In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting 3B Wonen en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De eiser, 3B Wonen, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde op basis van drugsoverlast en het aantreffen van hasj in de woning van de huurder. De procedure volgde na een politie-inval op 12 april 2021, waarbij 96,5 gram hasj en contant geld werden aangetroffen. De burgemeester had de woning gesloten voor drie maanden wegens de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs. 3B Wonen stelde dat de huurder in strijd met de huurvoorwaarden handelde en vorderde een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk was ontbonden.
De huurder betwistte de vordering en voerde aan dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren en dat er geen sprake was van drugshandel of overlast. Hij verwees naar zijn persoonlijke omstandigheden en de gevolgen van een ontruiming voor zijn woonsituatie. De kantonrechter oordeelde dat het belang van de huurder bij behoud van de woning zwaarder woog dan het belang van de verhuurder. De rechter concludeerde dat de vordering tot ontbinding en ontruiming niet gerechtvaardigd was, omdat niet voldoende bewijs was geleverd voor de gestelde druggerelateerde activiteiten en overlast. De kantonrechter wees de vordering van 3B Wonen af en veroordeelde hen in de proceskosten van de huurder.