weliswaar in beginsel mocht voorstellen, doch het was niet aan [naam gedaagde 10] om haar daartoe achter de rug van [eisers 1] om te adviseren. Dit realiseerde [naam gedaagde 10] zich destijds ook, nu hij zijn bericht aan [naam bedrijf 2] over deze maatregelen afsloot met de mededeling/waarschuwing dat dit “maar beter uit jullie koker” kan komen.
6.9.
Uit het voorgaande volgt dat [naam gedaagde 1] haar contractuele verbintenissen jegens [naam eiser 1] niet is nagekomen. Die wanprestatie maakt dat [naam eiser 1] gerechtigd was de overeenkomsten van opdracht te ontbinden. Vordering A1 van [naam eiser 1] zal dan ook worden toegewezen.
De wanprestatie maakt voorts dat [naam gedaagde 1] aansprakelijk is voor schade die [naam eiser 1] als gevolg daarvan heeft geleden. Op die schade zal hieronder vanaf 6.12 worden ingegaan.
6.10.
De hiervoor beschreven gedragingen van [naam gedaagde 1] leveren behalve wanprestatie jegens [naam eiser 1] ook onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] jegens [naam eiser 2] en [naam eiser 3] op. Met deze gedragingen heeft [naam gedaagde 1] jegens [naam eiser 2] en [naam eiser 3] gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De opdrachten van [naam eiser 1] aan [naam gedaagde 1] hadden tot doel de financiële positie van [naam eiser 2] en [naam eiser 1] in kaart te brengen en zo mogelijk (voorstellen te doen om die positie) te verbeteren. Bij de uitvoering van deze opdrachten diende [naam gedaagde 1] dan ook niet alleen de belangen van haar opdrachtgever [naam eiser 1], maar ook die van [naam eiser 2] in het oog te houden. Dat geldt evenzeer voor de daarmee rechtstreeks verbonden belangen van [naam eiser 3] als dga van de onderneming van [naam eiser 2]. Door te handelen als zij heeft gedaan heeft [naam gedaagde 1] op onrechtmatige wijze de belangen van [naam eiser 2] en [naam eiser 3] miskend. Voor schade als gevolg van dat onrechtmatig handelen is [naam gedaagde 1] dus ook ten aanzien van [naam eiser 2] en [naam eiser 3] aansprakelijk.
aansprakelijkheid van anderen dan [naam gedaagde 1]?
6.11.
[eisers 1] spreekt ook een aantal al dan niet uitgetreden maten van [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 10] (in persoon) en diens vennootschap Managehorst aan tot vergoeding van schade door de hiervoor onder 6.6.1 tot en met 6.8 besproken gedragingen. Alvorens daarop in te gaan (onder 6.31 en 6.32) zal de door [eisers 1] gestelde schade worden besproken.
Schade
6.12.
[gedaagden] betwist gemotiveerd dat [eisers 1] schade heeft geleden als gevolg van de hierboven bedoelde gedragingen. Over dat punt zal de rechtbank zich eerst buigen.
6.13.
De schade die - indien en voor zover aan alle wettelijke eisen is voldaan - in principe door [naam gedaagde 1] moet worden vergoed, moet worden vastgesteld door twee situaties met elkaar te vergelijken: enerzijds de situatie waarin [eisers 1] in werkelijkheid verkeert en anderzijds de (hypothetische) situatie waarin zij verkeerd zou hebben als de toerekenbare tekortkoming/ het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] achterwege was gebleven.
