ECLI:NL:RBROT:2021:11961

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
FT EA 21/923
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoekster, die te maken heeft met meerdere schulden, heeft op 16 juli 2021 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waaronder één schuldeiser die weigerde in te stemmen met de regeling. De rechtbank heeft de procedure in verschillende zittingen behandeld, waarbij onder andere op 11 oktober 2021 en 30 november 2021 partijen zijn gehoord. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 18,06% aan de concurrente schuldeisers, maar één schuldeiser heeft geweigerd in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling is goedgekeurd door een deskundige en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van de schuldeiser die weigerde in te stemmen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. Het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling is toegewezen, en de rechtbank heeft de kosten van de procedure aan de weigerende schuldeiser opgelegd. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 30 november 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 16 juli 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De behandeling is bepaald op 10 september 2021. Verzoekster heeft zich afgemeld voor de zitting in verband met een coronabesmetting in de familie.
De behandeling van de verzoeken is vervolgens bepaald op 11 oktober 2021. Ter zitting van 11 oktober 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer R. Ramdharie, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam], werkzaam bij [schuldeiser],
De behandeling van de verzoeken is aangehouden in afwachting van nadere stukken.
Schuldhulpverlening heeft op 11 oktober 2021 nadere stukken aangeleverd.
De voortzetting is vervolgens bepaald op 3 november 2021. De rechtbank heeft partijen op 28 oktober 2021 bericht dat de voortzetting van de behandeling van de verzoeken op
3 november 2021 door onvoorziene omstandigheden niet kan plaatsvinden. De voortzetting is vervolgens bepaald op 30 november 2021.
Ter zitting van 30 november 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de tante van verzoekster (tolk);
  • de heer R. Ramdharie, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening),
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 9.147,57 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 16 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 18,06% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Uit de stukken blijkt dat verzoekster last heeft van depressieklachten en meerdere fysieke klachten. Bovendien is sprake van een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Verzoekster heeft nooit meer dan minimumloon verdiend en er is sprake van een taalbarrière. De uitkeringsinstantie heeft verzoekster ook vrijgesteld van haar inspanningsplicht zodat zij eerst haar belemmeringen ten behoeve van werk hanteerbaar kan maken. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 2.476,45 op verzoekster, welke 27,1% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

Verweerster heeft ter zitting van 11 oktober 2021 aangevoerd dat haar vordering opgesplitst kan worden in twee delen. Het eerste deel is achterstallige huur van € 1.034,- en het tweede deel is de waterrekening van € 1.002,-. Evides heeft de waterrekening doorberekend aan verweerster en verweerster stelt zich (om principiële redenen) op het standpunt dat verzoekster in ieder geval dit deel volledig dient terug te betalen.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling geeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 27,1%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de tien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster heeft meerdere fysieke en mentale klachten die haar beperken in de duur en de aard van de werkzaamheden die zij kan verrichten. Het rapport van het UWV onderschrijft dit. Op basis hiervan is voldoende aannemelijk dat verzoekster hiermee geen fulltime betaalde functie zal kunnen vervullen. Bovendien is sprake van een grote afstand tot de arbeidsmarkt, vanwege het gebrek aan kennis van de Nederlandse taal. Verzoekster heeft ook voordat zij medische klachten ontwikkelde nooit meer verdiend dan het minimumloon. Vanuit de uitkeringsinstantie is de begeleiding vooralsnog gericht op het hanteerbaar maken van haar belemmeringen. Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat verzoekster in de komende jaren geen inkomen zal verwerven dat zal leiden tot een hogere afdrachtscapaciteit voor de schuldeisers.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.