ECLI:NL:RBROT:2021:11970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
C/10/614715 / HA ZA 21-224
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een gekraakte woonwagenstandplaats

In deze zaak vorderde de stichting Waterweg Wonen, eigenaar van een woonwagenlocatie aan de Holyweg te Vlaardingen, de ontruiming van standplaats [standplaats B]. De rechtbank moest beoordelen of de woonwagen die zonder toestemming van Waterweg Wonen op deze standplaats was geplaatst, moest worden verwijderd. Gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], voerden aan dat zij recht hadden op de standplaats, maar de rechtbank oordeelde dat Waterweg Wonen als eigenaar het recht had om de ontruiming te vorderen. De rechtbank overwoog dat de gedaagden zonder recht of titel gebruik maakten van de standplaats en dat Waterweg Wonen niet verplicht was om dit gebruik te tolereren. De rechtbank wees de vordering tot ontruiming toe en stelde een termijn van veertien dagen voor de ontruiming vast. Tevens werden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/614715 / HA ZA 21-224
Vonnis van 24 november 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING WATERWEG WONEN,
gevestigd te Vlaardingen,
eiseres,
advocaat mr. E. de Jong te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam.
Eiseres zal hierna Waterweg Wonen worden genoemd. Gedaagden worden samen aangeduid als [gedaagde 1] c.s. en ieder voor zich als [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

1..De zaak in het kort

Waterweg Wonen is eigenaar van een woonwagenlocatie. Op een eerder opgeheven standplaats op die locatie is naast de woonwagen van gedaagde sub 1 zonder toestemming van Waterweg Wonen een woonwagen geplaatst, die wordt bewoond door gedaagde sub 2, een zoon van gedaagde sub 1. De rechtbank moet beoordelen of deze wagen moet worden verwijderd.

2..De procedure

2.1.
Partijen hebben de volgende stukken in het geding gebracht:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3.
2.2.
Op 5 oktober 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden waar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht. Mr. De Jong heeft daarbij een pleitnota overgelegd en een aanvullende productie 11. Mr. Jaasma heeft spreekaantekeningen overgelegd en 4 ongenummerde producties. Aan het einde van de zitting is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3..De feiten