6.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat er voor [eisers 1] een financieel verschil is tussen deze twee situaties. De terechte verwijten aan het adres van [naam gedaagde 1] komen er - kort weergegeven - op neer dat [naam gedaagde 10] [eisers 1] niet op de hoogte heeft gesteld van zijn visie op het (toekomstig) management van [naam eiser 2] en de rol die hij daarbij zag voor [naam 6], maar die visie wel heeft gedeeld met [naam bedrijf 2]. Daarnaast wordt [naam gedaagde 1] verweten dat [naam gedaagde 10] in contact is getreden met de door hem beoogde nieuwe manager van [naam eiser 2], deze heeft uitgenodigd om een plan op te stellen voor de nieuwe organisatie van [naam eiser 2] en dat plan aan mogelijke participanten heeft verstrekt náást het plan afkomstig van [naam eiser 2] zelf, dit alles eveneens buiten [eisers 1] om. Ten slotte treft [naam gedaagde 1] het verwijt dat [naam bedrijf 2] een voorstel is ingefluisterd om een vergaande wijziging van het management af te afdwingen, met daarbij de suggestie om [naam gedaagde 10] aan te stellen als voorzitter van de op te richten stichting administratiekantoor.
6.15.
Wanneer dit heimelijke handelen wordt weggedacht, zou [eisers 1] niet beter af zijn geweest. In die hypothetische situatie was [naam gedaagde 1] ook ingeschakeld op aandragen van [naam bedrijf 2]. In dat geval had [naam gedaagde 10] zijn mening over het management van [naam eiser 2] en de volgens hem noodzakelijke wijzigingen daarin eerst met [eisers 1] besproken en deze vervolgens, al dan niet via het in de opdracht beoogde rapport, met [naam bedrijf 2] gedeeld. Niet in te zien valt dat de positie van [eisers 1] dan anders was geweest dan zij nu is. Het is immers niet tot uitvoering van de in de brief van 20 mei 2009 door [naam bedrijf 2] gestelde eisen gekomen. [eisers 1] heeft [naam bedrijf 2] kort daarna meegedeeld dat zij op de hoogte was van de gedragingen van [naam gedaagde 10], waarna [naam bedrijf 2] de bedoelde eisen heeft laten vallen en [naam eiser 2] een nadere financiering heeft verstrekt.
Financieringsvoorwaarden
6.16.
Het is hoogst onaannemelijk dat [naam bedrijf 2] [naam eiser 2] en [naam eiser 1] met meer coulance zou hebben benaderd indien de bedoelde gedragingen van [naam gedaagde 10] niet zouden hebben plaatsgevonden.
6.16.1.
[naam eiser 2] verkeerde voor het optreden van [naam gedaagde 10] reeds in een penibele financiële situatie. Er was sprake van een aanzienlijke overstand bij de bank, er was een betalingsachterstand bij de fiscus en bij andere crediteuren en de onderneming was verlieslatend, dit alles tegen de achtergrond van een wereldwijde economische crisis. In een dergelijke situatie, waarin evident sprake is van een liquiditeitsrisico, verscherpt een bank normaal gesproken haar voorwaarden en verhoogt zij haar rentes. Zij zal ook trachten haar zekerhedenpositie te versterken en haar invloed op het beleid van de onderneming te vergroten, in welk kader [naam bedrijf 2] [naam eiser 2] reeds had overgedragen aan de afdeling bijzonder beheer. Het risicoprofiel en de stringente voorwaarden voor verdere financiering die [naam bedrijf 2] voor [naam eiser 2] heeft gehanteerd zijn het rechtstreekse gevolg van de situatie waarin [naam eiser 2] verkeerde. Het is niet aannemelijk dat de onrechtmatig geachte gedragingen van [naam gedaagde 10] daarop van invloed zijn geweest. Dat wordt ondersteund door het feit dat het voor [naam eiser 2], zoals zij heeft aangevoerd, heel lang onmogelijk is gebleken om herfinanciering bij een andere kredietinstelling te krijgen. Dat wijst in de richting dat de voorwaarden waaronder [naam bedrijf 2] [naam eiser 2] financierde, pasten bij de financiële situatie van [naam eiser 2] en de risico’s die daarmee gepaard gingen.
Participanten
6.17.
