ECLI:NL:RBROT:2021:11968

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
C/10/603693 / HA ZA 20-860
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en beëindiging van een duurovereenkomst in het kader van mondelinge overeenkomsten van opdracht

In deze zaak vordert Minerva Facilicom tot schadevergoeding wegens niet uitgevoerde werkzaamheden in 2019 en 2020, alsook schadevergoeding voor de beëindiging van een veronderstelde duurovereenkomst. Minerva stelt dat zij mondelinge opdrachten heeft gekregen voor reinigingswerkzaamheden aan gebouwen van KPN, maar dat Facilicom deze opdrachten heeft ingetrokken. Facilicom betwist de bestaan van de overeenkomsten en voert aan dat zij bevoegd was om deze op te zeggen. De rechtbank oordeelt dat Minerva onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vorderingen. De rechtbank concludeert dat, zelfs als er sprake zou zijn van een overeenkomst, Facilicom deze rechtsgeldig heeft opgezegd. De vorderingen van Minerva worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van Facilicom.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/603693 / HA ZA 20-860
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MINERVA FACILITAIR B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. A.T. Eisenmann,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FACILICOM SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L.C. van den Berg.
Partijen zullen hierna Minerva en Facilicom genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 augustus 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de akte overlegging producties van Minerva;
  • de mondelinge behandeling van 29 oktober 2021;
  • de pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Facilicom verleent in opdracht van derden onderhouds- en schoonmaakdiensten.
2.2.
Een van de opdrachtgevers van Facilicom is KPN. Van 2013 tot en met 2017 heeft tussen Facilicom en KPN een overeenkomst bestaan op grond waarvan Facilicom ongeveer 1.400 gebouwen van KPN in onderhoud heeft gehad. Het betreft hier gebouwen waarin technische installaties zijn ondergebracht. Deze worden gekoeld met dry-coolers en condensoren. De reiniging daarvan behoorde tot de door Facilicom te verrichten werkzaamheden. Van 2018 tot en met 2020 heeft Facilicom dezelfde werkzaamheden verricht, maar nu als onderaannemer van Allinq, die in deze periode een overeenkomst met KPN had. Vanaf 2021 verricht Facilicom dezelfde werkzaamheden weer op basis van een directe rechtsverhouding met KPN.
2.3.
Minerva voert een onderneming op het gebied van reiniging van gebouwen en uitlenen en werven van personeel.
2.4.
Vanaf 2014 heeft Minerva werkzaamheden verricht in opdracht van Facilicom. Tot deze werkzaamheden behoorde onder meer het ter beschikking stellen van personeel en het reinigen van daken en installaties van gebouwen van KPN.
2.5.
In 2017 heeft Facilicom de reiniging van de gebouwen van KPN in één ronde laten uitvoeren. Daarvoor heeft Facilicom Minerva ingeschakeld. In 2018 hebben twee rondes van werkzaamheden in opdracht van Facilicom plaatsgevonden. Ook hiervoor is Minerva ingeschakeld.
2.6.
Op 21 december 2018 heeft manager operations [persoon A] van Facilicom onder andere het volgende gemaild aan [persoon B] , bestuurder van Minerva:
Tevens is bepaald dat de samenwerking in het proces van reiniging van condensors over het komende jaar (2019) gehandhaafd blijft en u derhalve mondelinge opdracht heeft voor uitvoering van deze werkzaamheden voor zover van toepassing
2.7.
In februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds [persoon B] en anderzijds enkele betrokkenen aan de kant van Facilicom, onder wie de toenmalige manager [persoon C] .
2.8.
Later in 2019 heeft Minerva in opdracht van Facilicom in de zogenoemde eerste ronde reinigingswerkzaamheden aan de gebouwen van KPN uitgevoerd. In het najaar van 2019 heeft Minerva nog enkele zogenoemde losse opdrachten voor Facilicom uitgevoerd.