3.1.
Waterweg Wonen is eigenaar van de woonwagenlocatie aan de Holyweg te Vlaardingen, hierna de Locatie Holyweg.
3.2.
[gedaagde 1] is sinds 2019 huurder van standplaats [standplaats A] op de Locatie Holyweg. [gedaagde 1] sr . is de vader van [gedaagde 2]
3.3.
Het bestemmingsplan Holy-Noord 4e herziening (van september 2011) van de gemeente Vlaardingen, hierna: de Gemeente, bepaalt hoeveel standplaatsen aan de Locatie Holyweg door Waterweg Wonen mogen worden verhuurd. In 2011 is dat aantal van vijftien standplaatsen teruggebracht naar tien standplaatsen.
3.4.
Het aantal standplaatsen dat door Waterweg Wonen mag worden verhuurd op de Locatie Holyweg is via twee wijzigingen van het bestemmingsplan in 2013 en in 2017 door de Gemeente verlaagd naar zeven. Bij de tweede wijziging van het bestemmingsplan heeft de Gemeente onder andere standplaats [standplaats B] op de Locatie Holyweg opgeheven, nadat de woonwagen op deze standplaats was afgebrand en de huurovereenkomst voor deze standplaats is opgezegd. Waterweg Wonen heeft de nutsaansluitingen verwijderd van standplaats [standplaats B] .
3.5.
Op standplaats [standplaats B] is in januari 2020 naast de woonwagen van [gedaagde 1] een frame voor een nieuw te bouwen woonwagen geplaatst. [gedaagde 2] bewoont de nadien daarop geplaatste woonwagen.
3.6.
Bij brief van 28 januari 2020 heeft de advocaat van Waterweg Wonen [gedaagde 1] bericht dat hij zijn bouwactiviteiten op standplaats [standplaats B] direct moet staken.
3.7.
Vanaf 26 november 2020 is er gecorrespondeerd tussen Waterweg Wonen en (de advocaat van) [gedaagde 1] c.s., waarbij Waterweg Wonen haar standpunt handhaaft dat de woonwagen van standplaats [standplaats B] verwijderd moet worden.
3.8.
Op 14 januari 2021 heeft [gedaagde 2] zich als standplaatszoekende voor een plaats op de Locatie Holyweg ingeschreven bij Woonnet Rijnmond.
3.9.
Op 16 februari 2021 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente, hierna: B&W, op een verzoek van [gedaagde 1] c.s. om standplaats [standplaats B] toe te wijzen aan [gedaagde 2] samengevat het volgende geantwoord. De Gemeente heeft in 2018 haar beleid voor standplaatsen op woonwagenlocaties aangepast aan het nieuwe beleidskader daarvoor van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, door niet langer een uitsterfbeleid, ook wel: een 0-optie-beleid, te volgen. Drie standplaatsen, waaronder standplaats [standplaats B] , zijn in het verleden ontmanteld op grond van het 0-optie-beleid van de Gemeente, waarbij eenmaal vrijgekomen standplaatsen niet meer werden toegewezen aan een nieuwe huurder. Het besluit tot verlaging van het aantal standplaatsen op de Locatie Holyweg is inmiddels onherroepelijk, aldus B&W. Er is volgens B&W geen aanleiding het aantal standplaatsen op de Locatie Holyweg uit te breiden omdat haar gebleken is dat daarvoor weinig belangstelling bestaat. Voor vrijkomende plaatsen op die locatie wordt tegenwoordig een systeem van inschrijving via Woonnet Rijnmond gehanteerd waarbij kinderen van bewoners van een woonwagen op die locatie voorrang krijgen en waarbij de vrijgekomen standplaats wordt toegewezen aan de ingeschreven woningzoekende met de langste inschrijfduur.

4..Het geschil

4.1.
Waterweg Wonen vordert, enigszins verkort weergegeven, dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [gedaagde 1] c.s. standplaats [standplaats B] zonder recht of titel gebruikt en [gedaagde 1] c.s. zal veroordelen standplaats [standplaats B] te ontruimen en ontruimd te houden, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van het geding.
Als grondslag voor haar vordering voert Waterweg Wonen verkort weergegeven aan dat [gedaagde 1] c.s. standplaats [standplaats B] zonder recht of titel in gebruik heeft genomen en dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van Waterweg Wonen.
4.2.
[gedaagde 1] c.s. concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Waterweg Wonen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, waar nodig, nader ingegaan.

