ECLI:NL:RBROT:2021:12073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
10/208409-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van harddrugs met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het vervoeren van harddrugs, namelijk heroïne en cocaïne. De verdachte werd op 3 augustus 2021 aangehouden in een taxibusje, waar hij in het bezit was van een tas met ongeveer 5303 gram heroïne en 5,1 gram cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze verdovende middelen heeft vervoerd en aanwezig gehad, ondanks zijn verdediging dat hij dacht dat het om legale hash ging. De rechtbank verwierp het verweer van psychische overmacht, omdat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij onder dwang handelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact van drugshandel op de samenleving. De verdachte had geen strafblad en de rechtbank hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, maar vond een onvoorwaardelijke straf niet passend gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/208409-21
Datum uitspraak: 23 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] te [land verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. J. Zaim, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Epozdemir heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, waardoor vrijspraak dient te volgen. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het vervoeren van heroïne en cocaïne. Weliswaar wist de verdachte dat hij verdovende middelen zou vervoeren, maar hij verkeerde in de overtuiging dat het hash betrof en dat dit legaal was.
4.1.2.
Beoordeling
Op 3 augustus 2021 is naar aanleiding van een melding over een zwarte taxibus met daarin wapens en drugs rijdende over de A16, een Mercedes Vito met kenteken [kentekennummer] staande gehouden. De chauffeur en de passagier op de achterbank – de verdachte – worden aangehouden inzake de Opiumwet. Naast de verdachte wordt een blauwe bigshopper aangetroffen met daarin vermoedelijk een aantal blokken verdovende middelen. Na weging en test blijkt het te gaan om in totaal 5303 gram heroïne. Tevens wordt in de tas een brokje witte substantie aangetroffen, dit blijkt 5,1 gram cocaïne te zijn.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heroïne en cocaïne heeft vervoerd en aanwezig gehad. De verdachte is aangetroffen in de taxibus met een tas met daarin heroïne en cocaïne. De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hem is gevraagd tegen betaling van een bedrag van € 500,- in Nederland een tas met drugs op te halen en over de grens naar Brussel te vervoeren. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij samen met de man die hem dit vroeg, [naam medeverdachte] , vanuit Frankrijk is gereisd naar Merksem (België), van waar de verdachte met een taxi naar een verblijfadres in Rotterdam is gebracht. Volgens de verdachte werd na een kort verblijf in Rotterdam een taxi voor hem geregeld die hem naar zijn eindbestemming over de grens zou brengen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij bij de overdracht van de tas met drugs in de tas heeft gekeken en dat hij toen blokken met plakband eromheen zag, maar dat hij de inhoud verder niet heeft gecontroleerd. De verdachte is naar het oordeel van de rechtbank zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de tas. Hij heeft echter nagelaten de inhoud aan een nadere controle te onderwerpen. Evenmin heeft hij geweigerd de pakketten mee te nemen. De verdachte heeft zich onder deze omstandigheden willens en wetens blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat er heroïne en cocaïne in de tas zou zitten, zoals ook het geval bleek te zijn. Dit geldt temeer nu de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij op het moment dat hij de tas overhandigd kreeg, zich realiseerde dat er iets niet klopte en dat hij fout zat. De verdachte heeft derhalve voorwaardelijk opzet gehad op het vervoeren en aanwezig hebben van heroïne en cocaïne.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde zoals hierna bewezen verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 3 augustus 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 5303 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 5,1 gram van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt. Daartoe is – kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte met een wapen werd geconfronteerd bij de woning waar hij de tas met drugs moest ophalen. De man die de tas met de drugs overhandigde droeg een wapen bij zich in zijn broekriem die vervolgens door hem op een kastje in de hal werd gelegd. De man riep vervolgens ‘go go go’ waardoor het voor de verdachte veiliger was om met de tas in het taxibusje te gaan zitten. Deze omstandigheden in combinatie met het feit dat de verdachte niet eerder in Nederland is geweest, de Nederlandse taal niet spreekt en de mensen met wie hij was niet kent maakt dat de verdachte in een dergelijke situatie redelijkerwijs niet kon weigeren en dit ook niet behoefde te doen.
6.2.
Beoordeling
De verdachte heeft het door hem geschetste scenario niet met concrete feiten en omstandigheden gestaafd, noch is dit anderszins aannemelijk geworden. Dit brengt met zich mee dat niet aannemelijk is dat de omstandigheden waaronder de verdachte de tas met verdovende middelen heeft vervoerd zodanig waren dat daarbij sprake was van een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden. Het verweer wordt verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 3 augustus 2021 schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben en vervoeren van een forse hoeveelheid aan harddrugs, te weten ruim 5,3 kilo heroïne en 5 gram cocaïne. Hiermee heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door de verspreiding en het gebruik van drugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Ten slotte leidt handel in en gebruik van drugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was kennelijk slechts uit op eigen (financieel) voordeel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 september 2021 en het resultaat van een bevraging van het European Criminal Records Information System (ECRIS) van 5 augustus 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten in Nederland of Frankrijk.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Door de verdediging is verzocht om vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd. Gelet op de ernst van het feit ziet de rechtbank hiervoor geen aanleiding. Het is uiteindelijk de verdachte zelf geweest die zich heeft laten verleiden door het financiële voordeel en hij heeft bewust de keuze gemaakt om in te gaan op het voorstel om verdovende middelen te vervoeren. Desondanks wordt er rekening mee gehouden dat er door derden misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van de verdachte. Daarom zal een fors deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Twist, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda en/of te Dordrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 5303 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 5,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.