Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het vonnis van 21 april 2021 in het vrijwaringsincident en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, tevens conclusie van eis in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening;
- de conclusie van antwoord in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 14 oktober 2021 in zowel de hoofdzaak als in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
2..De feiten
3..Het geschil
in conventie, in de hoofdzaak
- verklaart voor recht dat [persoon A] uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor onrechtmatige beslaglegging en misbruik van procesbevoegdheid, met veroordeling van [persoon A] tot schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- veroordeelt in de werkelijk gemaakte kosten van het geding, dan wel in de proceskosten volgens het liquidatietarief, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen vijf dagen na betekening van het vonnis is betaald.
- [persoon A] veroordeelt tot opheffing van het beslag op straffe van een dwangsom;
- veroordeelt in de werkelijk gemaakte kosten van het geding, dan wel in de proceskosten volgens het liquidatietarief, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen vijf dagen na betekening van het vonnis is betaald.
4..De beoordeling
in conventie
€ 4.982,00(2,0 punten × € 2.491,00)