5..De beoordeling

5.1.
Waterweg Wonen is als eigenaar van standplaats [standplaats B] op de Locatie Holyweg degene die – binnen redelijke grenzen – mag beslissen op welke manier zij haar eigendom gebruikt, of ongebruikt laat.
5.2.
Vaststaat dat begin 2020 op standplaats [standplaats B] op de Locatie Holyweg een woonwagen is geplaatst door [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] zonder dat [gedaagde 1] c.s. daar op welke manier dan ook het recht toe had gekregen. [gedaagde 1] c.s. mocht daartoe niet eigenmachtig overgaan en dat is wat er is gebeurd met de plaatsing van die woonwagen op standplaats [standplaats B] . Op grond van het bepaalde in artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek mag Waterweg Wonen als hoofdregel dan ook haar eigendom, standplaats [standplaats B] , opeisen van een ieder die daarvan zonder recht of titel gebruik maakt, zoals [gedaagde 2]
5.3.
Bij de beoordeling van de ontruimingsvordering moet de rechtbank, gelet op het verweer van [gedaagde 1] c.s. op dat punt, afwegen of Waterweg Wonen misbruik van die bevoegdheid maakt door ontruiming van die standplaats te vorderen.
5.4.
[gedaagde 1] c.s. wijst er, op zichzelf terecht, op dat het tot de taak van de overheid behoort om in huisvesting te voorzien die rekening houdt met de kwetsbare positie van woonwagenbewoners en met hun traditionele levenswijze. [gedaagde 1] c.s. voert daarbij ook nog aan dat Waterweg Wonen als toegelaten instelling krachtens de Woningwet zich niet achter de gemeente mag verschuilen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.5.
Nadat het 0-optie-beleid voor woonwagenstandplaatsen op grond van rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, hierna: het EHRM, als discriminerend voor woonwagenbewoners expliciet niet meer toelaatbaar was geoordeeld, is op 12 juli 2018 in Nederland op landelijk niveau een Beleidskader uitgebracht, met richtlijnen aan de gemeenten om een woonwagen- en standplaatsenbeleid op te stellen dat in lijn is met die Europese rechtspraak.
5.6.
Het verweer van [gedaagde 1] c.s. dat Waterweg Wonen de ontruiming alleen vordert om een – tegen de achtergrond van hetgeen onder 5.5 is overwogen: ontoelaatbare – ontmanteling van standplaats [standplaats B] mogelijk te maken, ziet eraan voorbij dat standplaats [standplaats B] al in 2017 is ontmanteld, en dat deze door [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] onlangs eigenmachtig weer in gebruik is genomen. Dat verweer wordt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag verworpen.
5.7.
Uit de inhoud van de onder 3.9 bedoelde brief van B&W blijkt dat de Gemeente Vlaardingen ter uitvoering van dat Beleidskader sinds 2018 niet langer het 0-optie-beleid hanteert, en ook dat er een nader omschreven systeem van inschrijving en toewijzing op volgorde van aanmelding van vrijgekomen standplaatsen via Woonnet Rijnmond wordt gehanteerd. In de zaak die heeft geleid tot het arrest van het hof Den Haag van 9 maart 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:345, en waarop [gedaagde 1] c.s. zich in deze zaak beroept, ging het om het uitsterfbeleid voor standplaatsen dat een andere gemeente in de regio toen nog hanteerde. Maar het staat vast dat de Gemeente in 2018 haar beleid op dit punt heeft aangepast. Die uitspraak biedt om die reden geen aanknopingspunt om te concluderen dat Waterweg Wonen vanwege het ontoelaatbare karakter van het (in 2018 door de Gemeente verlaten) uitsterfbeleid het recht niet zou hebben thans ontruiming van standplaats [standplaats B] te vorderen.
5.8.
Verder geldt dat Waterweg Wonen wel een belangrijke schakel mag zijn in de uitvoering van het huisvestingsbeleid van de Gemeente, maar zij bepaalt dat beleid niet. Dat is immers de Gemeente, tot wie [gedaagde 1] c.s. zich dan ook terecht – maar tevergeefs – met zijn wensen heeft gewend. Bij de beoordeling van de vraag of Waterweg Wonen met haar vordering misbruik van recht maakt, moet er dan ook van worden uitgegaan dat Waterweg Wonen zich heeft te richten naar de regels die de Gemeente stelt voor het gebruik van de Locatie Holyweg en ook dat zij dus gebonden is aan aantal, en ligging van de standplaatsen die daar volgens het geldende bestemmingsplan beschikbaar zijn. Anders dan [gedaagde 1] heeft gesuggereerd, mag van Waterweg Wonen niet worden verlangd dat zij ervan uitgaat dat de Gemeente niet handhavend zal optreden tegen verhuur van standplaats [standplaats B] in strijd met het geldende bestemmingsplan.
