ECLI:NL:RBROT:2021:12041

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
9314139 CV EXPL 21-22676
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot erkenning van medehuurschap op basis van duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen moeder en zoon

In deze zaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2], moeder en zoon, erkenning van [eiser 1] als medehuurder van de woning van [eiser 2]. De zoon, [eiser 1], heeft van zijn 21ste tot zijn 40ste zelfstandig gewoond, maar is in 2009 bij zijn moeder ingetrokken na een periode van psychische problemen. Sindsdien wonen zij samen en voeren zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De stichting Havensteder, de verhuurder, heeft het verzoek van [eiser 1] en [eiser 2] om hem als medehuurder aan te merken, afgewezen. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en op 3 december 2021 uitspraak gedaan.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser 1] en [eiser 2] samen in de kosten van levensonderhoud voorzien en dat hun levens met elkaar zijn vervlochten. De rechter oordeelt dat de omstandigheden, waaronder de langdurige samenwoning en de wederzijdse afhankelijkheid, voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] toegewezen en Havensteder veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Havensteder binnen veertien dagen na de uitspraak aan de veroordeling moet voldoen, anders kunnen er extra kosten in rekening worden gebracht.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden van de samenwoning en de wederzijdse afhankelijkheid tussen de partijen, in plaats van alleen te kijken naar administratieve inschrijvingen of financiële overwegingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9314139 CV EXPL 21-22676
uitspraak: 3 december 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[eiser 1],

2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers],
eisers,
gemachtigde: mr. J.F. Cheung,
tegen
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.E. Roeters van Lennep.
Partijen worden hierna ‘[eiser 1]’, ‘[eiser 2]’ en ‘Havensteder’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 17 juni 2021 met bijlagen;
de conclusie van antwoord met bijlagen;
het tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de door [eiser 1] en [eiser 2] overgelegde aanvullende bijlagen.
Op 2 november 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De datum voor de uitspraak van het vonnis is bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1
[eiser 2] huurt sinds 1984 de woning aan de [adres]. [eiser 1] is de zoon van [eiser 2]. Hij heeft van zijn 21ste tot zijn 40ste zelfstandig gewoond. Hij kampte na zijn echtscheiding met psychische problemen en was opgenomen in een psychiatrische kliniek en op de intensive care
.Hij is daarna in 2009 bij [eiser 2] ingetrokken. Hij staat sinds 21 juli 2010 ingeschreven op het huuradres.
2.2
[eiser 1] en [eiser 2] hebben eind maart 2021 bij Havensteder een verzoek ingediend om [eiser 1] als medehuurder aan te merken. Havensteder heeft dit verzoek op 6 april 2021 afgewezen.
2.3
[eiser 1] en [eiser 2] hebben op 13 april 2021 opnieuw een verzoek ingediend met de bijbehorende stukken. Havensteder heeft het verzoek op 20 april 2021 afgewezen.

3..De vordering en het verweer

3.1
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [eiser 1] met ingang van de dag van dagvaarding medehuurder van het gehuurde zal zijn;
II. Havensteder te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
3.2
[eiser 1] en [eiser 2] leggen het volgende aan hun vordering ten grondslag. [eiser 1] woont sinds 2009 bij [eiser 2]. Zij voeren een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [eiser 1] dient daarom als medehuurder te worden aangemerkt..
3.3
Havensteder betwist dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Uit de stukken blijkt alleen dat sprake is van financiële verwevenheid, maar niet waarom sprake zou zijn van wederkerigheid. [eiser 1] staat bovendien sinds 2012 ingeschreven als woningzoekende en heeft zijn profiel in 2020 nog aangepast.

