ECLI:NL:RBROT:2021:11927

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
9350052
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst tussen verhuurder en huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia, eiseres, en een gedaagde die in persoon procedeerde. De zaak betreft een huurachterstand van de gedaagde, die huurder is van een woning van Vestia. De huurovereenkomst is tot stand gekomen voor een woning in Rotterdam, waarbij de gedaagde bij vooruitbetaling huur verschuldigd is. De huurprijs was tot en met juni 2021 € 710,14 en is per 1 juli 2021 verhoogd naar € 712,26. Vestia heeft de gedaagde in gebreke gesteld wegens het niet tijdig betalen van de huur en heeft gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2021 heeft de gedaagde erkend dat hij in gebreke is gebleven met de huurbetalingen, maar heeft hij aangegeven financieel niet in staat te zijn om de achterstand in één keer te voldoen. Vestia heeft haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst ingetrokken in verband met het schuldhulpverleningstraject van de gedaagde. De kantonrechter heeft vervolgens de vordering tot betaling van de huurachterstand beoordeeld. De gedaagde heeft de hoogte van de huurachterstand niet betwist, waardoor de kantonrechter de vordering van Vestia tot betaling van € 1.842,37 heeft toegewezen.

De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten van Vestia toegewezen, evenals de wettelijke rente over de huurachterstand. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van Vestia, die zijn vastgesteld op een totaal van € 1.002,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde is verplicht om de lopende huurtermijnen te blijven betalen op basis van de bestaande huurovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9350052 CV EXPL 21-24428
uitspraak: 29 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Vestia’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 12 juli 2021, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het op de rolzitting van 22 juli 2021 door [gedaagde] gegeven mondelinge antwoord;
  • het tussenvonnis van 2 augustus 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief d.d. 18 augustus 2021 van de gemachtigde van Vestia met één productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Aan de zijde van eisende partij is verschenen mr. G. Meijerink, kantoorgenoot van gemachtigde. Na uitroeping van de zaak was alleen mr. G. Meijerink aanwezig. Na aanvang van de mondelinge behandeling bleek [gedaagde] toch aanwezig. De kantonrechter heeft de zitting hervat in aanwezigheid van beide partijen. De zaak is daarna met partijen besproken. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van het volgende.
2.1.
Tussen Vestia als verhuurster en [gedaagde] als huurder is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2.
Uit hoofde van deze huurovereenkomst is [gedaagde] bij vooruitbetaling huur verschuldigd aan Vestia. De huurprijs tot en met de maand juni 2021 bedroeg € 710,14. De huurprijs is met ingang van 1 juli 2021 verhoogd tot € 712,26 per maand.

3..De vordering

3.1.
Vestia heeft, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd:
I. de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden, althans ontbonden te verklaren, en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde binnen drie dagen na betekening van het vonnis, met al de zijnen/haren en het zijne/hare te ontruimen en te verlaten en door overgave der sleutels ter vrije en algehele beschikking van Vestia te stellen;
II. tot betaling aan Vestia van € 3.142,83, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.850,11 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 712,26 voor iedere maand, te vermeerderen met de (wettelijk) toegestane huurverhoging, te rekenen vanaf 1 augustus 2021, zolang [gedaagde] in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde, een gedeelte van een maand, te rekenen voor een hele;
IV. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Vestia - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[gedaagde] is ondanks aanmaning en sommatie in gebreke gebleven met de tijdige betaling van de verschuldigde huurpenningen. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
3.2.2.
Wegens de vertraging in de betaling is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd over de huurachterstand. Die rente bedraagt tot de dag van de dagvaarding € 26,25.
3.2.3.
Vestia dan wel haar gemachtigde heeft [gedaagde] schriftelijk aangemaand en ook daarna nog incassowerkzaamheden verricht. Vestia maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 266,47 (inclusief btw). Die kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW voor rekening van [gedaagde] .
3.2.4.
Voorts heeft Vestia gevorderd de betaling van de som van € 712,26 voor ieder(e) maand, te vermeerderen met de (wettelijk) toegestane huurverhoging, te rekenen vanaf 1 augustus 2021 zolang gedaagde in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde, een gedeelte van een maand, te rekenen voor een hele.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft de door Vestia gevorderde huurachterstand erkend. Hij wil de opgelopen huurachterstand afbetalen, maar is daartoe financieel niet in staat op dit moment. Hij heeft inmiddels hulp gezocht bij het wijkteam voor zijn financiële situatie.

5..De beoordeling

5.1.
Bij brief van 18 augustus 2021 heeft Vestia toegelicht dat de huurachterstand berekend tot en met augustus 2021 € 1.842,37 bedraagt en heeft daarop ter zitting een beroep gedaan. Voorts heeft Vestia ter zitting medegedeeld dat zij de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde niet langer handhaaft in verband met het schuldhulpverleningstraject van [gedaagde] , waarover [gedaagde] ter zitting heeft toegelicht dat hij dat traject onlangs is gestart. De kantonrechter verstaat dat Vestia haar vordering dienovereenkomstig heeft gewijzigd. Aangezien Vestia haar eis heeft gewijzigd, behoeft de (oorspronkelijke) vordering onder I en de gestelde grondslag daarvan geen bespreking meer. Hierna zal eerst de vordering onder II en de grondslag daarvan worden beoordeeld.
5.2.
[gedaagde] heeft de door Vestia gestelde hoogte en verschuldigdheid van de huurachterstand niet betwist, zodat in rechte van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. De vordering van Vestia tot betaling van de achterstallige huur tot en met augustus 2021 ten bedrage van € 1.842,37 wordt dan ook toegewezen.
5.3.
Uit de door Vestia overgelegde actuele specificatie van de huurachterstand wordt als onweersproken afgeleid dat een betaling ter hoogte van € 1.000,00 is gedaan op 10 augustus 2021, waardoor de huurachterstand met dat bedrag is verminderd. Dat brengt mee dat de rente niet toewijsbaar is zoals bij dagvaarding is gevorderd. De kantonrechter zal de toewijsbare rente toewijzen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
5.4.
Vestia maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 220,22. Vestia heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw ter hoogte van € 46,25. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De door de gemachtigde van Vestia aan [gedaagde] verzonden aanmaning van 14 januari 2021 voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal dan ook worden toegewezen.
5.5.
Vestia heeft geen belang meer bij het onder IV gevorderde tot betaling van € 712,26 per maand zolang [gedaagde] in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde vanaf 1 september 2021, nu de vordering tot ontbinding en ontruiming is ingetrokken en de verplichting tot betaling van de maandelijkse huur reeds uit de huurovereenkomst voortvloeit. De kantonrechter onderstreept – wellicht ten overvloede – dat [gedaagde] gehouden is om de lopende huurtermijnen te blijven betalen op grond van de bestaande huurovereenkomst.
5.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten van Vestia veroordeeld, bestaande uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten zijn vastgesteld op € 507,00 aan griffierecht en € 121,39 aan exploot- en informatiekosten. Het salaris voor de gemachtigde van Vestia wordt begroot op (2 punten à € 187,00) in totaal € 374,00.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 2.135,09 aan hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo vanaf de dag van de dagvaarding dat aan huurachterstand, telkens, na elke debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 628,39 aan verschotten en € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
50724