2.9.
In september 2019 heeft [persoon B] de desbetreffende manager [persoon D] van Facilicom gevraagd naar de reinigingswerkzaamheden in de zogenoemde tweede ronde. In november 2019 heeft [persoon D] laten weten dat Facilicom voor 2019 geen tweede ronde zal opdragen.
2.10.
In september 2019 heeft contact plaatsgevonden tussen [persoon B] en ‘klantmanager keyaccount’ [persoon E] over de werving van personeel door Minerva. In dit verband heeft [persoon E] per mail van 5 september 2019, vooruitlopend op “een nadere kennismaking”, een functieomschrijving aan [persoon B] gestuurd. Van inlening door Facilicom is het niet gekomen.
2.11.
Vanaf december 2019 heeft tussen partijen overleg plaatsgevonden over in 2020 door Minerva uit te voeren reinigingswerkzaamheden.
2.12.
Bij mail van 10 december 2019 aan manager [persoon F 1] van Facilicom heeft [persoon B] het volgende bericht, weergegeven voor zover van belang:
Nog hartelijk dank voor ons aangename gesprek van afgelopen week.
Zoals ik u had toegezegd stuur ik u hierbij de gegevens over onze werkzaamheden. Dit betreft zowel de werkzaamheden en de financiën, als de uren en de periode waarin de werkzaamheden plaats vinden. Hierover geef ik uiteraard mondeling of schriftelijk nog verdere toelichting mocht u daar vragen over hebben.
Tevens zal ik u aangeven voor welk richtbedrag wij de gecombineerde werkzaamheden zouden kunnen uitvoeren op aanneembasis, afhankelijk van de te maken afspraken.
De afgelopen jaren hebben wij een aantal grotere opdrachten voor Facilicom uitgevoerd:
[volgt een opsomming van de verrichte werkzaamheden, met vermelding van de daarmee gemoeide uren en kosten; opmerking rechtbank]
Indien de opdrachten los worden uitgevoerd op regiebasis gaat het dus om circa €400k. In uren gaat het om circa 12.000 uur in een gecomprimeerde periode (meer dan 90% van het werk vindt plaats in 4-5 maanden tijd).
Aankomend jaar stijgen de loonkosten over de breedte circa met 5% vanwege het kabinetsbeleid. Dit zou de totale kosten tot €420k brengen.
Op aanneemprijs kunnen wij al dit werk vanaf circa €300k uitvoeren, met de juiste afspraken en mits wij tijdig aan kunnen vangen met werkzaamheden en vooraf over de gehele planning kunnen beschikken.
Dit levert u dan een besparing op van rond €100k.
Aangezien u aangaf last te hebben van leegloop heb ik deze mail ook zo opgesteld dat u helder kunt zien hoeveel uur een opdracht ongeveer kost en in welke periode deze normaliter dient te worden uitgevoerd. Dit kunt u dan eventueel in uw voordeel gebruiken om de leegloop zo veel mogelijk te beperken. Het reinigen van de daken en goten is daar om meerdere redenen een erg geschikte opdracht voor. Enerzijds vanwege de beperkte extra materialen, anderzijds omdat het over een langere periode kan worden uitgevoerd zonder dat er een hele ploeg voor 4 maanden vrijgemaakt moet worden van ander werk. Daarnaast is het reinigen van de condensors specialistischer werk.
Bovenstaande licht ik graag mondeling toe. Ik zal u bellen in de tweede week van januari. Mocht u voor die tijd vragen hebben verneem ik dat uiteraard graag van u.
2.13.
Op 27 januari 2020 heeft een telefonisch overleg plaatsgevonden tussen [persoon B] en manager [persoon F 2] van Facilicom. Naar aanleiding van dit overleg heeft [persoon F 2] per mail van diezelfde dag onder meer het volgende gevraagd:
Wat kun je clusteren en na het clusteren een aanbieding van de kosten voor dit jaar graag ook hiervan een lijst aanleveren met de kosten.