Evenmin aannemelijk is dat in de situatie waarin het toerekenbare tekortschieten/ het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] wordt weggedacht,
weleen externe participant was gevonden voor [naam eiser 2]. [naam eiser 2] had een forse financiële injectie nodig. Er waren grote onzekerheden over de toekomst van [naam eiser 2] en de economische vooruitzichten waren niet goed. Het door [naam eiser 2] zelf geschetste toekomstperspectief was bovendien met veel onzekerheid omgeven. Dat maakte [naam eiser 2] geen aantrekkelijke partij om in te participeren. De eigen pogingen van [eisers 1] om een participant te vinden zijn bovendien op niets uitgedraaid.
6.18.
Indien de adviseur openlijk zijn mening kenbaar zou hebben gemaakt aan het bestuur van de [naam eiser 2] en [naam eiser 1] en in alle openheid zou hebben geadviseerd aan die rechtspersonen en de bank, is het heel goed denkbaar dat [naam bedrijf 2] na het mislukken van het traject om een externe participant te vinden geen extra krediet zou hebben verstrekt. Dan zouden waarschijnlijk faillissementen zijn gevolgd.
Afstoten Fabreeka
6.19.
Ook het afstoten van Fabreeka moet aangemerkt worden als een direct gevolg van de situatie waarin [naam eiser 2] verkeerde. Het was noodzakelijk voor [naam eiser 2] om snel aan liquiditeit te komen. Bij gebreke van een reële mogelijkheid om een participant te vinden, lag een maatregel als het afstoten van een bedrijfsonderdeel voor de hand. Ook vóór de inschakeling van [naam gedaagde 1] werd dit al besproken als een mogelijke maatregel, zo volgt uit de opdrachtbevestiging van 16 maart 2009 (zie 2.13).
6.20.
[eisers 1] voert aan dat de verkoop onder de door [naam gedaagde 10] veroorzaakte druk heeft plaatsgevonden tegen een te lage prijs. Dit argument baat [eisers 1] niet, want ook als [naam gedaagde 10] niet had gehandeld zoals hij heeft gedaan, was een snelle verbetering van de liquiditeitspositie van [naam eiser 2] noodzakelijk geweest. Het is bovendien [naam bedrijf 2] en niet [naam gedaagde 10] geweest die heeft aangedrongen op verkoop van Fabreeka, zo stelt [eisers 1] Dat er in de hypothetische situatie zonder de bedoelde tekortkoming/ onrechtmatige gedraging van [naam gedaagde 1] ruimte was geweest voor [eisers 1] om anders te beslissen ten aanzien van de verkoop van Fabreeka dan zij heeft gedaan, is niet aannemelijk geworden.
Huiverige leveranciers en klanten
6.21.
Volgens [eisers 1] is zij als gevolg van het handelen van [naam gedaagde 10] geconfronteerd met huiverige klanten en leveranciers. Als leveranciers al bereid waren om aan [naam eiser 2] te leveren, dan deden zij dat alleen onder ongunstige voorwaarden, aldus [eisers 1]
6.22.
Ook dat is naar het oordeel van de rechtbank een gevolg van de financiële problemen waarin [naam eiser 2] verkeerde. Haar liquiditeitstekorten maakten dat leveranciers niet op tijd betaald werden. Het ligt voor de hand dat leveranciers onder die omstandigheden minder geneigd zijn om leveringen aan [naam eiser 2] te doen. Bovendien leidt slecht betaalgedrag al snel tot geruchten in de markt. Die geruchten zullen ook potentiële klanten kunnen bereiken en voorzichtiger maken. Het handelen van [naam gedaagde 10] is daarop niet van invloed geweest.
Vertrek [naam 6]
6.23.