4..De beoordeling

4.1
[eiser 1] kan als medehuurder worden aangemerkt als hij meer dan twee jaar zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft en als sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met [eiser 2] [1] . Voor de beoordeling daarvan zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Daarbij geldt dat de samenleving tussen ouder en kind in beginsel geen gemeenschappelijke huishouding is. Dat kan anders zijn als er na het zelfstandig worden van het kind bijzondere omstandigheden bestaan die ertoe doen besluiten om, wat anders een aflopende samenlevingssituatie zou zijn geweest, als een blijvende gemeenschappelijke huishouding aan te merken [2] .
4.2
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval sprake. [eiser 1] heeft bijna twintig jaar op zichzelf gewoond en is daarna teruggekeerd naar het huis van zijn moeder. De samenwoning is door de echtscheiding en psychische problemen van [eiser 1] weliswaar uit nood geboren, maar is inmiddels uitgegroeid tot een samenwoning met een duurzaam karakter. [eiser 1] woont immers al tien jaar bij zijn moeder en hun levens zijn met elkaar vervlochten geraakt. Uit de overgelegde verklaringen van omwonenden en andere bekenden blijkt dat zij allerlei activiteiten samen ondernemen. Zij gaan geregeld samen naar de camping, samen uiteten of samen op stap om boodschappen doen. Daarnaast is over en weer sprake van een zekere afhankelijkheid. [eiser 1] heeft vanwege zijn eerdere psychische problematiek baat bij de ondersteuning van [eiser 2]. [eiser 2] is door de jaren heen ook kwetsbaarder geworden, zodat zij baat heeft bij de hulp en steun van haar zoon.
4.3
[eiser 1] en [eiser 2] voorzien daarnaast samen in de kosten voor hun levensonderhoud. Uit de overgelegde specificaties blijkt dat de WIA-uitkering van [eiser 1] al jarenlang direct op de bankrekening van zijn moeder wordt gestort. De AOW van [eiser 2] wordt eveneens op die rekening betaald. Dit zijn de enige inkomsten van [eiser 1] en [eiser 2], zodat alles daarvan samen wordt betaald. Dit blijkt ook uit de overgelegde bankafschriften. Daarop zijn betalingen terug te vinden van bijvoorbeeld boodschappen, de zorgverzekeringen, de autoverzekering en sportvoeding van [eiser 1] en de gezamenlijke vakantie in 2019.
4.4
Het enkele feit dat [eiser 1] staat ingeschreven als woningzoekende betekent niet dat geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [eiser 1] heeft zich in het begin van de samenwoning in januari 2012 ingeschreven, maar heeft daarna nooit op woningen gereageerd. Hij was dus niet daadwerkelijk op zoek naar een eigen woning. Dit in tegenstelling tot zijn zus die na haar echtscheiding ook tijdelijk op het huuradres heeft gewoond. Zij is echter direct op zoek gegaan naar een eigen woning en is inmiddels alweer verhuisd. [eiser 1] heeft zijn profiel in 2020 gewijzigd om samen met zijn moeder een nieuwe woning te zoeken. Zij zullen vanwege de geplande renovatie tijdelijk naar een wisselwoning moeten verhuizen en zullen daarna investeringen moeten doen zoals het kopen van een nieuwe vloer. Zij hebben daarom besproken of het niet beter is uit te kijken naar een andere woning, ook voor het geval zij deze woning niet samen van Havensteder mogen huren. Deze tijdelijke aanpassing wijst er dus juist op dat [eiser 1] en [eiser 2] langdurig samen willen blijven wonen.
4.5
Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Het is niet zo dat [eiser 1] buiten het reguliere systeem om probeert een woning te verkrijgen. Havensteder heeft er nog op gewezen dat [eiser 1] uit financieel oogpunt onvoldoende waarborg zal bieden, maar de kantonrechter gaat daar niet in mee. Uit de overgelegde specificaties blijkt immers dat [eiser 1] een vast inkomen heeft uit zijn WIA-uitkering, zodat hij de huur ook alleen zal kunnen betalen. Havensteder heeft verder niet uitgelegd waarom zij betalingsproblemen verwacht.
4.6
De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Havensteder zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien [eiser 1] en [eiser 2] procederen op basis van een toevoeging, zullen daarbij alleen het griffierecht en het salaris voor de gemachtigde in aanmerking worden genomen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [eiser 1] met ingang van 17 juni 2021 medehuurder van het gehuurde is;
veroordeelt Havensteder in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Froix Versteeg vastgesteld op € 85,- aan griffierecht en € 248,- aan salaris voor de gemachtigde, wat rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
en indien Havensteder niet binnen veertien dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 62,- aan salaris, en indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, dient het nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening, en vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiser 1] en [eiser 2] dient te worden voldaan;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. van Gastel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33945

Voetnoten

1.Zie artikel 7:267 BW
2.Zie HR 12 maart 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4340