[…]
Hierna ga ik met de inkoper en de planning aan de slag om te kijken wat er uitgevoerd zal gaan worden en op welke manier wij dit gaan uitvoeren en ga ik met u om de tafel om dit te bespreken.
2.14.
De gevraagde informatie heeft [persoon B] bij mail van 29 januari 2020 aangeleverd. In de mail heeft hij aanvullend het volgende opgemerkt, weergegeven voor zover van belang:
Mogelijk ten overvloede wil ik u er wel graag op attenderen dat wij eind 2019 nog de tweede ronde zouden uitvoeren, hiervoor hadden wij schriftelijk opdracht van de heer [persoon A] met latere bevestiging van de heer [persoon C] . Deze opdracht is door de heer [persoon D] ingetrokken om budgettaire redenen, nadat wij navraag deden waar de werkbonnen bleven.
Ook voor 2020 hadden wij van de heer [persoon C] reeds opdracht gehad voor de uitvoering van in ieder geval de grote ronde in West gecombineerd met het reinigen van bijbehorende daken en goten.
Nu begrijp ik van de heer [persoon F 1] dat Facilicom last heeft van leegloop, mogelijk ook in het deel van het land waar wij voor u werken, maar zoals ik u eergisteren heb aangegeven hebben wij door het intrekken van de bovengenoemde opdracht alsmede het nog niet verlenen van de opdracht voor 2020 sinds september reeds last van leegloop.
In uw mail geeft u aan dat u hoopt binnen 2-4 weken duidelijkheid te hebben, ik hoop dat het zo spoedig mogelijk duidelijk kan zijn en wij ons werk kunnen aanvangen, zodat onze leegloop zo veel mogelijk beperkt blijft en onze schade daarmee beperkt blijft.
Hierna vervolgt de mail met een concrete aanbieding van werkzaamheden en prijzen.
2.15.
Uiteindelijk hebben [persoon B] enerzijds en [persoon F 2] en [persoon F 1] anderzijds elkaar op 26 februari 2020 en op 26 maart 2020 opnieuw gesproken. Deze gesprekken hebben geresulteerd in een offerte van Minerva voor werkzaamheden in één ronde in 2020 en in 2021.
2.16.
Bij mail van 30 maart 2020 heeft Minerva haar offerte ingetrokken. Minerva heeft geen werkzaamheden meer voor Facilicom uitgevoerd.
2.17.
Vervolgens is discussie ontstaan tussen advocaten en heeft Minerva Facilicom in gebreke gesteld en aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt als gevolg van tekortkoming door Facilicom van haar verplichtingen uit de (duur)overeenkomsten. In dat kader heeft Facilicom bij mail van 3 juni 2020 onder meer het volgende aan Minerva geschreven:
Ook van een overeenkomst, laat staan een duurovereenkomst van (on)bepaalde tijd, is geen sprake. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld, noch stukken overgelegd, die tot dit oordeel zouden kunnen leiden. Echter en geheel terzijde, ook indien en voor zover in rechte wel zou komen vast te staan dat er sprake is van een duurovereenkornst, geldt dat ook duurovereenkomsten kunnen worden opgezegd. Er is op geen enkele wijze onderbouwd en inzichtelijk gemaakt waarom er sprake zou zijn van een onredelijke opzegging. Slechts voor het geval dat vast zou komen te staan dat 1. er sprake is van een duurovereenkomst en 2. er geen sprake is van een (redelijke) opzegging — hetgeen Facilicom aldus uitdrukkelijk betwist — zeg ik namens Facilicom bij deze geheel onverplicht en ten overvloede iedere vermeende overeenkomst tussen Facilicom en Minerva alsnog op.

3..Het geschil

3.1.