Niet aannemelijk geworden is dat [eisers 1] de gestelde schade als gevolg van het vertrek van [naam 6] niet zou hebben geleden als [naam gedaagde 10] zich zou hebben onthouden van het hem verweten gedrag. [eisers 1] heeft zelf aangevoerd (onder nummer 182 van de conclusie van repliek in conventie) dat [naam 6] al in januari 2009 concrete plannen had om [naam eiser 2] te verlaten. Uit de niet betwiste inhoud van de verklaring van [naam 6] van 7 maart 2019 (productie 20 van [gedaagden]) volgt dat [naam 6] in 2006 met grote verwachtingen is binnengekomen bij [naam eiser 2] en zijn huis in een ander deel van Nederland had verkocht voor zijn nieuwe baan. Daar ontdekte hij dat [naam eiser 2] in financiële problemen verkeerde en zag hij zich geconfronteerd met een door [eisers 1] opgelegde deeltijd-WW. Dat [naam 6] in de hypothetische situatie wel werkzaam zou zijn gebleven voor [naam eiser 2] is tegen die achtergrond niet aannemelijk. Dat zijn vertrek mogelijk versneld is, doet er niet aan af dat de vermeende schade als gevolg van zijn vertrek hoe dan ook zou zijn geleden. Die versnelling is bovendien het gevolg van de beslissing van [naam eiser 2] zelf om [naam 6] met onmiddellijke ingang te ontslaan.
6.24.
[gedaagden] betwist gemotiveerd dat [naam 6] na zijn vertrek bij [naam eiser 2] op ontoelaatbare wijze heeft geconcurreerd met [naam eiser 2] of zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door bedrijfsgeheimen van [naam eiser 2] mee te nemen. [eisers 1] heeft in het licht van die betwisting onvoldoende nader onderbouwd dat [naam 6] in dit opzicht over de schreef is gegaan. Dat een werknemer van [naam eiser 2] jaren na het vertrek van [naam 6] via een afnemer ter ore is gekomen dat [naam 6] een met dat van [naam eiser 2] vergelijkbaar product - [eisers 1] stelt daarover niets - heeft aangeboden, is daarvoor onvoldoende. Datzelfde geldt voor de van [eisers 1] afkomstige foto in de brochure van Forbo. Gesteld noch gebleken is dat Forbo deze foto, die via internet voor iedereen beschikbaar is, van [naam 6] heeft gekregen. Bij gebreke van een schending van een concurrentie- en/of geheimhoudingsbeding door [naam 6], is van daardoor veroorzaakte schade geen sprake.
Deloitte
6.25.
Na ontbinding van de overeenkomsten met [naam gedaagde 1] heeft [naam eiser 2] Deloitte ingeschakeld. Volgens [eisers 1] heeft Deloitte de werkzaamheden verricht die [naam gedaagde 1] op grond van de opdrachten had moeten verrichten. Daarnaast zou Deloitte de door [naam gedaagde 1] achtergelaten “puinhoop” hebben opgeruimd. Dat laatste heeft [eisers 1] niet concreet gemaakt. Vaststaat daarentegen dat er al het nodige mis was met onder meer de financiële administratie van [naam eiser 2] voordat [naam gedaagde 1] bij [eisers 1] betrokken raakte. Ook zonder de “fouten” van [naam gedaagde 1] had [naam eiser 2] kosten moeten maken om dit op orde te brengen. Dat geldt ook voor de werkzaamheden van Deloitte die erop gericht waren om [naam bedrijf 2] en de belastingdienst mee te krijgen. Ook dat zijn werkzaamheden die hoe dan ook verricht hadden moeten worden en tot kosten hadden geleid.
6.26.
Het deel van de kosten van Deloitte dat ziet op werkzaamheden die [naam gedaagde 1] op grond van de opdrachten had moeten verrichten, komt niet voor vergoeding in aanmerking. [naam eiser 1] heeft de betreffende overeenkomsten van opdracht ontbonden voordat Deloitte aan de slag ging. Die ontbinding heeft tot gevolg dat ongedaanmakingsverbintenissen op [naam gedaagde 1] (en [naam eiser 1]) zijn komen te rusten en dat [naam gedaagde 1] van haar oorspronkelijke verbintenissen werd bevrijd (artikel 6:271 BW). Er waren dus geen verbintenissen meer die konden worden omgezet in verbintenissen tot vervangende schadevergoeding.
Waardedaling aandelen
6.27.
