Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[eiser 1],
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
.Hij is daarna in 2009 bij [eiser 2] ingetrokken. Hij staat sinds 21 juli 2010 ingeschreven op het huuradres.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2], moeder en zoon, erkenning van [eiser 1] als medehuurder van de woning van [eiser 2]. De zoon, [eiser 1], heeft van zijn 21ste tot zijn 40ste zelfstandig gewoond, maar is in 2009 bij zijn moeder ingetrokken na een periode van psychische problemen. Sindsdien wonen zij samen en voeren zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De stichting Havensteder, de verhuurder, heeft het verzoek van [eiser 1] en [eiser 2] om hem als medehuurder aan te merken, afgewezen. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en op 3 december 2021 uitspraak gedaan.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser 1] en [eiser 2] samen in de kosten van levensonderhoud voorzien en dat hun levens met elkaar zijn vervlochten. De rechter oordeelt dat de omstandigheden, waaronder de langdurige samenwoning en de wederzijdse afhankelijkheid, voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] toegewezen en Havensteder veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Havensteder binnen veertien dagen na de uitspraak aan de veroordeling moet voldoen, anders kunnen er extra kosten in rekening worden gebracht.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden van de samenwoning en de wederzijdse afhankelijkheid tussen de partijen, in plaats van alleen te kijken naar administratieve inschrijvingen of financiële overwegingen.