Minerva vordert samengevat - veroordeling van Facilicom bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van de volgende bedragen:
I. € 158.704,14 (niet uitgevoerde werkzaamheden 2019);
II. primair € 560.933,71, subsidiair € 490.817, meer subsidiair € 467.444,76 (niet uitgevoerde werkzaamheden 2020);
III. € 51.562,50 (betaling voor verrichte wervingswerkzaamheden);
IV. primair € 673.120,45, subsidiair € 500.633,34, meer subsidiair € 467.444,76 (opzegging duurovereenkomst);
V. € 6.775 (buitengerechtelijke incassokosten);
VI. de proceskosten,
voor wat betreft de vorderingen I t/m IV steeds vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Facilicom voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Minerva in de proceskosten.

4..De beoordeling

4.1.
De vordering strekt in al haar onderdelen tot schadevergoeding. De vorderingen I en II zijn gebaseerd op het standpunt van Minerva dat zij voor de jaren 2019 en 2020 (mondeling) opdracht heeft gekregen voor het verrichten van de reinigingswerkzaamheden aan de gebouwen van KPN in twee rondes, welke werkzaamheden zij door toedoen van Facilicom niet (volledig) heeft kunnen uitvoeren. De gevorderde bedragen betreffen de omzet die Minerva als gevolg hiervan niet heeft kunnen realiseren. De vordering IV is gebaseerd op het standpunt dat tussen partijen een duurovereenkomst bestond die Facilicom heeft beëindigd zonder geldige reden en zonder inachtneming van een redelijke opzegtermijn, hoewel zij daartoe in de gegeven omstandigheden gehouden was. Het gevorderde bedrag komt overeen met de omzet die Minerva gerealiseerd zou hebben als zij ook in 2021 de reinigingswerkzaamheden zou hebben kunnen uitvoeren. De vordering III is gebaseerd op het standpunt van Minerva dat zij met Facilicom een overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan Facilicom zich heeft verplicht twee door Minerva voorgedragen werknemers in te lenen, welke verplichting Facilicom niet is nagekomen. Het gevorderde bedrag is de winst die Minerva in dit verband heeft gederfd. Facilicom betwist dat overeenkomsten tot stand zijn gekomen, zij betoogt dat zij eventuele overeenkomsten rechtsgeldig heeft opgezegd en zij betwist de hoogte van de vorderingen.
2019 en 2020
4.2.
Het standpunt van Minerva houdt in dat zij al in 2018 mondeling opdracht heeft gekregen om de reinigingswerkzaamheden aan de gebouwen van KPN in 2019 in twee rondes uit te voeren. Verder heeft Minerva gesteld dat zij in 2019 opdracht heeft gekregen om deze zelfde reinigingswerkzaamheden ook in 2020 in twee rondes uit te voeren. Het standpunt van Minerva impliceert dus dat Facilicom zich op voorhand zonder voorbehoud heeft willen binden – althans zodanige uitlatingen heeft gedaan dat Minerva dit redelijkerwijs in die zin heeft kunnen begrijpen – aan het laten uitvoeren van deze werkzaamheden.
4.3.
Of de door Minerva gestelde overeenkomsten voor 2019 en 2020 tot stand zijn gekomen, kan in dit geval echter in het midden blijven. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
4.4.
Als Minerva wordt gevolgd in haar standpunt, dan geldt dat de overeenkomsten moeten worden gekwalificeerd als overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Partijen verschillen hierover op zichzelf niet van mening. Terecht heeft Facilicom erop gewezen dat de opdrachtgever, in dit geval dus Facilicom, een dergelijke overeenkomst op grond van artikel 7:408 BW te allen tijde kan opzeggen. Partijen hebben geen afwijkende afspraak gemaakt. Facilicom was dus bevoegd de overeenkomst op te zeggen.
4.5.