5.9.
Er zijn omstandigheden denkbaar waarin mogelijk wel van Waterweg Wonen gevraagd zou mogen worden het huidige gebruik van standplaats [standplaats B] in strijd met het bestemmingsplan te laten voortduren, bij voorbeeld wanneer er concreet zicht is op uitbreiding van het huidige aantal standplaatsen op de Locatie Holyweg of concrete aanwijzingen bestaan dat binnenkort daar een standplaats zou vrijkomen, en er dan ook nog een gerede kans zou bestaan dat [gedaagde 2] in dat geval voor een eigen standplaats in aanmerking zou komen. In zo een geval zou misbruik van bevoegdheid mogelijk aangenomen kunnen worden als er desondanks ontruiming van de standplaats wordt gevorderd.
5.10.
Vaststaat echter op grond van de brief van B&W bedoeld onder 3.9 dat uitbreiding van het huidige aantal van zeven standplaatsen nu niet valt te verwachten, en [gedaagde 1] c.s. heeft geen feiten gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat er op afzienbare termijn een (andere, niet vervallen) standplaats vrijkomt waarvoor hij als ingeschreven standplaatszoekende in aanmerking zou komen, aannemend al dat er dan geen wachtenden meer vóór hem zijn, zoals namens hem ter zitting is opgemerkt. Daarin is dus geen geldige reden te vinden voor het oordeel dat het gebruik van standplaats [standplaats B] nog even zou mogen voortduren. Ook overigens zijn geen feiten gesteld op grond waarvan misbruik van bevoegdheid door Waterweg Wonen in deze zaak aangenomen kan worden.
5.11.
Dat leidt tot de conclusie dat Waterweg Wonen volgens de geldende hoofdregel als eigenaar niet hoeft te accepteren dat de overeenkomstig het geldende bestemmingplan ontmantelde standplaats [standplaats B] eigenmachtig weer in gebruik is genomen.
5.12.
Het beroep op het grondrecht om te kunnen demonstreren leidt niet tot een andere uitkomst, enerzijds omdat [gedaagde 1] c.s., zo blijkt uit de overgelegde perspublicaties, al op uiteenlopende manieren aandacht heeft gekregen voor zijn standpunt over de standplaatsen op de Locatie Holyweg, en anderzijds omdat het eigendomsrecht Waterweg Wonen inmiddels, na een aanzienlijke periode van gebruik zonder recht of titel van de standplaats, zwaarder moet wegen dan het recht van [gedaagde 1] c.s. op demonstratie.
5.13.
De vordering tot ontruiming tegen [gedaagde 2] is bij deze stand van zaken dan ook toewijsbaar. Voor toewijzing van de vordering tot een verklaring voor recht ontbreekt, gegeven de toewijsbaarheid van de gevorderde ontruiming, het vereiste belang.
5.14.
[gedaagde 1] c.s. heeft nog aangevoerd dat de vordering tegen [gedaagde 1] niet toewijsbaar is, omdat hij niet woont of verblijft in de woonwagen op standplaats [standplaats B] en hij die standplaats ook niet zonder recht of titel gebruikt. Desondanks is de vordering tot ontruiming ook tegen [gedaagde 1] toewijsbaar, omdat namens [gedaagde 1] c.s. op de vraag van de rechtbank in de zittingsagenda voor de mondelinge behandeling op dat punt expliciet is geantwoord dat het [gedaagde 1] is die wagen heeft geplaatst, ook al ontkende [gedaagde 1] dat later zelf weer ter zitting.
5.15.
De termijn waarop de ontruiming moet plaatsvinden zal gesteld worden op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
5.16.
[gedaagde 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Waterweg Wonen worden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2,0 punt × tarief II ad € 563,00)
Totaal € 1.896,83

6..De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de voormalige standplaats aan de Holyweg [standplaats B] te Vlaardingen (gelegen op kadasternummer [kadasternummer] en nader aangeduid op de plattegrond weergegeven onder 3 van de dagvaarding in deze zaak) te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Waterweg Wonen zijn;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Waterweg Wonen tot op heden begroot op € 1.896,83,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021. [1]
196/1729

Voetnoten

1.type: