ECLI:NL:RBROT:2021:11957

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
10/133547-21 vordering TUL VV: 10/811055-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bezit van hennep en hasj met vrijspraak van bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling, bedreiging en het voorhanden hebben van hennep en hasj. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor mishandeling en het bezit van drugs, maar heeft hem vrijgesproken van de bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster over de mishandeling voldoende steun vond in ander bewijs, waaronder letsel dat door de politie was geconstateerd. De verdachte had zijn (toenmalige) vriendin meermaals mishandeld, wat resulteerde in een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, wat leidde tot een bijkomende gevangenisstraf van 90 dagen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van bescherming van het slachtoffer. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat de rechtbank deed besluiten tot een strenge straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/133547-21
Parketnummer vordering TUL VV: 10/811055-18
Datum uitspraak: 17 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort weergegeven wordt de verdachte verweten dat hij zijn (toenmalige) vriendin meermaals heeft mishandeld en bedreigd, alsmede dat hij hennep en hasj voorhanden heeft gehad.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zich zal melden bij de reclassering, mee zal werken aan intake en behandeling bij De Waag en geen contact zal opnemen met het slachtoffer, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden;
  • gedeeltelijke tenuitvoerlegging (ter grootte van 60 dagen) en verlenging van de proeftijd voor de duur van een jaar (voor de overige 30 dagen) van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/811055-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 3)
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak (feit 1, bedreiging) en bewijswaardering (feit 2, mishandeling)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster voldoende ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen, zowel voor wat betreft de mishandelingen als voor de bedreigingen. Het geconstateerde letsel past bij de verklaring van de aangeefster. Het beeld van de verdachte dat uit het dossier naar voren komt is dat van een gewelddadig persoon, zowel in woorden als daden. Dit beeld komt ook terug in de – in het dossier opgenomen – WhatsAppgesprekken tussen de verdachte en de aangeefster. De ontkenning van de verdachte is gelet hierop ongeloofwaardig. Daarom kunnen de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen worden.
4.2.2.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat uit de WhatsAppgesprekken niet geconcludeerd kan worden dat sprake is geweest van bedreiging of mishandeling. De aangeefster zegt in die gesprekken niet één keer letterlijk dat de verdachte haar geslagen heeft, noch zijn er bedreigingen van zijn kant in terug te vinden. Voor wat betreft de mishandeling op 19 mei 2021 is er weliswaar voldoende wettig bewijs, maar dit is niet overtuigend. Het letsel zoals dat door de politie is waargenomen kan ook door de broer van de aangeefster veroorzaakt zijn; anders dan uit de verklaring van de aangeefster, blijkt niet dat de verdachte degene is geweest die haar heeft mishandeld. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de mishandeling bewezen verklaren maar komt ten aanzien van de bedreiging tot een vrijspraak. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Mishandeling
In het dossier bevindt zich een gedetailleerde aangifte waarin de aangeefster de gang van zaken op 18 mei 2021 en de daaropvolgende ochtend van 19 mei 2021 beschrijft. Zij verklaart dat er op 18 mei 2021 in de avond bij de verdachte thuis ruzie is ontstaan tussen haar en de verdachte naar aanleiding van een WhatsAppbericht dat zij ontving van een andere jongen. De verdachte werd boos omdat hij dacht dat de aangeefster vreemdging. Toen de aangeefster op 19 mei 2021 in de ochtend opstond, werd zij bij haar armen in bed getrokken, bij haar nek beetgepakt en werd zij door de verdachte met platte hand in het gezicht geslagen. Vervolgens heeft de verdachte haar naar huis gebracht met de auto en haar onderweg met zijn vuist op haar linkerbeen geslagen, in haar linkerhand geknepen en gekrabd.
De verdachte heeft erkend dat hij en de aangeefster op 18 en 19 mei 2021 samen waren en ruzie hebben gehad, omdat hij dacht dat zij vreemdging, maar hij ontkent dat hij haar heeft mishandeld en bedreigd. Omdat de verbalisanten letsel bij de aangeefster hebben waargenomen, onder meer bestaand uit een roodverkleurde linkerwang, twee blauwe strepen in de nek, rode vlekken en wondjes op de linkerhand, wondjes op de linkerpols, een blauwe plek op de zijkant en voorkant van het linker bovenbeen, vindt de verklaring van de aangeefster steun in het aangetroffen letsel.