In dit geval geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de gedragingen van Facilicom niet anders kunnen worden begrepen dan als opzegging van enigerlei overeenkomst, voor zover die voor de jaren 2019 en 2020 tot stand is gekomen. Niet ter discussie staat – omdat Minerva dat heeft gesteld en Facilicom niet heeft weersproken – dat [persoon D] in oktober 2019 aan Minerva heeft laten weten dat er door Facilicom geen nieuwe opdrachten meer verstrekt zullen worden, dat daarop begin november 2019 de mededeling namens Facilicom is gevolgd dat zij geen tweede ronde zal laten uitvoeren en dat Facilicom op 27 november 2019 heeft bericht dat zij voor 2020 eigen mensen zal inzetten voor de reinigingswerkzaamheden. Deze uitlatingen van de zijde van Facilicom, zeker als zij in onderlinge samenhang worden bezien, kunnen redelijkerwijs tot geen andere conclusie leiden dan dat Facilicom de door Minerva bedoelde overeenkomst niet heeft willen voortzetten. Aangenomen moet worden dat ook Minerva deze berichten in die zin heeft geïnterpreteerd. Dat blijkt uit de mail van [persoon B] van 29 januari 2020 (2.14), waarin hij met zoveel woorden schrijft dat [persoon D] de opdracht voor 2019 heeft “ingetrokken” en waarin hij ook refereert aan het “intrekken” van de opdracht voor 2020. Dit wordt bevestigd door de voorstellen die Minerva in 2020 heeft gedaan om tot verdere samenwerking met Facilicom te komen.
4.6.
Het gebruikmaken van een bevoegdheid tot opzegging laat onverlet dat op de opzeggende partij de verplichting kan komen te rusten om de schade te vergoeden die het gevolg is van die opzegging. Of dat zo is hangt af van de aard en inhoud van de overeenkomst en van de omstandigheden waaronder de opzegging plaatsvindt (zie ook hierna bij de bespreking van de vordering die betrekking heeft op 2021). In het onderhavige geval heeft Minerva echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat zij als gevolg van de opzegging schade heeft geleden. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.7.
Bij dagvaarding heeft Minerva gesteld dat haar schade over de jaren 2019 en 2020 gelijk is aan de omzet die zij zou hebben kunnen realiseren als Facilicom haar in de gelegenheid zou hebben gesteld de reinigingswerkzaamheden uit te voeren. Facilicom heeft de stellingen van Minerva betwist. Met name heeft zij in dat kader aangevoerd dat Minerva geen eigen personeel in dienst heeft, maar gebruik maakt van ingeleende arbeidskrachten, en dat de kosten van Minerva vrijwel volledig bestaan uit loonkosten voor die arbeidskrachten. Waar Minerva geen werkzaamheden meer heeft kunnen verrichten voor Facilicom, moet dus worden aangenomen dat loonkosten niet meer aan de orde waren, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van Facilicom. In reactie hierop heeft Minerva bij repliek en ook tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij een winstmarge van ruim 50% zou hebben kunnen realiseren, dat zij alle kosten al gemaakt had en dat zij ten behoeve van het werk voor Facilicom al allerlei investeringen had gedaan. Geen van deze stellingen heeft Minerva geconcretiseerd of onderbouwd met stukken. Minerva heeft niet betwist dat zij al haar personeel inleent. Het had op de weg van Minerva gelegen om haar stellingen te voorzien van een concretisering en onderbouwing. Nu zij dat op geen van de hiervoor genoemde punten heeft gedaan, geldt dat zij de gestelde schade onvoldoende heeft onderbouwd. In deze procedure betekent dit dat niet kan worden aangenomen dat de opzegging door Facilicom tot schade heeft geleid. Zonder schade is er geen schadeplichtigheid.
4.8.
