ECLI:NL:RBROT:2021:11979

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1430 en FT EA 21/1431
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing moratorium en beoordeling verzoek tot voorlopige voorziening in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van de Faillissementswet. Verzoeker, die onder beschermingsbewind is gesteld, heeft op 16 november 2021 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij in financiële problemen verkeert door zakelijke tegenslagen en mentale klachten. Hij verzoekt de rechtbank om het vonnis van 9 juli 2021 tot ontruiming van zijn huurwoning op te schorten voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft op 22 november 2021 een zitting gehouden waarbij zowel verzoeker als verweerster, vertegenwoordigd door een gerechtsdeurwaarder, aanwezig waren. Verweerster heeft zich verzet tegen het verzoek en stelt dat de schuldhulpverlening zich nog in een pril stadium bevindt en dat er geen reden is voor een moratorium.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b van de Faillissementswet. Aangezien verzoeker een ontruimingsvonnis heeft ontvangen en verweerster heeft aangekondigd tot ontruiming over te gaan, concludeert de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en de schuldhulpverlening wil doorlopen, tegen die van verweerster, die het ontruimingsvonnis wil uitvoeren. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, vooral omdat hij inmiddels in staat is om zijn huur te betalen door een Participatiewet-uitkering en de betrokkenheid van schuldhulpverlening.

De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft betalen. Tevens heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar heeft hij de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzen
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 29 november 2021
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 16 november 2021, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 16 november 2021 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 22 november 2021.
Ter zitting van 22 november 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] en de heer [persoon B] , werkzaam bij Zuidweg & Partners
(hierna: schuldhulpverlening);
- mevrouw B.B. de Frel-Houthuizen, werkzaam bij Zekere Zaak
(hierna: beschermingsbewindvoerder);
- de heer [persoon C] , werkzaam bij Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, namens de Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
Verweerster heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Als gevolg van onder andere zakelijke tegenslagen en uitval wegens mentale klachten is verzoeker in de financiële problemen gekomen. Daarnaast is verzoeker niet in staat om zijn financiën te regelen, waardoor er huurachterstanden zijn ontstaan. Verzoeker is hierdoor op 23 juni 2021 onder beschermingsbewind gesteld.
Verzoeker ontvangt een Participatiewet-uitkering, waarmee hij met behulp van zijn beschermingsbewindvoerder zijn periodieke betalingen van de vaste lasten op tijd kan betalen. De huur van september, oktober en november 2021 is reeds door zijn beschermingsbewindvoerder betaald. Voorts heeft schuldhulpverlening voor het minnelijk schuldhulpverleningstraject al diverse voorbereidingshandelingen getroffen.

3..Het verweer

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat schuldhulpverlening zich nog in een pril stadium bevindt en er hooguit sprake is van een stabilisatiefase. Een moratorium is hier volgens verweerster niet voor bedoeld. Daarnaast is de totale huurachterstand ten opzichte van het ontruimingsvonnis van 9 juli 2021 met bijna € 1.100,-- toegenomen. Verweerster verzoekt de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen.
Subsidair verzoekt verweerster een kortere termijn te hanteren voor de voorlopige voorziening dan zes maanden, waarbij bovendien geldt dat deze per direct, van rechtswege, vervalt zodra een lopende huur niet of niet stipt wordt betaald.
Meer subsidair verzoekt verweerster weliswaar de termijn van zes maanden te hanteren, maar daarbij te laten gelden dat de voorziening per direct, van rechtwege, vervalt zodra een lopende huur niet of niet stipt wordt betaald.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 17 november 2021 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het ontruimingsvonnis van 9 juli 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan.
Verzoeker ontvangt inmiddels inkomsten uit een Participatiewet-uitkering, waarmee hij de huur kan betalen. Daarnaast staat verzoeker sinds 23 juni 2021 onder beschermingsbewind. Dit heeft ertoe geleid dat tot op heden de huur van september, oktober en november 2021 tijdig is betaald. Voorts is schuldhulpverlening betrokken en heeft reeds de nodige werkzaamheden verricht om ervoor zorg te dragen dat het minnelijk traject binnen de duur van de verzochte voorziening kan worden doorlopen en er een aanbod voor een schuldenregeling kan worden gedaan aan de schuldeisers. De verwachting is dat de situatie van verzoeker zich de komende periode verder zal stabiliseren. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 9 juli 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [plaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.A. Dadzie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 november 2021.