[naam eiser 1] en [naam eiser 3] stellen dat zij schade hebben geleden doordat de waarde van hun aandelen in [naam eiser 2] respectievelijk [naam eiser 1] sterk is gedaald. Die waardedaling is volgens hen het gevolg van de gedragingen van [naam gedaagde 1] (in de persoon van [naam gedaagde 10]) die ook de grondslag vormen voor de wanprestatie en het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1]. Hiervoor is evenwel geoordeeld dat die gedragingen niet tot schade voor [naam eiser 2] en [naam eiser 1] hebben geleid. Andere stellingen die de conclusie zouden kunnen dragen dat de waarde van de aandelen in [naam eiser 2] en in [naam eiser 1] door toedoen van [naam gedaagde 1] is gedaald zijn niet naar voren gebracht, daargelaten of [naam eiser 1] respectievelijk [naam eiser 3] daarvan vergoeding zou kunnen vorderen.
Overige door [naam eiser 3] gevorderde schade
6.28.
[naam eiser 3] vordert vergoeding van schade - onder meer gederfd genot en immateriële schade - verband houdend met de aankoop van een perceel in Bergen. Hij heeft dat perceel in 2004 aangekocht met financiering van [naam bedrijf 2]. [naam eiser 3] beoogde op het perceel een familiehuis te bouwen. De financiering van dit perceel is in 2010 door [naam bedrijf 2] (deels) beëindigd door intrekking van het verstrekte bouwdepot. Dit is volgens [naam eiser 3] het gevolg van de gedragingen die de tekortkoming en het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] vormen. Volgens [naam eiser 3] zijn daardoor enkele financieel slechte jaren gevolgd voor [naam eiser 2] en [naam eiser 1], die toen geen dividend konden uitkeren aan (uiteindelijk) [naam eiser 3]. Dat leidde tot een overstand op de privérekening van [naam eiser 3] bij [naam bedrijf 2] van ruim € 150.000,-. Dat was volgens [naam eiser 3] de reden voor [naam bedrijf 2] om hem (ook) privé de duimschroeven in financieel opzicht aan te draaien.
6.29.
Met de door [naam eiser 3] gedreven ondernemingen ging het vanaf 2008 in financieel opzicht slecht. Hiervoor is geoordeeld dat niet is gebleken dat de slechte jaren die volgden voor [naam eiser 1] en [naam eiser 2] het gevolg waren van de bedoelde wanprestatie/ onrechtmatige gedragingen van [naam gedaagde 1]. Dat betekent dat een mogelijke teruggang in het inkomen van [naam eiser 3] wegens het uitblijven van dividenduitkeringen in die jaren evenmin als een gevolg daarvan is aan te merken. Voor de hand ligt bovendien dat een bank in een geval als dit, waarin de dga van een in grote liquiditeitsproblemen verkerende onderneming een aanzienlijke overstand op zijn privérekening heeft, maatregelen neemt om haar kredietrisico te beperken. Niet in te zien valt dan ook dat het ingrijpen van [naam bedrijf 2] in de privéfinanciering van [naam eiser 3] het gevolg is van het handelen van [naam gedaagde 1]. Dat geldt op dezelfde wijze voor de door [naam eiser 3] gestelde (immateriële) schade die het gevolg zou zijn van het intrekken van het bouwdepot, nog daargelaten of wordt voldaan aan de strenge eisen die de wet stelt aan de toekenning van immateriële schadevergoeding.
Conclusie
6.30.
De conclusie van het voorgaande is dat niet aannemelijk is geworden dat [eisers 1] schade heeft geleden als gevolg van de wanprestatie/ onrechtmatige gedragingen van [naam gedaagde 1].
de vorderingen jegens anderen dan [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 10] en [naam gedaagde 7]
6.31.
Voor zover schadevergoeding wordt gevorderd van anderen dan [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 10] en [naam gedaagde 7], worden de vorderingen afgewezen bij gebreke van schade. Gelet op het voorgaande behoeven verweren met betrekking tot toerekening en verjaring geen bespreking.
de vorderingen jegens [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 10] en [naam gedaagde 7]
6.32.
Onder 6.9 is reeds geoordeeld dat vordering A1 van [naam eiser 1] (ten aanzien van de ontbinding van de opdrachten) toewijsbaar is. Voor zover schadevergoeding wordt gevorderd van [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 10] en [naam gedaagde 7], worden de vorderingen afgewezen bij gebreke van schade. De gevorderde verklaringen voor recht zijn niet toewijsbaar voor zover zij de strekking hebben dat voor recht wordt verklaard dat [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 7] en [naam gedaagde 10] aansprakelijk zijn voor de door [eisers 1] geleden en nog te lijden schade. Het schadedebat is immers in deze procedure gevoerd en de rechtbank heeft beslist dat niet aannemelijk is dat [eisers 1] schade heeft geleden als gevolg van de wanprestatie/ onrechtmatige gedragingen van [naam gedaagde 1].
6.33.
Voor zover in de gevorderde verklaringen voor recht echter besloten ligt dat in rechte wordt vastgesteld dat [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 7] en [naam gedaagde 10] jegens [eisers 1] toerekenbaar tekortgeschoten zijn, dan wel dat zij onrechtmatig hebben gehandeld, zijn de vorderingen wel toewijsbaar. Het toerekenbare tekortschieten in de nakoming van de verbintenissen uit de opdrachten door [naam gedaagde 1] blijkt uit hetgeen de rechtbank hierboven heeft geoordeeld. Als de handelende maat heeft [naam gedaagde 7] met de hierboven beschreven gedragingen onrechtmatig gehandeld. [naam gedaagde 10], als de enig bestuurder van [naam gedaagde 7] en de feitelijk uitvoerende persoon, heeft zich in persoon niet zo gedragen als van een redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht, waarmee ook hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers 1] In zoverre en in die zin zullen de vorderingen die strekken tot verkrijging van verklaringen voor recht worden toegewezen.
Aantasting eer en goede naam [naam eiser 3]
6.34.
[naam eiser 3] stelt nog dat hij is aangetast in zijn eer en goede naam door [naam gedaagde 10] en daardoor schade heeft geleden. [naam eiser 3] wijst in dat kader enerzijds op het uitblijven van participaties in het kapitaal van [naam eiser 2] (158 en 60 van de dagvaarding) en anderzijds op ander nadeel dan vermogensschade, waarvoor hij gecompenseerd zou moeten worden (159 van de dagvaarding).
6.35.
[naam eiser 3] heeft onvoldoende onderbouwd waaruit de aantasting van zijn eer en goede naam bestaat. Dat [naam gedaagde 10] de mening was toegedaan dat [naam eiser 3] niet geschikt was om de onderneming van [naam eiser 2] te leiden en die mening aan enkele derden heeft geuit, is daarvoor onvoldoende. Gesteld noch gebleken is dat [naam gedaagde 10] daarbij onnodig grievend is geweest. De laatdunkende opmerking van [naam gedaagde 10] over (de haardracht van) [naam eiser 3] is onprofessioneel, maar eveneens onvoldoende om een dergelijke aantasting aan te nemen. Ook de hierop gerichte vorderingen van [naam eiser 3] zullen worden afgewezen.
Misbruik van procesrecht/onrechtmatigheid
6.36.
[eisers 1] vordert na de aanvulling van eis (zie 3.2) een verklaring voor recht dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de door [eisers 1] geleden schade als gevolg van misbruik van procesrecht/ onrechtmatig handelen en veroordeling van [gedaagden] tot vergoeding van die schade.
6.37.
[eisers 1] voert hiertoe aan dat zij door [gedaagden] onterecht in een kortgedingprocedure tot opheffing van de door [eisers 1] gelegde beslagen is betrokken. Dat dat ten onrechte was, volgt volgens [eisers 1] uit het vonnis in kort geding van 1 september 2020, waarbij de vordering tot opheffing van de beslagen is afgewezen. Met het instellen van dat kort geding heeft [gedaagden] volgens [eisers 1] misbruik van procesrecht gemaakt en schade veroorzaakt. Voor de in deze procedure ingestelde provisionele vordering geldt volgens [eisers 1] hetzelfde.
