ECLI:NL:RBROT:2021:11975

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
FT EA 18-971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling na wijziging van het advies van de bewindvoerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar. De rechtbank had eerder op 9 november 2018 de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De bewindvoerder, T.P.F. Eisses, heeft op 9 augustus 2021 een verslag uitgebracht waarin hij adviseerde om de schuldenaar geen schone lei te verlenen, omdat de schuldenaar tekortgeschoten zou zijn in zijn sollicitatieverplichting. Tijdens de zitting op 12 november 2021 heeft de bewindvoerder zijn standpunt gewijzigd na het horen van de argumenten van de schuldenaar en het intrekken van de strafbeschikking door het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van de bewindvoerder om de schone lei niet te verlenen zijn komen te vervallen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank verleende de schuldenaar de schone lei, waardoor de vorderingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling niet langer afdwingbaar zijn. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 3.356,05. De uitspraak kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
verlening schone lei
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 november 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 9 november 2018 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar] ,
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: T.P.F. Eisses.

1..De procedure

De bewindvoerder heeft op 9 augustus 2021 een schriftelijk verslag uitgebracht, waarin hij een advies heeft opgenomen om schuldenaar geen schone lei te verlenen.
Op 29 oktober 2021 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht omtrent de laatste stand van zaken.
De beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is behandeld ter terechtzitting van 12 november 2021. Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • de heer [schuldenaar] (hierna: schuldenaar);
  • [persoon A] , werkzaam bij Staal & Staal Advocaten ;
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Zeker Financiële Zorgverlening;
  • de heer T.P.F. Eisses (hierna: bewindvoerder).
Ter zitting is besproken dat schuldenaar via de bewindvoerder nog aanvullende stukken in het geding zal brengen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Standpunten

2.1
Bewindvoerder
In het eindverslag van 9 augustus 2021 heeft de bewindvoerder aan de rechter-commissaris medegedeeld dat hij geen positief advies kan geven met betrekking tot het verlenen van de schone lei.
In de laatste stand van zaken van 29 oktober 2021 heeft de bewindvoerder de tekortkoming in de sollicitatieverplichting nader onderbouwd. Schuldenaar werkte tot februari 2020 fulltime en heeft zich nadien ziekgemeld door naweeën van een beschuldiging van een huiselijk incident eind 2019. In september 2020 is schuldenaar ziek uit dienst getreden, waarna hij tot eind maart 2021 een Ziektewetuitkering ontving. Nadien werd schuldenaar door het UWV geschikt geacht voor het verrichten van de eigen arbeid. Tot juni 2021 ontving hij een Werkloosheidswetuitkering. Schuldenaar was in deze periode niet ontheven van zijn sollicitatieverplichting en verstrekte eveneens geen sollicitatiebewijzen. Op 5 juni 2021 is schuldenaar fulltime in dienst getreden bij zijn voormalige werkgever. De bewindvoerder is van mening dat schuldenaar gedurende de schuldsaneringsregeling tien maanden tekort is geschoten in zijn sollicitatieverplichting.
Ter zitting heeft de bewindvoerder zijn standpunt ten aanzien van de verwijtbaarheid in de tekortkoming van de sollicitatieverplichting tot eind maart 2021 nader toegelicht. Kort gezegd acht de bewindvoerder de arbeidsongeschiktheid over deze periode verwijtbaar, indien schuldenaar schuldig wordt bevonden aan het door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) ten laste gelegde.
2.2
Schuldenaar
Ter zitting heeft schuldenaar de door de bewindvoerder gemeende tekortkoming in de sollicitatieverplichting betwist. Over de periode van september 2020 tot maart 2021 is schuldenaar niet tekortgeschoten in de nakoming van zijn sollicitatieverplichting. Uit een niet-medische rapportage van het UWV van 23 november 2020 blijkt immers dat hij in die periode ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid als gevolg van de naweeën van de beschuldiging van een huiselijk incident eind 2019. Uit de strafbeschikking van het OM volgt dat schuldenaar voor deze feiten niet meer wordt vervolgt. Schuldenaar stelt dat hem geen verwijt treft ten aanzien van zijn arbeidsongeschiktheid over deze periode.
Voor de periode van maart 2021 tot juni 2021 heeft schuldenaar ter zitting verklaart dat hij niet tekortgeschoten is in zijn sollicitatieverplichting. Schuldenaar heeft weliswaar geen sollicitaties verstuurd, maar hij heeft in deze periode voldoende sollicitatieactiviteiten verricht. Schuldenaar is na de uitdiensttreding van september 2020 steeds contact blijven onderhouden met zijn voormalige werkgever. Nadat hij eind maart 2021 weer geschikt werd geacht voor arbeid, heeft hij fulltime en op kosten van zijn voormalig werkgever de vereiste opleidingen gevolgd om opnieuw bij zijn voormalige werkgever in dienst te treden.

3..De beoordeling

De bewindvoerder heeft na afloop van de zitting van 12 november 2021 de rechtbank te kennen gegeven dat het OM schuldenaar niet meer vervolgt en de eventueel eerder opgelegde strafbeschikking intrekt. Gelet op hetgeen schuldenaar ter zitting heeft aangevoerd en naar aanleiding van de door de bewindvoerder nagezonden stukken van 12 november 2021, heeft de bewindvoerder zijn standpunt gewijzigd en heeft hij positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van de schone lei.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaren van de bewindvoerder om de schone lei niet te verlenen zijn komen te vervallen. Van andere bezwaren is niet gebleken. Schuldenaar is derhalve niet tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsanerings-regeling voortvloeiende verplichtingen.
Geen van de schuldeisers heeft redenen aangevoerd om tot een ander oordeel te komen.
Aan schuldenaar zal daarom de zogenoemde “schone lei” worden verleend.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.

3..De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat schuldenaar niet toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
  • bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenaar eindigen op 9 november 2021;
  • verleent de zogenoemde “schone lei” waardoor de na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaande vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal
€ 3.356,05.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. E.P.J. van de Luitgaarden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 november 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.