Voor zover zou moeten worden aangenomen dat Minerva (ook) heeft bedoeld aanspraak te maken op een redelijk deel van het loon wegens de beëindiging van de gestelde opdrachten voor 2019 en 2020 (bijvoorbeeld op grond van artikel 7:411 BW), geldt dat ook in dat kader haar stellingen onvoldoende aanknopingspunten bieden om op die grondslag de vordering toe te wijzen. Op zichzelf kan uit de processtukken wel worden afgeleid dat de reden voor de opzegging van de overeenkomst in de risicosfeer ligt van Facilicom, nu het kennelijk bedrijfseconomische afwegingen zijn geweest die aanleiding waren voor het ‘intrekken’ van de opdracht. Daar staat echter tegenover dat niet gebleken is dat Minerva ten behoeve van de werkzaamheden in 2019 (tweede ronde) en 2020 al werkzaamheden heeft verricht, laat staan dat Facilicom daarvan voordeel heeft genoten. Aan de hand van de stellingen over de (gestelde) schade kan, gegeven de zojuist genoemde omstandigheden, niet worden bepaald wat een eventueel redelijk deel van het loon zou zijn. Dit komt voor risico van Minerva. Het lag op haar weg om voldoende feiten te stellen, zeker nadat Facilicom zowel bij antwoord als bij dupliek uitdrukkelijk verweer had gevoerd tegen de hoogte van de vorderingen en ook uitdrukkelijk een beroep had gedaan op haar bevoegdheid tot opzegging. Nu Minerva in zoverre onvoldoende heeft gesteld, komen haar vorderingen niet bij wijze van redelijk loon als bedoeld in artikel 7:411 BW voor toewijzing in aanmerking.
4.9.
De vorderingen onder I en II zijn dus noch op de door Minerva aangevoerde grondslag van schadevergoeding, noch op de mogelijke grondslag van redelijk loon toewijsbaar.
4.10.
De rechtbank voegt hier nog het volgende aan toe. Uit de stukken van Minerva komt het beeld naar voren dat zij zich in ernstige mate aan het lijntje gehouden voelt door (opeenvolgende) managers van Facilicom. Deze klaarblijkelijke frustratie lijkt niet zonder grond. Frustratie op zichzelf leidt echter niet tot schadeplichtigheid en, ook als dat in dit geval anders zou zijn geweest, dan nog zal de schade voldoende moeten zijn onderbouwd.
2021
4.11.
De vordering onder IV heeft betrekking op de omzet die Minerva in haar visie gerealiseerd zou kunnen hebben als zij ook over 2021 opdracht van Facilicom zou hebben gekregen om de reinigingswerkzaamheden aan de KPN-gebouwen uit te voeren. Hieraan legt Minerva het standpunt ten grondslag dat tussen partijen sprake was van een duurovereenkomst die vanaf 2014 heeft bestaan, dat Facilicom geen zwaarwegende reden had om die overeenkomst te beëindigen en dat Facilicom geen redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen. Daarbij is van belang, zo betoogt Minerva, dat zij afhankelijk was van de opdrachten van Facilicom en dat zij, zoals Facilicom wist, omvangrijke investeringen heeft gedaan naar aanleiding van toezeggingen van Facilicom om langdurig samen te werken. In die omstandigheden is het volgens Minerva redelijk dat Facilicom bij wijze van schadevergoeding een bedrag gelijk aan de hypothetische omzet over 2021 betaalt. Facilicom betwist dat de verhouding tussen partijen kan worden beschouwd als duurovereenkomst. Ook betwist Facilicom dat zij op enigerlei wijze schadeplichtig is vanwege het einde van de samenwerking.
4.12.
De rechtbank zal deze vordering afzonderlijk behandelen, hoewel de beoordeling enige overlap vertoont met hetgeen hiervoor in 4.6 en 4.7 is overwogen. Op die plaats ging het specifiek over de vraag of Facilicom schadeplichtig is geworden indien wordt aangenomen dat voor de jaren 2019 en 2020 een overeenkomst tot stand is gekomen die vervolgens door Facilicom is opgezegd. Bij de vordering onder IV gaat het – in de visie van Minerva – om het geval dat tussen partijen vanaf 2014 een duurovereenkomst heeft bestaan die vervolgens op enig moment in 2020 door Facilicom is beëindigd. Ook echter als met Minerva daarvan wordt uitgegaan, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van een grond voor het aannemen van schadeplichtigheid van Facilicom wegens de beëindiging van die duurrelatie. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.13.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141) geldt dat op grond van artikel 6:248 lid 1 BW de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat opzegging van een duurovereenkomst slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Dit geldt ook indien de wet voorziet in een regeling van de opzegging.