6.38.
De rechtbank verwerpt het betoog van [eisers 1] Uitgangspunt is dat ieder vrije toegang heeft tot de rechter. Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden kan de rechter oordelen dat het voeren van een rechterlijke procedure of het daarin instellen van een incidentele vordering onrechtmatig is. Dergelijke omstandigheden zijn in dit geding niet aangevoerd.
De proceskosten in conventie
6.39.
De rechtbank zal de proceskosten in conventie compenseren, aldus dat partijen elk de eigen kosten dragen. De vorderingen zijn – afgezien van de verklaringen voor recht inzake de ontbinding, het toerekenbare tekortschieten en het onrechtmatig handelen bedoeld onder 6.9 en 6.33 - niet toewijsbaar omdat uit de stellingen van [eisers 1] niet kan worden opgemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het wanpresteren/onrechtmatig handelen van de zijde van [gedaagden] Dat neemt echter niet weg dat [naam gedaagde 1] ernstig tekort is geschoten en dat jegens [naam eiser 2] en [naam eiser 3] onrechtmatig is gehandeld. Daarom past in dit geval ook bij de afwijzing van de voornaamste vorderingen geen veroordeling van [eisers 1] in de aan de zijde van [gedaagden] gevallen proceskosten. Omdat [eisers 1] enerzijds en [gedaagden] anderzijds gezamenlijk zijn opgetrokken, ziet de rechtbank geen aanleiding tussen de afzonderlijke eisers en gedaagden te differentiëren. Dit zou immers hooguit kunnen leiden tot proceskostenveroordelingen, die vervolgens op nihil worden gesteld.
in het incident ex artikel 223 Rv
6.40.
[eisers 2] vordert bij wijze van provisionele vordering (primair) de door [verweerders] onder [naam bedrijf 2] ten laste van [naam eiser 4], [naam eiser 5], [naam eiser 6], [naam eiser 7], [naam eiser 8] en [naam eiser 9] gelegde beslagen op te heffen en [verweerders] te verbieden opnieuw beslag te leggen.
6.41.
Met een incident op grond van artikel 223 Rv kan alleen gedurende het geding een voorziening worden getroffen. Omdat met dit vonnis een einde komt aan het geding in eerste aanleg, kan met de incidentele vordering dus niets meer worden bereikt. Daarom bestaat nu geen belang meer bij de behandeling daarvan. [eisers 2] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen in het incident ex artikel 223 Rv. Nu geen van partijen als in het ongelijk gesteld kan worden aangemerkt in dit incident, zullen de kosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in het incident ex artikel 843a Rv
proceskosten
6.42.
De beslissing over de proceskosten in het incident ex artikel 843a Rv is bij het incidenteel vonnis van 26 februari 2020 aangehouden. [verweerders] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident. Dat komt neer op € 563,- aan gemachtigdensalaris (één punt, liquidatietarief II), vermeerderd met de gevorderde nakosten en wettelijke rente.
in reconventie
het krantenartikel
6.43.
[eisers 2] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [verweerders] wanprestatie heeft gepleegd en onrechtmatig heeft gehandeld met haar uitlatingen in het artikel in het FD van 12 mei 2018 (zie 2.31). De uitlatingen zijn volgens [eisers 2] diffamerend, onjuist en disproportioneel en hadden het doel om [eisers 2] te schaden, hetgeen onrechtmatig is jegens [eisers 2] Uit het artikel volgt volgens [eisers 2] bovendien dat [verweerders] informatie die zij op grond van contractuele afspraken geheim had moeten houden met derden heeft gedeeld. Door het onrechtmatig handelen en de wanprestatie van [verweerders] heeft [eisers 2] schade geleden in de vorm van misgelopen opdrachten.
[verweerders] betwist dit alles.
6.44.