Ook bevinden zich in het dossier WhatsAppgesprekken tussen de verdachte en de aangeefster. Zij hebben veelvuldig contact - op sommige dagen worden er de hele dag door berichten gestuurd. Uit de gesprekken blijkt van een bepaalde omgang tussen de verdachte en de aangeefster. Op 2 mei 2021 vraag zij in de nacht waarom de verdachte zo doet. De verdachte reageert daarop met dat het hem spijt en dat zij dat niet verdient en dat het aan hem ligt. Ook schrijft de verdachte dat hij vanaf nu echt gaat veranderen en dat hij haar goed gaat behandelen. Later in die nacht schrijft de aangeefster aan de verdachte dat zij hoofdpijn heeft van het slaan en het geschreeuw. De verdachte reageert met ‘sorry’ en zegt dat het niet meer gaat gebeuren, dat het nu echt anders is en dat hij echt gaat veranderen. Op 10 mei 2021 geeft de aangeefster aan dat het haar pijn doet dat de verdachte haar steeds uitscheldt voor hoer, slet, zwever, ezel en dat ze dom is. De verdachte reageert met dat ze gelijk heeft, dat hij het niet zo bedoelt en dat hij soms domme grapjes maakt en hij belooft het niet meer te doen. Ook op andere data medio mei 2021 volgt uit de gesprekken dat de verdachte boos op de aangeefster is of is geweest en dat zij niet blij is met hoe hij zich gedraagt of met haar omgaat.
Gelet op het letsel dat bij de aangeefster is geconstateerd en de WhatsAppgesprekken tussen de verdachte en de aangeefster waaruit blijkt dat de verdachte verbaal en fysiek agressief reageert naar haar, ziet de rechtbank geen reden om aan de verklaringen van de aangeefster over de mishandeling op 19 mei 2021 te twijfelen.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij juist degene was die de relatie beëindigd had en dat de aangeefster uit wraak een valse aangifte heeft gedaan, acht de rechtbank onaannemelijk, mede omdat de verdachte op 19 mei 2021, nadat hij de aangeefster heeft thuis gebracht, haar appt dat hij van haar houdt.
Dat het letsel mogelijk door de broer van [naam aangeefster] is toegebracht, zoals de verdediging eveneens naar voren heeft gebracht, volgt de rechtbank ook niet omdat er geen aanknopingspunten zijn dat de aangeefster die dag door haar broer zou zijn mishandeld.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank de mishandeling voor wat betreft de handelingen op 19 mei 2021 bewezen. Het voert echter te ver om de gehele ten laste gelegde periode bewezen te verklaren, omdat voor de gedragingen op 20 februari 2020 geen ander (steun)bewijs is dan de verklaring van de aangeefster. Met betrekking tot specifieke gedragingen op andere data zijn in het dossier ook geen aanknopingspunten te vinden. Van de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 19 mei 2021 zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.
Bedreiging
De rechtbank zal de verdachte voorts vrijspreken van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging. Waar voor de mishandeling voldoende steunbewijs is, geldt dat niet voor de bedreigende bewoordingen zoals ten laste gelegd. De WhatsAppgesprekken en het feit dat de spullen van de aangeefster in het voertuig van de verdachte zijn aangetroffen, zijn onvoldoende om de verklaring van de aangeefster op dit punt te ondersteunen.
4.2.4.
Conclusie
Voorgaande betekent dat, naast het onder 3 ten laste gelegde, ook het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen wordt geacht. Het onder 1 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. Hiervan zal de verdachte worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, omdat de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
2.
hij op 19 mei 2021 te Rotterdam [naam aangeefster] heeft mishandeld door haar
- eenmaal in haar gezicht te slaan, en- eenmaal (met gebalde vuist) op/tegen haar (linker)been te slaan, en- eenmaal, in haar linkerhand te knijpen en te krabbelen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 19 mei 2021 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,65 gram hennep en 96,28 gram hash, zijnde hennep en hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

2..mishandeling, en

3. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin. Hij heeft haar in het gezicht en op haar been (met kracht) geslagen en haar ook geknepen en gekrabd. De in het dossier opgenomen WhatsAppgesprekken schetsen voorts het beeld dat dit niet de eerste keer was dat de verdachte zich gewelddadig uitte naar het slachtoffer. Daarnaast had de verdachte meer dan de toegestane hoeveelheid hennep en hasj op zijn kamer aanwezig.