4.14.
Tegen deze achtergrond is ook hier van belang dat Minerva het gestelde nadeel niet heeft onderbouwd en ook niet heeft betwist dat zij haar personeel inleent van derden. In beginsel kan dan ook worden aangenomen dat zij in elk geval voor wat betreft de personeelskosten geen nadeel heeft ondervonden van de beëindiging van de samenwerking met Facilicom. Minerva stelt dat zij niettemin verplichtingen jegens derden is aangegaan, maar het had op haar weg gelegen die stelling te onderbouwen. Ook de stelling ter zake van de gepleegde investeringen heeft Minerva niet onderbouwd. Voor zover Minerva voorbeelden van dergelijke investeringen heeft genoemd – zoals de huur van een groter pand en de aanschaf van professioneel gereedschap – geldt dat deze in beginsel in de risicosfeer van Minerva liggen. Dit zou anders kunnen zijn als Facilicom op het doen van dergelijke investeringen zou hebben aangedrongen en/of deze investeringen alleen te gelde gemaakt konden worden door middel van opdrachten van Facilicom, maar dat kan niet uit de stellingen van Minerva worden afgeleid, en overigens geldt ook hier dat de stellingen onvoldoende zijn onderbouwd. Minerva heeft gesteld dat zij die investeringen heeft gedaan naar aanleiding van toezeggingen van Facilicom om langdurig samen te werken. Die stelling leidt niet tot een ander oordeel, in de eerste plaats omdat ook dan de keuze om te investeren in beginsel in de risicosfeer van Minerva ligt en in de tweede plaats omdat op basis van de stellingen van Minerva op dit punt niet kan worden aangenomen dat Facilicom daadwerkelijk harde toezeggingen heeft gedaan. Ten slotte is van belang dat Minerva ten minste vanaf halverwege 2020 heeft kunnen voorzien dat voortzetting of hervatting van de samenwerking met Facilicom zeker geen gelopen race was. De resterende tijd tot 2021 had Minerva dus kunnen benutten om andere opdrachtgevers te vinden. Dat zij dat niet heeft gedaan of dat dit niet is gelukt kan zij niet voor rekening van Facilicom brengen.
4.15.
Op grond van dit alles kan in deze procedure niet worden geconcludeerd dat Facilicom schadeplichtig is geworden vanwege de beëindiging van de (veronderstellenderwijs aangenomen) duurovereenkomst met Minerva. De vordering onder IV is niet toewijsbaar.
Werving personeel
4.16.
Aan de vordering onder III legt Minerva het volgende betoog ten grondslag. Facilicom heeft aan Minerva opdracht verstrekt voor het werven van twee medewerkers. Onderdeel van de afspraak was dat Facilicom deze twee medewerkers zeker in dienst zou nemen, dat deze overname zou plaatsvinden nadat de medewerkers 1.200 uur via detachering door Minerva bij Facilicom zouden hebben gewerkt tegen een vergoeding voor Minerva met een “omrekenfactor” van 2,3. Door het niet doorgaan van de inlening is Minerva dus een op die basis berekende winst misgelopen. Die gederfde winst komt neer op het gevorderde bedrag van ruim € 51.000. Facilicom heeft betwist dat de door Minerva gestelde afspraken zijn gemaakt. Zij voert aan dat een opdracht zoals door Minerva bedoeld gebruikelijk plaatsvindt op no-cure-no-pay-basis. Omdat uiteindelijk bleek dat Facilicom geen behoefte had aan twee medewerkers en dus de opdracht heeft ingetrokken, heeft Minerva geen aanspraak op vergoeding. Verder betwist Facilicom dat op voorhand een inlening gedurende 1.200 uur was overeengekomen en dat de door Minerva bedoelde omrekenfactor is afgesproken.