Vooropgesteld wordt dat het artikel waar het hier om gaat, is opgesteld en gepubliceerd door een journalist. Een journalist draagt de verantwoordelijkheid voor de juistheid van zijn artikel en voor het in dat kader uitvoeren van een gedegen bronnenonderzoek. Hoewel kan worden aangenomen dat de publiciteit over het handelen van [naam eiser 9] schadelijk is geweest voor [eisers 2], kan [eisers 2] [verweerders] daarvoor niet aanspreken. De publicatie levert dan ook op zichzelf geen onrechtmatig handelen van [verweerders] op.
6.45.
Daarbij komt dat het artikel de feiten zoals die ook in de onderhavige procedure vaststaan niet onjuist weergeeft. In het artikel geeft de journalist in zijn eigen woorden de feiten weer die hiervoor onder 2.20 tot en met 2.22, 2.24 en 2.26 zijn opgenomen. De woordkeuze bij die weergave van de feiten komt voor rekening van de journalist.
6.46.
Uit het artikel volgt dat de journalist inzage heeft gehad in “transcripties van verhoren” en emailwisselingen. Volgens [eisers 2] heeft [verweerders] de journalist daarin inzage verschaft. [verweerders] heeft dat betwist. Wat daarvan ook zij, [eisers 2] heeft niet voldoende onderbouwd dat het hier om informatie gaat die onder de door haar genoemde geheimhoudingsverplichtingen valt. Hoe de journalist de betreffende informatie precies heeft verkregen en in hoeverre het initiatief tot het verstrekken van deze informatie uitging van [verweerders], hoeft daarom niet beoordeeld te worden.
6.47.
Vorderingen 1 tot en met 4 worden afgewezen.
de beslagen
6.48.
Uit de beoordeling in conventie volgt de onrechtmatigheid van de gelegde beslagen. Vordering 5 wordt daarom toegewezen.
6.49.
Voor zover in vordering 6 een verbod wordt gevorderd, wordt het afgewezen, omdat dit in strijd komt met het recht op vrije toegang tot de rechter. Voor zover in vordering 6 een gebod wordt gevorderd, wordt het afgewezen omdat er geen belang bij bestaat. De rechtsplicht tot het bijvoegen van eerdere beslagbeslissingen ligt immers reeds besloten in de plicht de rechter volledig en naar waarheid voor te lichten (artikel 21 Rv).
6.50.
Aan de beoordeling van de subsidiaire vordering, die kennelijk alleen subsidiair is aan vordering 5, komt de rechtbank niet toe omdat vordering 5 wordt toegewezen.
conclusie
6.51.
Partijen zijn over en weer ten dele in het ongelijk gesteld. De proceskosten in reconventie zullen dan ook gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7..De beslissing

De rechtbank,
in conventie
7.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomsten van opdracht tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 1] buitengerechtelijk zijn ontbonden bij de brief van [naam eiser 1] van 28 mei 2009;
7.2.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] toerekenbaar tekort is geschoten jegens [naam eiser 1];
7.3.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 7] en [naam gedaagde 10] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam eiser 1];
7.4.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 7] en [naam gedaagde 10] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam eiser 2] en [naam eiser 3];
7.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in het incident ex artikel 223 Rv
7.7.
verklaart [eisers 2] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
7.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in het incident ex artikel 843a Rv
7.9.
veroordeelt [verweerders] in de aan de zijde van [eisers 2] gevallen proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 563,- aan gemachtigdensalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
7.10.
veroordeelt [verweerders]in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verweerders] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
in reconventie
7.11.
heft op de door [verweerders] op grond van de verlofbeschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 29 mei 2019 onder [naam bedrijf 2] ten laste van [eisers 2] gelegde beslagen;
7.12.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in het incident ex artikel 843a Rv en in reconventie voorts:
7.13.
verklaart de beslissingen onder 7.9, 7.10 en 7.11 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.14.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. drs. J. van den Bos en mr. B. van Velzen, in aanwezigheid van mr. S. Lankhaar, griffier. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.
[1861/1729/1407/3194]