Met zijn handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Juist bij een partner moet men zich veilig kunnen voelen en hoort sprake te zijn van vertrouwen, en dit vertrouwen heeft de verdachte geschaad.
Het gebruik van verdovende middelen heeft een verslavende werking en kan leiden tot ernstige schade voor de gezondheid. Ook bevordert het gebruik van deze middelen georganiseerde, de samenleving ondermijnende, criminaliteit.
De rechtbank neemt de verdachte deze feiten kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
28 oktober 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De feiten waar de verdachte van wordt verdacht passen in een patroon van geweldsdelicten en grensoverschrijdend gedrag. De kans op recidive en letselschade wordt ingeschat als hoog. Hoewel er geen sprake is van diagnostiek, ziet de reclassering een dusdanig patroon van antisociale gedragingen (waaronder bedreigingen) dat het belangrijk is dat het slachtoffer wordt beschermd, maar ook dat de werkrelatie die de verdachte met zijn toezichthouders heeft, wordt uitgebouwd. Zijn basis, zoals wonen, werk en een legaal inkomen, moet op orde komen. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een intake en eventuele behandeling bij De Waag en een contactverbod met het slachtoffer.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, onder meer opgenomen in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan de tijd die reeds door de verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 13 december 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de
verdachte ter zake van belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
veroordeeld - voor zover van belang - tot een gevangenisstraf voor de duur van 252 dagen,
waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 31 december 2019.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om gedeeltelijke tenuitvoerlegging, ter grootte van 60 dagen, van de voorwaardelijke straf en verlenging van de proeftijd voor de duur van een jaar van het overige deel, te weten 30 dagen.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat bij uitspraak van 12 februari 2021 de vordering met betrekking tot dezelfde straf al is toegewezen.
8.4.
Beoordeling en conclusie
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde
van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan
het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen
nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden
gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde
straf. De rechtbank ziet geen aanleiding om, gelet op de ernst van de door de verdachte
gepleegde strafbare feiten, de vordering gedeeltelijk toe te wijzen of om de proeftijd te
verlengen met één jaar. Hierbij speelt tevens een rol dat bij vonnis van 12 februari 2021 de volledige tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf reeds is gelast, waardoor een andere uitspraak tot problemen in de executie zou kunnen leiden. Het vonnis van 12 februari 2021 staat overigens niet aan de toewijzing van de huidige vordering in de weg. Dit laat onverlet dat de toegewezen vorderingen slechts eenmaal geëxecuteerd kunnen worden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich direct vanaf het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam, en zal zich blijven melden, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal meewerken aan een intake bij De Waag en zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt; de veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam aangeefster], geboren op [geboortedatum aangeefster], gedurende de proeftijd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte,
groot 90 (negentig) dagen,
van de bij vonnis van 13 december 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan
de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 19 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) een persoon genaamd [naam aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte dreigend deze de woorden toegevoegd:
- “ Ik ga jou en je ouders dood maken en/of schieten”, en/of
- “ Ik gooi benzine op jou, ik gooi een joint op jou en ik steek je in de fik”, en/of
- “ Als je naar buiten gaat dan moet je achterom kijken, zelfs in je eigen huis moet je achterom kijken. Hoe je mij hebt behandeld ik ga het niet zo laten”, en/of
- “ Als ik zeg dat ik je dood ga schieten of in de fik ga steken dan doe ik dat ook”,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met
19 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) [naam aangeefster] heeft
mishandeld door haar
- meermalen, althans eenmaal, in/op haar gezicht en/of neus en/of hoofd te slaan en/of te stompen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, aan haar haren te trekken en/of (vervolgens) uit een auto te sleuren, en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist) op/tegen haar (linker)been te slaan, en/of
- meermalen, althans eenmaal, in haar arm te knijpen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, in haar linkerhand te knijpen en/of te krabbelen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3
hij op of omstreeks 19 mei 2021 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,65 gram hennep en/of 96,28 gram hash, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.