4.17.
Niet ter discussie staat dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan Minerva de opdracht had twee medewerkers te zoeken ten behoeve van inlening door Facilicom. Minerva heeft onbetwist gesteld dat [persoon B] tijd heeft besteed aan het zoeken van mensen. Daarover heeft hij via whatsapp contact gehad met [persoon E] . Vast staat ook dat Facilicom de opdracht heeft ingetrokken (lees: de overeenkomst heeft opgezegd) voordat het tot inlening is gekomen.
4.18.
De rechtbank leidt uit de stellingen van Minerva af dat het ging om een overeenkomst van opdracht waarbij de verschuldigdheid van loon afhankelijk was van de volbrenging van de opdracht dan wel het verstrijken van de tijd. Dat betekent dat Minerva in beginsel aanspraak heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, voor de bepaling waarvan onder meer rekening wordt gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd (artikel 7:411 BW). Minerva heeft echter geen enkel aanknopingspunt gegeven om dat redelijke deel van het loon vast te stellen. De stellingen van Minerva zijn louter gericht op de gederfde winst, waaraan zij steeds de aanname ten grondslag heeft gelegd dat de beide medewerkers gedurende een vol jaar via Minerva bij Facilicom werkzaam zouden zijn geweest (gedurende welk jaar Facilicom tegen de door Minerva gestelde omrekenfactor met Minerva zou hebben afgerekend). De stellingen van Minerva zien dus niet op, bijvoorbeeld, een redelijke vergoeding voor de al door [persoon B] verrichte werkzaamheden. Haar stellingen bieden daarmee onvoldoende houvast om het aan haar toekomende redelijk deel van het loon te bepalen. De vordering is niet op deze (mogelijke) grondslag toewijsbaar.
4.19.
De vordering strekt tot schadevergoeding. Kennelijk meent Minerva dus dat Facilicom is tekort geschoten in de nakoming van haar verbintenis(sen) uit de opdrachtovereenkomst en dat het gevorderde bedrag de daaruit voortvloeiende schade is. Om die conclusies te kunnen trekken is nodig dat komt vast te staan dat Facilicom zich heeft verplicht om de twee door Minerva aan te dragen kandidaten hoe dan ook in te lenen (ongeacht of zij die kandidaten geschikt zou vinden), die inlening gedurende een vol jaar voort te laten duren en Minerva gedurende dat jaar een vergoeding te betalen gebaseerd op de door Minerva gestelde omrekenfactor. De stellingen van Minerva hieromtrent worden op geen enkele wijze ondersteund door de inhoud van de mail van [persoon E] van 5 september 2019 of de door Minerva overgelegde whatsapp chat. Verder zijn de stellingen over de inhoud van de (mondelinge) contacten tussen [persoon B] en [persoon E] , gelet op de betwisting daarvan door Facilicom, onvoldoende concreet om te kunnen aannemen dat Facilicom de hier bedoelde verplichtingen is aangegaan of dat Minerva er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat Facilicom die verplichtingen is aangegaan. De vordering is dus ook niet op de grondslag van schadevergoeding toewijsbaar.
Overige vorderingen en proceskosten
4.20.
Nu geen van de vorderingen I tot en met IV toewijsbaar is, komt ook de vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking.
4.21.
Minerva zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Facilicom. Deze worden begroot op € 4.131 aan griffierecht en op € 11.997 (tarief VIII, drie punten) voor advocaatsalaris.

5..De beslissing

5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Minerva in de proceskosten van Facilicom, begroot op € 16.128;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.
1980/2111