ECLI:NL:RBROT:2021:11965

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekster, die te maken heeft met financiële problemen, heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij een percentage van haar schulden wilde aflossen. Vijf van de zes schuldeisers stemden in met de regeling, maar één schuldeiser, aangeduid als [schuldeiser 1], weigerde. Deze schuldeiser voerde aan dat zij niet kon instemmen met de regeling omdat de vorderingen na 1 januari 2013 waren ontstaan en niet te goeder trouw zouden zijn. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare was voor verzoekster, gezien haar financiële situatie en de medische en sociale omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wogen dan die van [schuldeiser 1]. Daarom heeft de rechtbank [schuldeiser 1] bevolen om in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is [schuldeiser 1] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn vastgesteld, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 20 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres],
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 2 september 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om twee schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1]); en
  • [schuldeiser 2],
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaande aan de zitting, bij faxbericht van 28 september 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
[schuldeiser 1] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 1] te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Ter zitting van 8 oktober 2021 is verschenen en gehoord, mevrouw E. Almeida, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Verzoekster is telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes schuldeisers, met vier preferente en vijf concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 13.381,97 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 10 augustus 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 18,26% aan de preferente schuldeiser en 9,13% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Dit percentage was destijds gebaseerd op een (lagere) schuldenlast van
€ 13.078,97. Uitgaande van de schuldenlast van € 13.381,97 is het uitkeringspercentage iets gedaald naar 17,96% aan de preferente schuldeiser en 8,98% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is vanwege medische en/of dringende sociale redenen van 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021 door [schuldeiser 1] ontheven van haar sollicitatieverplichting. Verzoekster heeft sinds 2016 als mantelzorger gezorgd voor haar ouders. Haar beide ouders zijn inmiddels komen te overlijden, waardoor zij niet langer in de woning van haar ouders zal kunnen blijven wonen. Verzoekster krijgt vanuit [schuldeiser 1] begeleiding bij het vinden van een woning. Daarnaast zal zij binnenkort gaan beginnen met een training ‘Van passie naar participatie’.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] stemt hier met twee van haar vier vorderingen niet mee in. Zij vordert in totaal € 966,04 van verzoekster, welke 7,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

[schuldeiser 1] heeft aangevoerd dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) van toepassing, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. [schuldeiser 1] voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen [schuldeiser 1] heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, geldt dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van [schuldeiser 1] enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 7,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de zes schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is vanwege medische en/of dringende sociale redenen van 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021 ontheven van de sollicitatieverplichting. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende periode geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. De rechtbank is van oordeel dat het aangeboden aanbod derhalve het maximaal haalbare is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat er een oplossing komt voor haar financiële problemen, om de slagingskans van het vinden van een stabiele woonsituatie te vergroten.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.A. Dadzie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.